Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

vrijdag 6 maart 2020

Leerlooierij Schotte - Hippolyte Schotte

Leerlooierij Schotte is een voormalige leerlooierij die naast de Dender aan de zuidoostelijke rand van het centrum van de stad Aalst (op het grondgebied van de deelgemeente Erembodegem) lag.

Leerlooien is een werkwijze om van de huid van dieren leer te maken voor kleding, schoeisel of andere toepassingen. Door het looien worden de eiwitten in de huid onoplosbaar gemaakt.

Als eerste werden de huiden van het dier gevild. Een runderhuid weegt ongeveer 30 kg. Bij het villen bleven resten vlees op de huid achter. Was het leer bedoeld als materiaal voor schoeisel, dan werden de huiden eerst onthaard. Ze werden daartoe geweekt in kalkrijk water en daarna gesmart door ze over het smartblok te hangen om te broeien. Daarna werden de haren er af geschraapt. Op de binnenkant van de huid zaten er nog veel grote resten vlees aan die huid. Die resten werden er met een scherp mes afgesneden, het vlezen. De vlezer stond hierbij diep gebogen over een iets bolle stenen tafel.
Als bijproduct van het vlezen ontstond het lijmvlees. Dit werd verwerkt tot dierlijke lijm.

Als het vlezen gebeurd was, begon het eigenlijke looiproces. In een looierij stonden kuipen, ook wel laven genoemd, die half in de grond gegraven werden. Deze werden gemaakt van eikenhout. Nadat de kuipen met run, ook eek genoemd, gevuld waren, werden de huiden erin gehangen. 

Eek (of bark) is de gedroogde bast van een eik, die na toevoeging van water 'run' genoemd wordt. 
Al vanaf de middeleeuwen werd speciaal eikenhakhout geteeld, dat om de 10 tot 12 jaar in mei en juni gekapt werd, als de sapstroom het sterkst was. De schors werd vaak door de kinderen eerst van de stam losgeklopt en daarna afgeschild. De bast werd daarop gedroogd in eekschuren om vervolgens vermalen te worden in eek- of runmolens. Met water aangelengd was dat materiaal immers heel geschikt voor de leerlooierij.
Wanneer deze eruit kwamen en gedroogd waren, konden ze niet meer bederven. De huiden bleven lange tijd in de kuipen.

Voordat de huiden droog waren, werden ze eerst nog gekrabd, geschuurd en gewalst. Dit was allemaal ter afwerking. Het schuren en krabben zorgden ervoor dat het leer ging glanzen. Door het walsen werd het leer platter en gladder. Wanneer deze stappen doorlopen waren was het leer zo goed als klaar.

Na het looien werd het leer verder afgewerkt. De methode van afwerking was afhankelijk van de soort leer. Naast persen en invetten, bleken en drogen werd er ook gelakt en geperst. Verder behoren soms het splitten en het nalooien tot de bewerkingen. 
De klassieke methode bestond onder meer uit oliën met traan en persen met een wals. Overleer werd gerekt en ingesmeerd met een mengsel van traan en rundvet, waardoor het waterafstotend werd.

Ook de leerbewerking was aan ontwikkelingen onderhevig. Om te beginnen moest chroomgelooid leer geneutraliseerd worden met borax of natriumwaterstofcarbonaat. Vanaf rond 1850 werden synthetische kleurstoffen ontwikkeld en in 1907 kwamen enzymatische beitsen op de markt, waardoor het onhygiënische gebruik van hondenuitwerpselen en vogelmest, die tot dan toe gebruikt werden, overbodig werd. Er worden tegenwoordig vaak ook bestrijdingsmiddelen aan het leer toegevoegd, die bacteriegroei tegengaan of schimmelwerend zijn.

Niet al het leer was uiteindelijk hetzelfde. 

- Van de zeer mooie huiden werd meubelleer gemaakt. 
- Veel leer werd gebruikt voor het maken van schoenen. 
- Van rundleer dat gelooid werd als zoolleer werden de zolen en binnenzolen gemaakt. 
- Van mooi kalfsleer en fijn rundleer werden de schachten (het bovendeel van de schoen) gemaakt. 

Door de verschillende wijzen van looien kon men verschillende soorten leer bekomen. Door toevoeging van chemicaliën bepaalde men ook de technische eigenschappen die het leer later zou krijgen. 


Er worden drie soorten leer onderscheiden:

-  vetleer, wordt bereid door de gedroogde huid in te smeren met traan en rundvet, en vervolgens te bewerken met koperrood. Hierbij wordt de huid zwart. De vleeszijde wordt geblancheerd en vervolgens gekrispeld, wat het soepel slaan met behulp van een stuk gegroefd hout is. Vetleer is geschikt voor laarzen en werkschoenen

- grauwleer, wordt bereid door de vleeszijde te blancheren en te zuiveren met traan, waarna het geschikt is voor bruine schoenen

-  overleer, wordt bereid door de gelooide huiden op te spannen en gedurende twee weken in vers stromend water te houden. Hierna werden de huiden gedurende een week gekalkt in een kalkkuip, en daarna werden ze ontkalkt in vuil water. Vervolgens werden de huiden geschaafd en daarna nog bewerkt in een kuip. Hierna werd het leer benut voor schoenen of zadels

Het terrein van de voormalige leerlooierij van Schotte wordt omgeven door het Aalsterse stadspark, de natuurgebieden Osbroek en Gerstjens en de woonkern van Erembodegem. De Dender en de spoorverbinding Aalst-Brussel vormen de grens aan de oostkant van het terrein.

De leerlooierij werd opgericht door Pierre-Joseph Schotte in 1870 in de Aalsterse binnenstad en verhuisde naar Erembodegem in de jaren twintig. De looierij was een chroomleerlooierij; huiden van runderen werden er bewerkt tot leder voor producten als handtassen. In 1997 is het bedrijf failliet verklaard; sindsdien stond het vervuilde fabrieksterrein leeg en raakten de gebouwen vervallen. In 2013 is het grootste deel van de oude gebouwen gesloopt voor de bouw van een nieuw sportcomplex, waarover HIER meer.

De geschiedenis van de leerlooierij begint dus in 1870 toen Pierre-Joseph Schotte zijn eigen leerlooierij oprichtte. Deze was gevestigd in de huidige Alfred Nichelstraat. 
Hier een voorbeeldje van een brief met briefhoofd van PJ Schotte uit 1895
Tot 1900 legde Pierre-Joseph zich toe op het vervaardigen van paard-, pink- en tuigleder.

- Paardleer : hieronder verstaan we teugels, bit, kaakriem, …
- Pinkleer : leren hulsje (een soort vingerhoedje) dat bij het over de pink breien van netten ter bescherming gebruikt kan worden. Het over de pink breien is een bepaalde techniek, waarbij de pink de lus voor de te vormen maas open moet houden. 
- Tuigleer : is een omvangrijk begrip. Tot deze categorie behoren de ledersoorten met een natuurlijke nerf.

De ontwikkeling van chemische looimethodes en de toenemende mechanisering zorgden voor ingrijpende veranderingen in het productieproces van een leerlooierij. Het looien en de bijkomende bewerkingen van leder konden voortaan binnen één bedrijf gebeuren.

Toen rond 1900 het looien met chroomzouten werd geïntroduceerd, was Pierre-Joseph een van de eersten om deze nieuwe methode toe te passen. 
Hierbij zijn aanvraag tot het plaatsen van een stoommachine met plan van hoe Schotte er in 1909 uitzag.
Tevens begon hij met de fabricatie van boxkalf- en chroomlakleder. 
Hij vond ook een middel om naast zwart ook gekleurd lakleder te vervaardigen. 

Schotte overvleugelde na een tijd de hele ledernijverheid in het Aalsterse. 

In 1913 liet Pierre-Joseph zijn zonen Achille en Hippolyte, die hem al enkele jaren hielpen, officieel opnemen in de looierij. De leerlooierij Schotte heette voortaan ‘P.J. Schotte et Fils' en vormde een ‘maatschappij onder gezamenlijke naamsamenstelling'. 
Hier een foto van Achille met chauffeur en wagen voor zijn huisdeur : 

Het bedrijf floreerde en verkreeg bekendheid zowel in binnen- als buitenland. Zo viel het bedrijf erkenningen te eer op onder andere de Wereldtentoonstelling van 1913 in Gent. De leerlooierij evolueerde zo stilaan naar een exportgericht bedrijf.

