Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label kerk en geloof/personen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label kerk en geloof/personen. Alle posts tonen

zaterdag 24 augustus 2019

De Clarissen

In september 2009 verlieten de laatste vier zusters Arme Klaren hun slotklooster aan de Sint-Annalaan. 

De Clarissen - buitenkant klooster - gedeelte van de kerk in1980
foto Schollaert A.

Hier een luchtfoto van de St Annalaan, waarop toch te zien is dat het hier over een tamelijk groot gebouw ging. Moet ergens eind jaren '80, begin jaren '90 zijn. 


Met het vertrek van zusters Francoise, Clarisse, Agnes en Pia werd een punt gezet achter een meer dan 150-jarige aanwezigheid van de zusters Arme Klaren Clarissen in Aalst.
Ze verhuisden naar het klooster aan het Sint-Elisabethplein in Gent.

Het klooster kreeg hierdoor ook een nieuwe bestemming.

Een aantal liefdadigheidsorganisaties kregen er onderdak. Het klooster werd echter nog een laatste keer opengesteld tijdens de erfgoeddagen alvorens de verbouwingen begonnen.


De Clarissen betrokken hun klooster aan de Sint-Annalaan in 1932. Het klooster bestond uit 2 delen: een buitenklooster en een binnenklooster. Er waren dan logischerwijs ook twee soorten zusters: buitenzusters en binnenzusters.

Bij hun intrede konden zusters kiezen tot welke groep ze wilden behoren. De buitenzusters stonden nog in - weliswaar miniem - contact met de buitenwereld (bijvoorbeeld voor ontvangst van bezoekers), terwijl de binnenzusters er een nog meer afgezonderd leven op nahielden.

Het onderscheid tussen beide delen was ook duidelijk zichtbaar aan de vloer: tegels voor het buitenklooster (op de foto links) en planken voor het binnenklooster (op de foto rechts).


Eten deden de zusters in een heel sobere refter, uiteraard zonder enige aankleding of versiering. Gewoon : tafels, stoelen en muren ...


De zusters mochten slechts heel beperkt bezoek ontvangen. Dit kon in een speciaal daarvoor ingerichte ontvangstruimte. De zusters en de bezoekers werden strikt van elkaar gescheiden. Tot voor de hervormingen na het Tweede Vaticaans Concilie gebeurde dit zelfs door middel van traliewerk.
Eventuele geschenken en giften moesten dan ook door middel van een speciaal systeem (een speciale draaideur) worden doorgegeven (te zien op de foto rechts)


In 1891 verscheen de encycliek Rerum Novarum. Zij die destijds door de maatschappij aan de rand werden gedrukt, en bij de zusters hun nood kwamen klaren en opbeuring zoeken, hebben nu hun bonden en optochten, 1 mei en Rerum Novarum (op Hemelvaartsdag).
De bezoekers van de kapel en het klooster zijn vooral mensen die lijden onder allerlei kwalen en de zusters om gebed komen vragen.
Van trouwlustigen nemen ze graag eieren aan en in ruil daarvoor bidden ze om zon op hun trouwdag.  Later zou blijken dat er zelfs altijd voor goed weer gebeden wordt … als er maar eieren zijn.

In het geval dat er een man het gebouw zou moeten betreden (biechtvader, aalmoezenier, onderhoud, leveringen, …) was er een speciale 'mannenalarmbel' voorzien. Als die te horen was, wisten de zusters dat ze in hun kamers moesten blijven tot het alarm werd opgeheven, en de 'kust weer veilig was'. Hier een foto van het bewuste 'alarm'


De kamertjes waren heel sober en zonder enige luxe. Ze waren gelegen in lange gangen. De kamers waren heel sober doordat de meubels tot een minimum beperkt werden, en er geen persoonlijke bezittingen (zoals foto's, …) aanwezig mochten zijn.  Hier een foto van de gang met de kamertjes.