Door de groei van het klantenbestand werd het toenmalige gebouw waar het bedrijf in gehuisvest was te klein. In 1921 liet Pierre-Joseph Schotte nieuwe fabrieksgebouwen optrekken op een terrein langs de Kapellekensbaan te Erembodegem aan de Dender, omdat de leerlooierij veel water nodig had, en naast de spoorlijn Brussel–Aalst. Het terrein was moerassig en werd daarom voor de bouw volledig opgehoogd met assen en puin.

Na de dood van zijn vader in 1924, Hippolyte was toen 39 jaar, nam hij  samen met zijn broer, de vrijgezel Achille, het bedrijf over. Ze veranderden de naam in P.V.B.A. Schotte frères en samen breidden ze de fabriek verder uit.
Door een verdere optimalisering van de machines en de uitbreiding van de fabriek kon Schotte zich sinds de jaren twintig ook toeleggen op de productie van boxkalfsleder en lakleder voor schoenen. Eind jaren twintig werd een commerciële dienst opgericht zodat ook de commerciële belangen van het bedrijf voortaan professioneel werden behartigd, zowel in binnen- als in het buitenland.

Hippolyte werkte zich naar de voorgrond en boerde goed met de leerlooierij.  


Hippolyte Schotte werd geboren in Aalst op 25 april 1885.

Hij was de 10de telg van Joseph Schotte en Amelie De Caestecker, de stichter van de leerlooierij Schotte te Aalst. 
Joseph Schotte had West-Vlaamse roots, hij was afkomstig van een Meulebeekse tak.

Hippolyte bezat dezelfde energie en doorzettingsvermogen als zijn vader en was dan ook vastberaden om zijn vader te helpen met de succesvolle uitbouw van de leerlooierij. 

In 1909 trouwde Hippolyte met de Brusselse Marguerite Terrier, ze kregen vier kinderen, twee zonen en twee dochters.


     - Lucie Schotte (°1914) de oudste dochter, trouwde de brouwer André Vanderhaeghen uit Geraardsbergen.
     - Joseph Schotte (°1916) overleed als jonge knaap op 24 november 1930. in Aalst.

     - Paul Schotte (°1917), bleef vrijgezel en samen met zijn vader en nonkel Achille bestuurde hij de leerlooierij. 
     - Yvonne Schotte (°1918), trouwde met Willy De Proost een industrieel uit Neigem-Ninove.

In 1930 koopt hij op de grens van Aalst met Nieuwerkerken het kasteel Regelsbrugge.  Het was een domein van 35 hectaren, het kasteel zelf telde meer dan 20 kamers, Hippolyte telde er 1,6 miljoen  BEF voor neer.  Het oude kasteel werd nagenoeg volledig afgebroken en heropgebouwd, enkel de torens bleven behouden.  


Meer over het kasteel van Regelsbrugge is HIER terug te vinden.

Schotte was ook een medevennoot van Arsène Goedertier in Plantexel, een bedrijf dat van 1928 tot 1934 palmolieplantages exploiteerde in de toenmalige kolonie Congo.




Bij de start in 1928 bleef Hippolyte eerder op de achtergrond, maar gaandeweg breidt hij zijn aandelenpositie uit en op het einde neemt hij het roer stevig in handen.

Arsene Goedertier is trouwens nog steeds één van de hoofdverdachten van de diefstal van de Rechtvaardige Rechters. 
In 1932 zat hij al niet meer in de raad van bestuur van Plantexel en volgens onderzoeker Christian Stickx zou hij tijdelijk het paneel van de Rechtvaardige Rechters en het paneel van Sint-Jan de Doper verstopt hebben. Hij zou dan het paneel van Sint-Jan de Doper in het bagagedepot van het Brusselse Noordstation gaan deponeren. Het paneel van de Rechtvaardige rechters zou hij gaan deponeren (volgens Christtian Stickx) in de Finisterraekerk.

Toeval of niet, het bedrijf ging overkop in het jaar van de beruchte diefstal van de Rechtvaardige Rechters.

Op 14 november 1934 wordt Plantexel failliet verklaard door de Rechtbank van Koophandel in Leopoldville, in Belgisch-Congo.

Het blijft eigenlijk een beetje gissen of Arsène voor zijn dood wel op de hoogte was van de uitspraak van de faling.  Vermoedelijk zal dit wel het geval geweest zijn, want hoewel de communicatiemiddelen in 1934 nog bijlange niet waren wat ze tegenwoordig zijn (er was toen nog geen sprake van Google, laat staan van Facebook, Twitter en andere), er bestonden wel al de telegram en de luchtpost en ook neef Emile Goedertier zat nog altijd in Congo.

Over de details van het faillissement zelf is weinig geweten, het dossier werd vernietigd door een brand in het gerechtshof in Brussel bij de uittocht van het Duitse leger op 3 september 1944
.
Het falen van Plantexel was in grote lijnen te wijten aan twee factoren:
Een eerste was dat de onervaren directeuren zich vergaloppeerden en teveel investeerden op te korte termijn, met betalingsmoeilijkheden tot gevolg. Een tweede reden was zeker ook dat het economisch klimaat niet meezat, er heerste namelijk een wereldwijde recessie.

Hippolyte had het faillissement echter zien aankomen en probeerde vooral om zijn eigen deel van de koek veilig te stellen. De faling zelf heeft hij niet kunnen (maar ook niet willen) tegenhouden.   
De plantages waren ondertussen verwilderd, maar wel nog waardevol en de infrastructuur was verwaarloosd, maar wel nog van goede kwaliteit. 
Hij was echter een man met een serieus doorzettingsvermogen, en hij had dus een plan.   Hij zou de meest waardevolle stukken van het failliete Plantexel zelf opkopen.  Daarom behield hij ook het kantoor in Brussel en bleef de bediende in dienst.

Met de leerlooierij in Erembodegem ging het veel beter. Om de aanvoer van grondstoffen voor de energievoorziening te verbeteren, diende Schotte in 1933 een aanvraag in bij de NMBS voor een private aansluiting op de spoorlijn Aalst-Brussel. Bij ministerieel besluit werd Schotte gemachtigd voor deze aansluiting. 


De firma had in 1935 ondertussen een veertigtal vertegenwoordigers in het buitenland in dienst (voornamelijk in Nederland, Frankrijk, Engeland en Duitsland, zijnde de belangrijkste afzetgebieden voor het leder van Schotte). 

In Congo duiken er ondertussen problemen op met de schuldeisers van Plantexel. Ze spannen een proces aan tegen Schotte en ze eisen dat hij de openstaande schulden betaalt.  Hierdoor loopt de verkoop van het failliete Plantexel behoorlijk wat vertraging op.

Een ander obstakel is de Moyaertclan. Ook zij hebben interesse in Plantexel en van Schotte moeten zij hoegenaamd niet weten.  Een eventuele samenwerking om het bedrijf te redden zat er dus niet in.
Hippolyte was echter sluw, hij leidt de Moyaerts om de tuin, door beroep te doen op een stroman, een helper: Cyprien Lepage.

Cyprien Lepage was afkomstig van het Waalse Sommethonne gelegen in de streek van Virton en  vertrekt in mei 1936 in opdracht van Schotte naar Congo.  Hij heeft als opdracht bij de verkoop van Plantexel de mooiste delen op te kopen en de Moyaerts zand in de ogen te strooien.  Het duurt tot in september 1936 eer het zover is, maar het opzet van Schotte en Lepage lukt. 

Op 20 september 1936 koopt Cyprien de plantage in Bashishombe en bijbehorende gebouwen op voor 208 160 frank.  Alles wordt ondergebracht in de vereniging H. Schotte -C. Lepage.   Cyprien zet zich met hart en ziel in voor de plantage, en met overdonderend succes! 
1936 wordt afgesloten met 2656 frank winst, en een jaar later, we schrijven 1937, is er al een winst van 29238 frank.

Op 15 februari 1938 werd de vennootschap Schotte-Lepage omgevormd tot een Congolese maatschappij, “Huileries du Kasai” in ‘t kort HUDUKA.  


Hiervoor werden 500 kapitaalsaandelen van 1000 frank en 200 stichteraandelen uitgegeven. 

Terug naar Erembodegem.

De schade die Schotte had opgelopen tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef beperkt tot lichte materiële schade aan de fabrieksgebouwen. Er was wel heel wat materiaal verdwenen door diefstal of opeisingen. De meest opvallende verandering die de leerlooierij onderging tijdens de oorlog was dat Achille Schotte zich terugtrok uit de firma in 1943.

Naar aanleiding van dit vertrek werden de naam en de statuten van Schotte aangepast. Paul Schotte, zoon van Hippolyte Schotte, nam de plaats van Achille in en 'Schotte Frères' veranderde in 'H. Schotte et Fils'.

Na de oorlog echter verloor leerlooierij Schotte op korte tijd heel snel zijn twee belangrijke figuren.
In de nacht van 22 op 23 december 1950 overleed Hipoliet Schotte op zijn kasteel, omringd door zijn familie en naaste medewerkers. In juni was hij ziek geworden en ondanks zijn buitengewoon sterk gestel zou hij het toch niet overleven.
Dat zijn heengaan niet enkel voor de familie een onherstelbaar verlies betekende, lezen we in ‘Waarheid’ : Zijn heengaan is niet alleen een onherstelbaar verlies voor de zijnen, zijn vrienden, zijn kennissen, maar talrijke arme mensen en minbedeelden zullen zijn heengaan ten zeerste betreuren. Hij was een weldoener zoals er thans geen meer worden geboren …”

Hierbij een paar fragmenten uit de redevoering van Senator De Stobbeleir uitsprak op het kerkhof :

In de vijf laatste jaren heeft de stad Aalst het heengaan te betreuren van drie bij uitstek graag geziene figuren. Ik noem wijlen schepen Pierre Cornelis, wijlen dokter André Goffaerts en vandaag brengen wij de laatste afscheidsgroet aan de Heer en Vriend Hippoliet Schotte …”

“Samen met zijn vader en broers had hij met zijn ongeevenaarde wilskracht en zijn ruwe taaiheid de nodige kracht geput voor het vertevigen van de nijverheid die papa Schotte hier te Aalst in 1870 kwam oprichten. Nijverheid die zij zouden uitbouwen tot diegene die wij thans kennen en die wereldfaam verworven heeft.”
“Ondanks de hoge stand die hij bekleedde in onze samenleving, was hij de eenvoudige mens gebleven die door groot en klein geacht werd. Hij was de industrieel die kon leiden en bevelen en ook meewerken”.

Een graag gezien persoon en 'baas' dus, hetgeen ook zijn zoon Paul wou zijn. 
In 1955 echter kwam ook hij om het leven bij een verkeersongeval.

Tijdens zijn korte beleidsperiode had Paul geprobeerd om een aanzienlijke verjonging van het personeelsbestand door te voeren, naast een aantal moderniseringen. Paul Schotte had tijdens een studiereis naar de Verenigde Staten veel bijgeleerd zowel op technisch als op werkorganisatorisch vlak. Er werden nieuwe spuitmachines en een speciale ‘lakoven' voor het lakleder aangekocht.

In 1955 stopte Huduka de aktiviteiten, Schotte echter bleef verder bestaan.

In de jaren vijftig en zestig ging het nog goed met leerlooierij Schotte.
De economie was in volle opmars, en in die periode was er ook nog wederzijds respect tussen bazen en arbeiders. In Erembodegem werkte in elke familie tenminste één iemand in deze fabriek.
Ook mijn eigen grootvader (uit Erpe-Mere) heeft nog een tijd gewerkt voor Schotte.
Jammer genoeg bestaan er uit die tijden maar weinig of geen beelden.


Op Expo 58 in Brussel kreeg de Aalsterse leerlooierij een standje zodat zij haar producten kon voorstellen aan binnenlandse en buitenlandse bedrijven. 
In België had Schotte een duizendtal klanten: Belgische schoenfabrikanten, andere kapitaalkrachtige fabrikanten die grote partijen leder kochten en het Belgische leger. 
In het buitenland waren Nederland, Duitsland, Frankrijk en Engeland nog steeds de belangrijkste afzetmarkten maar het bedrijf had ook klanten in Oostenrijk, Noorwegen, Zwitserland, Zweden, Congo, Venezuela, Argentinië en Brazilië.

Na het overlijden van Paul had de heer Joseph Wauters de functie van directeur-generaal van de firma overgenomen tot aan zijn pensioen in 1971. Hij werd opgevolgd door Guy Vanderhaegen, de neef van Paul Schotte. Bij de aanpassing van de volmachten kreeg echter ook de heer Jan Paduwat (directeur) het recht om ‘de maatschappelijke handtekening van de firma' te hanteren.

Midden jaren ’60 was de leerlooierij echter over haar hoogtepunt heen. Er werd nog winst gemaakt maar verschillende factoren zouden ertoe leiden dat er minder geproduceerd werd :

·        De sterke concurrentie van lagelonenlanden die eveneens hoogwaardig leder produceerden was heel groot. Geïmporteerd leder uit deze landen werd daarbovenop goedkoper verkocht op de markt, wat meteen de doodsteek betekende voor locale bedrijven.

·        Om rendabel te blijven en haar concurrentiepositie te behouden, moest leerlooierij Schotte enkele ingrijpende maatregelen te nemen. Zij konden zo minder ‘zuivere' huiden aanschaffen en moesten werken met al halfafgewerkte grondstoffen die goedkoper waren. Hierdoor slonken natuurlijk ook de activiteiten in de basisbewerking van de huiden.

·        De veroudering van het machinepark en veranderende modetrends speelden ook een rol. Er werden wel een aantal nieuwe machines aangekocht wat voor een stabilisering zorgde op korte termijn. Het nadeel hiervan voor de werkgeving was dat de machines doorgaans door één man bediend konden worden terwijl hiervoor vroeger tien arbeiders nodig waren.

·        Bovendien werd ook het leder afkomstig van schapenhuiden populair voor de fabricatie van schoenen waardoor de vraag naar het rundsleder dat Schotte produceerde terugviel.

·        De jaren ‘70 werden daarbovenop gekenmerkt door de economische crisis die zich ook liet voelen in de leerlooierij. Onder andere de energieprijzen stegen fors en de koopkracht ging sterk achteruit.

·        De meest doorwegende factor was echter de ingrijpende verstrenging van de milieuwetgeving. Lederindustrie is een zeer vervuilende industrietak. 
      Rond Schotte waren er veel klachten van geur- en lawaaihinder en waterverontreiniging. 
     
In 1971 bedroeg het dagelijkse waterverbruik van de leerlooierij zelfs evenveel als het verbruik van heel de stad Aalst. In de jaren '80 werd vastgesteld dat de Dender biologisch dood was door onder andere de lozingen van de verschillende fabrieken die naast de rivier lagen. In de jaren '90 werden strengere milieuwetten aangenomen die alle zwaar vervuilende lozingen verboden. De economische gevolgen voor Schotte waren nefast want zij mochten verschillende productieprocessen niet meer uitvoeren tenzij ze zelf een waterzuiveringsinstallatie bouwden op hun terrein, wat gezien de omstandigheden onbetaalbaar was

Tijdens de jaren '80 verdwenen dan ook nog vele schoenenfabrieken en lederspeciaalzaken van de markt omdat de kosten te hoog waren geworden. Schotte verloor zo verschillende klanten met een gebrek aan werk tot gevolg. Naast de strengere milieuwetgeving werd Schotte nog met andere problemen geconfronteerd in de jaren '90.
Zo was er de afschaffing van de Belgische dienstplicht in 1994 waardoor het leger niet langer massa's legerlaarzen nodig had.
Ten slotte werd de kredietlijn van Schotte steeds meer afgeslankt door de banken.

Het bedrijf ging in 1997 in faling en sloot de deuren aan de Kapellekensbaan. Bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel in Dendermonde dd. 2/2/1998 werd het faillissement uitgesproken.
De leerlooierij was dan 128 jaar actief geweest in Aalst.

De gebouwen van de leerlooierij Schotte maakten plaats maken voor een multifunctioneel sportcomplex. 

Dat dit echter heel wat voeten in de aarde heeft gehad, mag duidelijk zijn.
Als gevolg van de zware  industriële activiteiten was de bodem zwaar verontreinigd met zware metalen en is de opstart van een saneringsproject noodzakelijk gebleken. In de gebouwen was eveneens asbest aanwezig. Eerst moest ook die verwijderd worden en in augustus 2013 werd uiteindelijk begonnen met de afbraak van de panden.

Het merendeel van de oude gebouwen maakte plaats voor het sportcomplex maar de markante gebouwen naast de vroegere fabriekspoort werden wel behouden en gerenoveerd. Ook een gedeelte van de bakstenen muur langsheen de Kapellekensbaan en de schoorsteentorens bleven bewaard.


Schepen van Sport Ilse Uyttersprot wou de 'sportachterstand' van onze stad tegemoetkomen met de bouw van dit nieuwe complex. Er komt één groot gebouw, met daarin verschillende sportzalen. Naast basketball, volleyball en minivoetbalterreinen zijn  er ook een turnzaal en een zaal voor geveschtssporten, een groot terras aan de cafetaria en een sauna.

Eerst was er sprake dat het complex tegen eind 2015 zou afgewerkt zijn, maar begin van dat jaar bleek al dat dit een utopie zou zijn. Wel waren alle administratieve voorbereidingen al afgerond, en ook de site zelf was ondertussen al volledig gesanneerd.

Gezien er toch ongeveer een jaar nodig is om dergelijk project te verwezenlijken, werd het afwachten ... maar in elk geval was er voorruitgang ...

Alles over het nieuwe sportcomplex Schotte : HIER

Dat de gebouwen van Schotte hun charme bewezen hebben tot de laatste snik (lees : steen) bewijst de interesse van de zogenaamde 'urban explorers'. Dat zijn mensen die oude gebouwen langs binnen en buiten gaan fotograferen. 

Om dit blad uit het industriële Aalst om te draaien, en er een sportief hoofdstuk te verwelkomen, hierbij nog enkele fotootjes van deze zogenaamde ‘urbexers’ die de vervallen gebouwen van de eens zo belangrijke fabriek duidelijk in beeld brengen.
















Bronnen :

Histoire généalogique de la famille Schotte." door Malengrau
Goed, en waar schuilden de rechtvaardige rechters, Cristian Stickx, 2007
urbanexploration.nl
Solva.be
debinnenvaart.nl, dr Th.H.van Doorn, terminologie van riviervissers
lederhandel.be
Wikipedia
vaneyckvermist.blogspot.com/2009

dinsdag 3 maart 2020

Aalst vs derp d. ... vete die nooit mag verdwijnen / De Draeckenieren

Velen denken dat het geschil ‘Ros Beiaard’ aan de oorsprong ligt van de vete tussen Aalst en Dendermonde.
Niets is echter minder waar.

De eerste geschillen brengen ons namelijk al veel verder terug naar de 14e eeuw.  De rivaliteit vindt daar haar ontstaan in de zware tolrechten die de Heer van Dendermonde hief op de Dendervaart tussen beide steden.

In 1319 waren hieromtrent klachten ontvangen bij de Graaf van Vlaanderen en de Dendermondenaren werden in het ongelijk gesteld en van toenafaan ging het dus verkeerd.

In 1469 werd een Aalsterse handbooschutter (lid van de Sint Sebastiaansgilde) heel vaak beboet omdat hij een nagelmes aan de riem had. Deze had echter de toelating gekregen van de Hertogin van Bourgondië om dit bij zich te hebben, en de Raad van Vlaanderen verplichtte de baljuw van Dendermonde om het wapen en het geld terug te geven aan de misnoegde Aalstenaar.

Later, het is ondertussen de 16e eeuw, verleende Keizer Karel het monopolie op laden en lossen van goederen aan Dendermonde. De Aalsterse economie werd hier zwaar door getroffen, want het goederenverkeer via de Dender moest immers via Dendermonde gebeuren, en men legde de Aalsterse handel daardoor bijna plat. De strijd resulteerde in de aanvraag tot het aanleggen van een kanaal Baasrode-Aalst, zonder langs Dendermonde te moeten gaan. Dit gebeurde in 1750.

Nog wat olie op het vuur werd gegoten in 1800 toen de rechtbank in Aalst diende te verhuizen naar Dendermonde.
In 1966 wou Aalst de rechtbank van eerste aanleg trouwens terug naar Aalst halen, maar politieke discussies zorgden er voor dat dit niet gebeurde.

De onderlinge rivaliteit begon in eerste instantie dus met mekaar letterlijk proberen onderuit halen. Later werd het veel ludieker, en ging alles meer gepaard met de aangeboren zucht om te spotten met mekaar.

De Dendermondenaars noemden ons ‘zotten’, en wij hen ‘kopvleesfretters’.
Zij hadden hun Ros Beiaard, wij kregen ons Ros Balatum.

De benaming ’Kopvleesfretters’ wijst trouwens niet enkel op het vlees, en is eigenlijk minder positief als ‘ajoinen’.  De naamgeving is namelijk te zoeken in de betekenis van ‘snoever’, ‘kale pronker’.

Spotlustige Aalstenaars beweerden immers dat de Dendermondenaren, die geen nagel hadden om aan hun gat te krabben, de krengen van honden uit de Dender opvisten om er kopvlees mee te maken. Dat werd dan aanschouwd als ‘delicatesse’ en het vlees werd dus ‘snoevend’ aldus ook op de markt gebracht.  

Sinds 1977 is aan de spotnaam ook een eigen praalwagen gelinkt, de zogenaamde ‘kopvleeswagen’. Voordien werd het kopvlees bedeeld door kopvleesdragers die deze Dendermondse specialiteit uitdeelden vanop grote draagplanken. Jarenlang stond Theo De Smedt, telg van een gerenommeerde Dendermondse beenhouwersfamilie, in voor de levering en bedeling. Hij werd opgevolgd door naamgenoot Luc De Smedt. Sedert bijna twee decennia neemt slager Frank Van Dist deze opdracht voor zijn rekening.

Dat men honden uit de Dender zou halen lijkt misschien vergezocht, maar de naam ‘knaptanden’, ook al een koosnaampje voor onze buren, lijkt wel dichter in de buurt van de waarheid te komen.

De bijnaam ‘Dendermondse knaptanden’ komt al voor in 1631 en zou ontstaan zijn naar aanleiding van een onbekende vis die in de Dender rondzwom. Dit reusachtig gedrocht had een muil vol vreselijke tanden, waarmee het vervaarlijk knapte.
Gedurende vele decennia was ‘knaptand’ een veelgebruikte naam in de spot die de rivaliteit tussen Aalst en Dendermonde ten top dreef. Vele Aalsterse hekeldichters maakten dankbaar gebruik van deze naam. In de ommegang werd dit een fabelachtig dier met een kop, die geleek op een honden- of wolvenkop.
Traditioneel lopen er knaptanden mee tijdens zowel Katuit als de Ros Beiaardommegang.
Met hun klapperende tanden zorgen ze zowel voor vrolijke als angstige gezichten.
In 2005 werden ze in een nieuw kleedje gestoken.

Over het Ros Beiaard en het Ros Balatum, tot op de dag van vandaag dé reden tot spotten met mekaar, is HIER meer te lezen …

Dat er vroeger blijkbaar veel gerijmd en gedicht werd, mag duidelijk zijn.
In het artikel over het Ros Beiaard en het Ros Balatum staan al enkele van die versjes die in de brievenbussen of aan een monument terecht kwamen.
Los van ‘het paard’ echter schreef ene Guilliam Caudron in de 17e eeuw al een 204 verzen lang gedicht waarin hij Dendermonde hekelde. Een tweede gedicht van zijn hand telde ook al 100 verzen.

Ook muzikaal is er natuurlijk een zekere ‘spanning’ … en hier nemen de Aalstenaars zeker het voortouw. Jaarlijks verschijnen er wel enkele liedjes die alusie maken op de aloude vete tussen de twee steden.
Het originele ‘Ros Beiaard doet zijn ronde, … die van Aelst die zijn zoo kwaed, omdat hier ‘’t ros beiaard gaat’ … dateert ergens uit de 17e eeuw, maar natuurlijk bestaan er ook recentere parodieën.

Naar aanleiding van de Polydor De Keyserfeesten in 1888 bijvoorbeeld :

Polydoorken maakt zijn ronde,
is dat waarlijk nu geen zonde?
Hij moet nu in Aalst rondgaan,
ziet, daar komt het Doorken aan’.

In 1953 kwam er opnieuw een versie met het Ros Beiaard als hoofdrolspeler.
De Lustige Pompiers zongen toen :

’t Ros Beiaard maakt zijn ronde,
’t veulen staat in Dendermonde.
Dendermonde maakt zich kwaad,
omdat hier de moeder gaat’

Nog in datzelfde jaar verscheen ‘het Oilsjters peerd’, geschreven door Pol De Cock.

Ja … kom maar allemaal, kom maar allemaal,
kom, zet uw vizozje op
Oilsjt staat op zijne kop,
ja … kom maar allemaal, kom
Kom kijk eens naar ons peerd,
het is de moeite weerd’

En iedereen kent ondertussen ook wel ‘Deiremonne stinkt’ (Tom Vermeir, Christophe Troch en Guy Van De Meerssche’, ‘eer peerd’ (De Fleksies),‘’t peerd van Deiremonne’ (De Prinsencaemere en Johny Cooman) en ‘e simpel boeregat’ (Kenny Baele),

Hier trouwens een lied over het feit dat het een slecht idee is om als Aalstenaar een Dendermonds lief te hebben.

Maar het blijft natuurlijk niet enkel verbaal.
Ook fysiek laten beide partijen van zich horen.

We schrijven 1754. Die van Dendermonde zagen de Aalstenaars van dan af allemaal als ‘zotten’ (zoals ze nu denken dat we allemaal Jodenhaters zijn), en ze waren er dan ook heilig van overtuigd dat er enorm ‘zotte’ en rare dingen gebeuren.

Aanleiding was de ontvoering van een knaptand … De hoofdschuldige (een zekere Cothem), en bij veralgemening dus alle Aalstenaars, werd met de grond gelijk gemaakt, onder andere door volgend gedicht van een Dendermonds dichter.

Aalst, in het fransch Alost, is soo veel als Alsot:
soo past den naem wel op hun reênloos redenslot.
Syn die van Aelst al sot, en gy een Aelstenaer,
soo syt gy, Cothem, oft niet seer verr' van daer.
Cothem is niet by te segghen
om dien naem wel uyttelegghen,
Cotthem, dat is zet hem in cot,
want den Aelstenaer is sot”.

In Aalst werd de ontvoering natuurlijk aanschouwd als een ‘heldendaad’, en men repliceerde met een ander gedicht ‘kloeken man van Aelst, die den knaptand ophing tot Dendermonde’.

In 1952 werd het Paardencomité opgericht.

Dat gebeurde door Herman Louies, Piet Moereels, pol de Paepe, Herman De Geest en Maurice Lambrecht naar aanleiding van de aandacht voor het Ros Beiaardcomité.

Het comité zat achter de ontvoeringsplannen van de kop van het Ros Beiaard, waarover in het artikel over de paarden meer te lezen is.
De ontvoering mislukte, en de fiere Dendermondenaren lieten dit via een pamflet weten aan alle inwoners.
Het Paardencomité verspreidde daarop ook pamfletten met de resultaten van hun onderzoek en de ontdekking dat het paard blijkbaar bestond uit balatum.

Het was terug de beurt aan Dendermonde (?), en ons paard werd ontvoerd en beschadigd … maar … het bleek dat niet de inwoners van ‘derp d’ achter dit incident zaten, maar wel een andere Aalsterse carnavalsgroep die de makers van ‘ons ros’ een lesje wouden leren na een ruzie.

Valse beschuldigingen dus aan het adres van Dendermonde, en dat werd dan weer gewraakt door enkele pamfletten aan het stadhuis en aan het standbeeld van Dirk Martens.

Tot zelfs in 1958 werd er nog over dit voorval nagepraat en de rivaliteit uitte zich in verschillende cartoons, karikaturen en teksten over de rivaliteit, tot zelfs in de reclameboodschappen toe. Zo bijvoorbeeld voor juwelier Roobroeck :

Hebt U ons Ros al goed bekeken?
Men spreekt ervan sinds vele weken
en moest men het sieren met Roobroecks juwelen,
dan kwamen d'Aalstenaars het nogmaals stelen.’

Nog in 1952 kwam ook de Draeckenieren in beeld.

Dat heuglijjke feit brengt ons tot diegenen die de rivaliteit in stand proberen houden. In Dendermonde is dit ‘Den Deiremonse klapper’, in Aalst zijn dat ‘De Draeckenieren’ …




De stichters van de Aalsterse vereniging, voluit 'De Aloude Kaiserlycke Soevereine Caemere der Draeckenieren tot Aelst',  waren Gust Van Der Stock (Gust Kees), Frans Tack, Marcel De Bisschop, Honore De Staebel en Gaston Goubert. Verschillende leden zoals Gust & Frans waren echte karnavalisten, maar de Draeckenieren waren eigenlijk gewoon een bende hechte vrienden die elke eerste donderdag van de maand bijeenkwamen.

Het eerste gele boekje van de draeckenieren (dat meteen een link heeft met carnaval) dateert al van 1968

Als reactie op de moderne beeldhouwwerken die in het stadsbeeld verschenen, plaatsten de Draeckenieren toen ook een beeld, vermoedelijk op de Graanmarkt, in Balegemse steen, met als titel "Vrouw en Vogel in de zon"
Van Links naar Rechts op de foto : Gaston Goubert / Adolf (Dolf) Boel / Polliet Sedeyn / Gust Van Der Stock / Daniel Jacobus / Honoré De Staebel / Frans Wauters

Gust Van Der Stock (Gust Kees - zijn vader was Pië Kees) had een zuivelwinkel op de Molendries (naast de gekende frituur van Pierre Lafont). Hij  was de echte uilenspiegel van de groep, bedenker van legendarische aprilgrappen en drijvende kracht achter de opvoering van het toneelstuk Genoveva van Brabant (1962).

Poliet Sedeyn was, naast de meubelwinkelier in de Koolstraat (nu een Chinees restaurant) ook een gekend operettezanger en lolbroek eerste klas. Een gekende uitspraak van hem was :" 'kmoen dringend nor huis want men schoenmoeder hangt nog on de wasdrood."
Hij kreeg (na afspraak) van alle begrafenisondernemers van Aalst doodbrieven. Op die manier had hij alle dagen een geldige reden om uit huis te zijn. ‘ne mensch moet optijd eens kunnen michelen (lachen) zo blijfde jonk

Adolf Boel was één van de directeurs van de Filature du Canal.

Om maar te bewijzen dat er in de vereniging mensen zaten van ‘alle slag en stand’

De Kaiserlycke Soevereine Caemere der Draeckenieren tot Aelst is na eeuwig lange periodes van geheimhouding en stilzwijgen dus in 1952 in de openbaarheid gekomen.

Volgens hun website zijn de Draeckenieren historisch gezien in 1472 voor Christus tijdens het Chinese Keizerrijk ontstaan. In 1295 n.C. zijn zij dan samen met Marco Polo uit China gevlucht.
In de geschiedenisboeken staat dit geboekstaafd als de ‘vlucht van de acht wijzen’.

Na een integratieperiode in de Italiaanse stadsstaat Lampadera hebben ze zich verspreid en bereikten na talloze avonturen onze contreien.
De Draeckenieren passeerden in de stad Pisa waar zij hun eerste aprilgrap uithaalden: in 1499 hebben ze namelijk de fameuze toren van Pisa scheef gezet.

Op vraag van Keizer Karel V vestigden de Draeckenieren zich in het grootste geheim in Aalst, centrum van de West-Europese ajuinteelt, onder de schuilnaam NAGI NAGI (Japans voor ajuin).

Na het Opperdraeckschap was de taak van Geheimscryvere toen al de belangrijkste functie bij de Caemere.

Het was diezelfde Keizer Karel die de Caemere in 1550 voor een stuk uit de geheimzinnigheid gehaald heeft door hen bij ‘het eeuwig edict van Terlinden’ met de titel Kaiserlyck te honoreren (een gewaarmerkt exemplaar van dit edict wordt bewaard in het Stadsarchief).

Rond de werking van de Kaiserlycke Soevereine Caemere is steeds een zweem van geheimzinnigheid en mystiek blijven hangen.
Merk op dat zij samen met de katholieke kerk tot de laatste mannenbastions behoren. Hoewel vrouwen vóór 1875 toegelaten waren, riep de toenmalige Opperdraeck in volle euforie, na een overwinning van zijn medebroeders in een of andere occulte schermutseling, ‘ploosters boiten!’.
Sindsdien is vrouwelijk gezelschap tijdens alle activiteiten taboe.

Meer zelfs, het is een aloud gebruik dat een replica van een ‘plooster’, symbool van het vrouwelijk geslacht, weliswaar niet geslacht maar toch met harde hand uit het Draeckenhol werd verwijderd bij de aanvang van elke Draeckenierenvergadering.
De Draeckenieren zijn echter geen vrouwenhaters vermits zij hun moeder en hun vrouw op de hand dragen. Dit laatste kan natuurlijk al eens mislopen wanneer zij de kramp krijgen in hun elleboog. Draeckenieren zijn nooit te beroerd om aan ontwikkelingssamenwerking te doen en daartoe hun beruchte tienjarenplannen maken om de dichtstbijzijnde missiepost, beter bekend als het dorp d. te beschaven.

Ondernemend als zij zijn organiseren Draeckenieren grootse galabanketten waaraan de groten der aarde en andere notabelen met plezier aangezeten hebben en nog aanzitten.
Zij verwijzen daarbij graag naar namen van ‘verschrikkelijk importante personen’ die daar ooit als eredraeckenier aanwezig waren: Gewijde van Dampierre, Pieter Coecke en meer recent het gewezen burgemeestersduo Annie en Amedee, meester Jef Vermassen en vele anderen.

Maar waar staan de Draeckenieren eigenlijk voor ?

Artickel Twee in het Boeck Een van den Bul omschrijft de Doelstellinghe van de Draeckenieren als volgt: het is de Draeckenieren tot doel te verspreyden inde Lande van Aelst ende daerbuyte: den Ghoede Luyme, de Fratsen ende Sotternyen, niet aleenlyck metterteyde van Vastenavond maar ooc ten andere teyde, sonder daerby enigerly Schaede te berockene aen saecke ofte persone sodat den Ghoede Naeme der Caemere inde soude verdruckinge come. Den eersten van April sullen sy sigh beyveren om den Gheest der Aprilsotterney staende te houden.

De algemene beginselen der Caemere zijn neergeschreven in hun BUL. Dit authentiek document is niet geschikt voor het oog van de gewone sterveling. Enkel de uitverkorenen des volks, die geroepen worden om toe te treden tot het Ryck der Draecken hebben toegang tot onze grondwettelijke Draeckenbul. Bovenstaande tekst is dus een unicum van de persvrijheid ...

Weet wel dat elke Draeckenbroeder volgende principes moet eerbiedigen:

Jamais peur toujours soif!
Erf goed en ziet niet om!
Lachen es een serieize zauk!

De ‘Kaiserlycke Soevereine Caemere der Draeckenieren tot Aelst’ is lid van de ‘International Dragon Association (I.D.A.)

Terug naar de rivaliteit tussen beide steden.

In 1964 werd het standbeeld van Dirk Martens bezet door de Dendermondse studentenclub SCALDIS.
Onze drukker werd uitgeroepen tot praeses van de club en de boodschap ‘wanneer mag ik naar Dendermonde’ werd bevestigd aan het standbeeld.
Op bevel van burgemeester Blanckaert moesten de studenten onder politiebegeleiding stoppen met hun ceremonie, en dienden ze huiswaarts te keren … zonder Dirk Martens.

Dat ontvoeringen blijkbaar altijd al tot de verbeelding spraken, konden we ondervinden in 1966.

Dat jaar gaf (toenmalig prins - nu keizer) Kamiel Sergant de aftrap voor de match Eendracht Aalst – Meulebeke.
Enkele – Dendermondse – journalisten hadden gevraagd om een interview te mogen afnemen, wat de sympathieke Aalstenaar natuurlijk niet weigerde.


Samen met Frans Wauters werd hij echter in een klaarstaande wagen gelokt, en ze reden recht naar Dendermonde. Daar werden beide heren vrijgelaten temidden van de Grote Markt waar op dat ogenblik de apotheose plaatsvond van de lokale stoet. De keizer van Dendermonde stond er gapend naar te kijken, en dacht dat een flauwe grappenmaker ‘zijn’ moment wou verbrodden. Dat was echter niet het geval want het was de enige echte prins Kamiel die ineens voor hem stond.

Hoewel de vete dus niet echt aan het paard te linken is, blijft het brave diertje toch steeds een graaggebruikte inspiratiebron om nog wat olie op het vuur gooien.

In 1975 maakten de Draeckenieren affiches die de ‘grote boerenommeganck – dorp Dendermonde’ aankondigden.
Ze werden verspreid in zowel Aalst als Dendermonde en werden ondertussen ook een ‘collector’s item’.

Een eerste paardenzitting hieromtrent werd gehouden op 16 mei 1975, amper een week voor de stoet in Dendermonde. De burgemeester van het dorpje, Albert Cool, werd uitgenodigd en met een kleine delegatie accepteerde hij ook de uitnodiging.
Er volgde een verslag van de ontvoeringspoging uit 1952, een wetenschappelijk betoog en enkele liedjes.
De inleiding werd wel gemist door de Dendermondenaren want ‘we vonden Aalst niet’

Enkele dagen later ging een Aalsterse delegatie dan naar Dendermonde, echter niet zonder twee zakken ajuinen aan te bieden ‘zodat het Ros krachten kon opdoen om de Dendermondse Grote markt te bereiken tijdens de ommegang’.

1977 werd dan uitgeroepen tot ‘jaar van het dorp’.

Alle invalswegen naar Dendermonde werden aangepakt door de Draeckenieren en elk plakaat ‘stad Dendermonde’ werd vakkundig herleid tot ‘dorp Dendermonde’.

In 1982 werd tijdens de topdag de 30ste verjaardag van de ontvoeringspoging herdacht. Hiervoor werden aan de St Annabrug twee opgeblazen speelgoedhonden in de Dender gegooid … bij aankomst in Dendermonde zouden ze er ‘ginderachter’ dan onverteerbaar kopvlees kunnen van maken.

1989 … het jaar van de verbroedering … NOT …
De Dendermondenaars drongen er zelf bij de Aalstenaars op aan om de rivaliteit in ere te houden.
Het was Pol De Paepe, die mee achter ‘dé’ ontvoeringspoging zat die een artikeltje schreef voor de ‘Ros Beiaardkrant’ …

Als die van Dendermonde mij nu vragen om een Aalsterse tekst te schrijven voor een Dendermonds blad, waar blijft dan der oudren fierheid, waarde Denderbroeders? We gaan ons toch niet met elkaar...verzoenen zeker!? Onze unieke rivaliteit wordt ons te zeer benijd door andere steden. Ze mag nooit vertroebelen zoals ons gemeenschappelijk Denderwater”.

Hetzelfde jaar verscheen in hetzelfde krantje een artikel over ‘de waarheid over de Aalsterse heldenmoed’. Men hekelde er de ontvoeringspoging en het feit dat de Aalstenaars blijkbaar een ander verhaal in de buitenwereld gebracht hebben dan de waarheid.

Op 1 april 1990 werden dan opnieuw de invalswegen naar Dendermonde aangepakt.
De toen in ons land heersende paardenpest was natuurlijk een goede aanleiding voor de Draeckenieren om de burgers te waarschuwen dat men zich in risicozone zou begeven.
Een schutkring was het gevolg.

Datzelfde jaar werd tijdens de uitreiking van de Willy van Mosseveldeprijs trouwens een Dendermondse delegatie uitgenodigd om de prijzen uit te delen. Dat deden ze graag, maar niet na eerst ook het officiele attesst van het Ministerie Van Landbouw te tonen, waarin vermeld stond dat er een stopzetting was voor de schutkring ‘paardenpest’ voor het land van Dendermonde en Aalst.

De brochure ‘mijn paard, schoon paard’ werd door de Draeckenieren opgesteld om voor eens en altijd duidelijk te maken wat nu de eigenlijke geschiedenis van het paard was.

Ze organiseerden een Academische paardenzitting … toegansprijs voor de Dendermondenaren  1 ajuin. Zij moesten echter hun kat sturen omdat de toegangsprijs niet kon worden betaald … In heel Dendermonde waren geen ajuinen te vinden.

Twee dagen voor de Ros Beiaard ommegang in 1990 kieperden de Dendermondenaren 1000 kilo ajuinen op de Grote Markt.
Toen de Aalstenaars daarop naar Dendermonde trokken met een bakje ajuinen als cadeau, keerde het beest zich prompt om en weigerde het geschenk.

In 1991 volgde dan een ontvoeringspoging van het ros balatum door de Dendermondenaren.
Dat mislukte wegens ‘te zwaar’ en men hield het dan maar bij enkele attributen.
Zie hiervoor ook het artikel over Het Ros Beiaard – Ros Balatum HIER.

In 1992 was het dan weer de beurt aan de Dendermondenaren om ons een bezoekje te brengen.
Ze waren vergezeld door een kleine versie van hun paard, en ze gingen naar de Houtmarkt om er hun beest te laten keuren. Ze wachtten echter de uitslag niet af en hingen voor de zekerheid al een medaille ‘eerste prijs’ rond de nek.

Ze hadden ook nog een tweede dier mee, een ezel die was opgelapt met een stuk balatum. Deze was voorzien van een bordje ‘nageboorte van het ros balatum’.
Nadat enkele Aalstenaars dit als ‘kwetsend’ ervaarden, en zich echt kwaad maakten, moesten de Dendermondenaren verzocht worden om de stad te verlaten.

Twee jaar later, in 1994, werden de Draeckenieren uitgenodigd door ‘den deiremonse klapper’, hun tegenpool …
De Draeckenieren hadden, vriendelijk als ze zijn’ geschenken meegedaan voor hun vrienden.
Het boek ‘Aalst op zijn Oilsjters’ was de blikvanger.
In ruil kregen zij Dendermondse jenever.

Zij werden uitgewuifd met het lied ‘meeeee Oilsjt eje niks as last’ … waarna Odilon Mortier ‘’In ’t Derp van Deiremonne’ ten gehore bracht.

Het zijn de Aalsterse Draeckenieren en de Deremonse Klapper die er over waken dat de rivaliteit af en toe eens aangewakkerd wordt, en dus vermoedelijk niet zal verdwijnen.

Na het bezoek aan Dendermonde was het in januari 1995 opnieuw de beurt aan de ‘Klappers’.

Aanleiding was de beschadiging van een drakenbeeldje aan ons belfort.
Omdat de vervanging of herstelling te lang duurde, hadden de Draeckenieren een izomo draak in de plaats gezet. Het beeldje verdween echter al gauw en in de plaats vond men de melding ‘jamais peur, toujours soif’.
De vermoedelijke daders? Die van eiremonne natuurlijk.
Uiteindelijk bleek dat zij hier niets mee te maken hadden en uit medelijden bezorgden zij ons een paardenkop die in de plaats van het drakenbeeldje kwam.
Nadien stuurden ze uiteraard de factuur naar de Draeckenieren;

Nog hetzelfde jaar was het alweer tijd voor een tegenbezoek.

Er werd tijdens een ludieke avond een vergelijkende studie gemaakt tussen beide steden die tot heel wat jolijt van de bezoekers nogal ‘gepeperd’ was op sommige ogenblikken.

In 1998 wonnen de Draeckenieren de ‘Klapper’ van dat jaar. Frans Wauters mocht het beeldje in ontvangst nemen en stelde meteen de buren gerust met de melding ‘dank zij ons geraak je dat onnozel postuurke nog kwijt’.

1999 dan: De Draeckenieren bepalen met een aan de werkelijkheid grenzende nauwkeurigheid het geografisch middelpunt van Groot-Aalst en poten op 28 mei 1999 een mijlpaal neer aan de Tiende Vrijstraat.

1999 werd trouwens ook het jaar dat de Dendermondse pijnders (Dragers van het ros) in Aalst kwamen oefenen op een houten paardje.

Zij kregen de volledige steun van burgemeester Annie De Maght die beloofde aanwezig te zullen zijn op ‘hét  evenement’ : "Vooral de manier waarop de Dendermondenaars de dagen aftellen, is aandoenlijk. Ik heb in elk geval al mijn laarzen klaargezet om op de Dendermondse weide naar het beestje te gaan kijken."

Een nieuwe paardenzitting volgde in 2000. Karel De Naeyer heette er de asielzoekers uit Dendermonde welkom en Dendermonds burgemeester Norbert De Batselier verklaarde :

"Wij hebben ons fiere Ros Beiaard, jullie een schamel Ros Balatum, een doos op wielen. We zijn hier om aan de werelberoemde rivaliteit iets te doen. Ik beloof u plechtig als beleidsman een definitieve oplossing te vinden voor de vete. Verontschuldig jullie en we zullen de verontschuldigingen aanvaarden."

Hij kreeg meteen een cursus ‘vangen van zwerfpaarden’ overhandigd en de Draeckenieren bootsten het hoefgetrappel na … op hun basketsloefkes.

Tot slot van de avond werden de Dendermondenaars nog verheven in de orde van de Paardensaucissen, en de Draeckenieren zongen het Ros Beiaardlied.

Dat men Aalst wil betrekken in de Dendermondse evenementenwereld gebeurt volledig op eigen risico.

In augustus 2001 hoorde men het blijkbaar in Keulen donderen ... en rommelen in eiremonne!

De Aalsterse Gilles zouden op donderdag 30 augustus 2001 immers mogen deelnemen aan de 35ste ‘Reuzenommegang’ te… Dendermonde.
De wonderen zijn de wereld nog niet uit en het waren dan ook wel degelijk onze Gilles die de jubileumuitgave van ‘Katuit’ mochten openen.


Terwijl de ‘Draeckenieren’ bij aankomst van De Aalsterse Gilles op de Markt van Dendermonde hun tranen – het moet gezegd : misschien een ietwat overdreven - welig lieten vloeien, verdachten de Dendermondenaren de Ajuinen ervan hun ‘Katuit’ toch wat te hebben gesaboteerd aangezien de stoet ‘wat’ vertraging had opgelopen.  

Tja wat wil je, als de Gilles het tempo aangeven kan het al wat trager gaan, bewijs daarvan is onze eigen carnavalsstoet. Die mannen en vrouwen zijn gepakt en gezakt en kunnen dus geen sprintje trekken natuurlijk ... flauwe excuses dus om die vertraging op 'onze mensen' te gaan steken.

In 2008, de dag voor hij 88 jaar oud zou worden is ere-opperdraeck Piet Moereels overleden, één van de oprichters en bezielers van de organisatie.

2009: De Draeckenieren keuren op 26 april onder leiding van hun paardenmeester ‘H. Marc Oen de Termonde’ het Aalsterse Ros Balatum en verlenen het Aalsterse Ros het veterinair attest van geestelijke en lichamelijke gezondheid.

Nog in datzelfde jaar geven De Draeckenieren hun Draeckenmonument voor eeuwig en drie dagen in bruikleen aan de stad Aalst.

Het monument wordt opgesteld in de Draeckendreef van het Kasteel Terlinden en plechtig ingehuldigd op 31 mei 2009.

2010 … opnieuw een ‘paardenjaar’ … en dus ook opnieuw een frats van de Draeckenieren.

Omdat zij de Dendermondenaren zien als het van elke beschaving ontstoken ‘derp d’ gingen zij zilverpapier afleveren aan de stad als een soort van ontwikkelingshulp.

Zij deden dit aan de stal van het paard. Deze aktie deed uiteraard denken aan de Europese vorsten, zoals Leopold II, die zoveel jaren geleden onder het mom van beschavingswerk met wat kralen en zilverwerk de lokale vorsten omkochten en nadien de kerker ingooiden.

De vrees dat Ilse Uyttersprot hierachter zat was in Dendermonde groot, temeer omdat Leen Dierick (uit ‘derp d’ de door haar begeerde tweede plaats op de Kamerlijst van de Tsjeeven afsnoepte.

Het cadeautje van de Aalstenaars werd maar weinig gegeerd en de lokale politie wou blijkbaar drastisch optreden toen ze werden teruggefloten door hun ‘opperhoofd’ Piet Buyse. De ‘indringers’ werden zelfs uitgenodigd op een drankje in het stadhuis.

Het ‘plezier’ was maar van korte duur. Amper enkele uren later werd snel een tegenaktie ingeleid.
Een special taskforce onder de naam A.A.F. (Anti Ajoinen Front) zou samen met het D.K.F. (Deiremons Kopvlies Front) een tegenaktie plannen.
Er werd een schutskring aangelegd die verboden was voor ajuinen. Ook werden er nieuwe verkeersborden geplaatst die het de Aalstenaars duidelijk moesten maken dat Dendermonde verboden gebied was voor hun …
Daarenboven werd ons peerd ook te koop gezet via flyers.

In 2016 werd ‘De Klaptand’ – de Dendermondse tegenhanger van De Draeckenieren – de aanstoker van nieuw ‘leed’. Zij brachten brieven rond bij de inwoners van Gijzegem, waarin te lezen stond dat zij vanaf 1 maart tot het grondgebied van Dendermonde zouden behoren. En alsof dat nog niet genoeg was, pasten ze zelfs de officiele borden aan en overplakten de tekst 'Aalst' met 'Dendermonde'.

In 2017 volgt de uitgave van het 50ste ‘Gele boeksken’ … Het Gele Boeksken verzamelt elk jaar de tragikomische en satirische schrijfsels van de broeders van dit volgens sommigen 3489 jaar oud drakengenootschap. Eén van de pijlers van het Geel Boeksken is dat alle reclameboodschappen door henzelf geschreven zijn, de adverteerder heeft maar recht op 1 ding: het betalen van de advertentie.

Datzelfde jaar wordt op het Aalsterse stadhuis een wereldcongres gehouden. De burgemeesters van beide steden, Piet Buysse van derp d en Christoph D’Haese van onze ‘weireldstad’ zouden er samen met de Draeckenieren het publiek entertainen.

De editie van het beroemde ‘gele boeksken’ in 2018 werd volledig geweid aan de realisaties van de stad Aalst, waaronder de aanleg van de tunnel aan de Siesegem.

Naar aanleiding van 1 april 2019 werd de naam ‘de Draeckenieren’ eventjes aangepast naar ‘Stichting D.N.Aalst’. Zij hielden een referendum over de ‘unexit’, de uitstap van Aalst carnaval als Unesco-werelderfgoed. Aan het oude stadhuis konden de inwoners van Aalst tussen 11 en 13 uur hun stem uitbrengen.

Wie had toen gedacht dat het enkele maanden écht zo ver zou zijn en dat Aalst echt het UNESCO avontuur de rug toekeerde …

In 2020 stond het boekje in het teken van ‘weir zwoigen deroever’ … 


Over wat juist gezwegen (of juist niet gezwegen) wordt, is duidelijk te zien aan de kaftpagina. Inderdaad, het jaar 2020 staat ook voor het jaar van een nieuwe Beiaardommegang in ‘derp d’ …

Nog naar aanleiding van de befaamde ‘ezelskoers’ werd de aftelkalender 2020 geweid aan de vete tussen beide steden. De aftelkalender (typisch Oilsjters) werd voor deze gelegenheid trouwens voorgesteld op het stadhuis van Dendermonde.

Piet Buysse (burgemeester van Dendermonde) stelde voor om de vete tussen Aalst en Dendermonde uit te roepen tot werelderfgoed … ‘met zulke vijanden heb je immers geen vrienden nodig’.

Nog in 2020 werd ter gelegenheid van de nieuwe ommegang een nieuw politiereglement uitgevaardigd in Dendermonde.

Het document, goedgekeurd door de Dendermondse gemeenteraad, bevat een wel heel bijzondere regel: ajuinen niet toegelaten! Aalstenaars zijn dus maar beter voorzichtig als ze het toch over hun hart zouden krijgen om het Ros Beiaard op 24 mei te gaan bewonderen.

Tijdens de Ros Beiaardommegang worden ajuinen enkel toegelaten in uiterst verdunde vorm of als afgeleid product. Het bezit, de verkoop en het gebruik van rauwe ajuinen zijn niet toegelaten binnen een straal van 100 meter rond de Hollandse Kazerne”, klinkt het.

Of deze regel opzettelijk bedoeld is om Aalstenaars te weren van de Ros Beiaardommegang, daar sprak de Dendermondse gemeenteraad zich niet over uit.
Velen in Dendermonde menen immers dat de Aalstenaars beter wel een kijkje komen nemen: “Ze kunnen nog iets leren van onze echte folklore, zonder discussie Unesco Werelderfgoed”.

Eén ding staat echter vast: Eer Peerd mag gien ajoinen!

Enkele ogenblikken na het verschijnen van dit reglement werd een Facebookpagina aangemaakt, ‘ajuinverkoop op 101 meter van de kazerne’, met ondertussen een 500-tal geïnteresseerden.

En tijdens een nachtelijke patrouille stootte de Dendermondse politie ook al op een stel carnavalisten die ajuin aan het planten waren …
De daders konden niet gevat worden, maar al snel eiste ‘AKV Bedesterd’ deze aktie op.

We verdedigen ons zonder wapens, maar wel met spot en lach’ was hun niet mis te verstane statement.
De politie van hun kant verklaarde ‘Om 02u48 roken enkele dappere Dendermondenaren onraad en maakten ze onze stad opnieuw proper en geurvrij. Dankzij deze twee onbekende helden moest de lokale politie de ontjuiningsdienst niet oproepen’.
Ook geeft de politie tips om de handen opnieuw proper te krijgen. ‘Uiengeur verdwijnt als je je handen inwrijft met zout of tandpasta. Daarna spoel je je handen af’.

Omwille van Covid-19 ging deze editie echter niet door, en ook de ommegang van 2021 werd afgelast. 
Afspraak dus op 29 mei 2022.

Dat het niet de laatste frats zal zijn in verband met het paard staat vast.

Het is eens aan Dendermonde, en het is eens aan Aalst … en dat is iets wat niet mag verdwijnen ...
De spot en satire die zo eigen is aan deze vete heeft in de loop der jaren heel vele vormen aangenomen. Het voorgaande overzicht is verre van volledig, en vernoemt enkel enkele markante voorvallen. De lijst is echter enorm lang, en eigenlijk niet meer te publiceren zonder er een heus 'boek' van te maken.
Lachen en plagen ... is om liefde vragen zeker ... en dat moet blijven gebeuren, anders zou het hier maar een saaie bedoening worden op onze aardbol ...

Ik besluit hieruit dat wij de komende maanden opnieuw moeten uitkijken naar diverse zaken in dit verband. Er is namelijk een - door Covid19 uitgestelde - Ros Beiaardommegang voorzien in mei 2022, de 24ste om precies te zijn, en kansen om het beestje er opnieuw door te sleuren zullen zeker niet onbenut gelaten worden.

To be continued ... 

Als afsluiter nog een 'ode aan onze geburen' ... getekend, ... de Oilsjteneers ...



Bronnen :

rosbeiaard.be
De Erfgoedkrant van juni 2011
Jempi – seniorennet.be
HLN 8/12/2017
Het Nieuwsblad 13/2/2016
Willy Van Damme’s Weblog
trosbeiaarddendm.blogspot.com
draeckenierenaalst.be
clipke z'es van Deiremonne - Bart Marcoen - Via YouTube (Montooken)
clipke e simpel boeregat – Kenny Baele – via YouTube(Montooken)