De zusters konden via een intern belsysteem worden opgeroepen. Het belsysteem werkte met een soort morsetekens, (lange en korte piepen). Elke zuster had een eigen code, waardoor meteen duidelijk was wie werd opgeroepen. 


Een belangrijke bezigheid van de zusters was het maken van hosties. Zo had men
de hostie-bakkerij, en de hostie drogerij.


Het bed van de zusters had een bijzondere vormgeving van het hoofdeinde dat ervoor moest zorgen dat de zusters ook tijdens het slapen niet konden worden afgeleid. Vergelijk dit een beetje met de oogkleppen van een paard, waardoor enkel rechtdoor kan worden gekeken.


In een aparte gebedsruimte vonden de gebeden plaats en vierden de zusters de eucharistie. De klapdeurtjes zorgden voor een verbinding met de kapel. Zo konden de zusters de mis volgen zonder het slot te moeten verlaten.


Gebeden werd er natuurlijk op ongemakkelijke bankjes.


De buiten- en binnentuin lagen er naar het einde toe ook wat troosteloos bij. Door hun hoge leeftijd konden de zusters de tuinen maar moeilijk onderhouden.
Hier een fotootje van de binnentuin.

De algemene leiding lag in handen van moeder overste. Alle toestemmingen moesten via haar gaan. Hier een foto van haar bureel … in de dezelfde lijn als de aankleding van het hele gebouw, … heel heel minimalistisch en simpel.


In het klooster is anno 2019 een wijkgezondheidscentrum met huisartsen, verpleegsters en kiné, en maatschappelijk medewerker maar men kan er ook terecht voor advies ivm meer bewegen en gezonde voeding. Daarnaast is ook Karavanserai gevestigd in het gebouw. Karavanserai is een uniek samenwoningsproject voor studenten en jonge vluchtelingen in Aalst.


In een deel van het vroegere klooster hebben ze een moderne en aangename woonentiteit gebouwd met 11 studio’s en een extra gemeenschappelijke leefruimte. De studio’s worden verhuurd aan jonge vluchtelingen en studenten of andere jonge mensen die bereid zijn om voor deze  groep jongeren iets te betekenen.

Hier geef ik nog even de geschiedenis mee van de Clarissen in België : 


Ermentrudis, een Keulse jonkvrouw, die als begijn te Brugge leeft, sticht nog tijdens het leven van de H.Clara een clarissenklooster in deze stad. In 1260 krijgt ze van paus Alexander IV de toelating om na Brugge nog tien andere clarissenkloosters op te richten in Vlaanderen, Frankrijk en Duitsland. Zo ontstaan in onze streken Langemarkt, Ieper, Gentbrugge, Werken dat verhuist naar Petegem en St. Omaars. Van deze kloosters is Petegem, ook Beaulieu genoemd, veruit het meest bekende.
Tot op vandaag zijn nog enkele resten te bezichtigen: het gastenkwartier met klein rondeel, het kapelaansgebouw en het poorthuis.

In 1345 wordt vanuit Keulen en Neuss een clarissenklooster gesticht te Brussel. Dit clarissenklooster heeft grote invloed binnen de religieuze wereld en de burgerij van de stad. Tot op vandaag bestaan nog het kerkgebouw en de gebouwen van bakkerij en brouwerij. In 2000 waren de restauratiewerken, door de stad Brussel ondernomen, voltooid en worden algemeen betiteld als de mooist geslaagde renovatie van de stad. Alleen het interieur van het kerkgebouw, in 1989 volledig door brand verwoest, is nog aan restauratie toe.

Vóór 1263 volgen deze kloosters de Regel van paus Innocentius IV die hij in 1247 aan de H. Clara oplegt. De Regel, die de H.Clara zelf schrijft, wordt door Innocentius IV pas goedgekeurd in 1253. Zo ontstaat er een zeer complexe situatie. De ongeveer 130 kloosters, die na de dood van Clara haar leven navolgen, onderhouden of de Regel van Innocentius IV of de Regel van de H.Clara.

Om aan deze juridische onduidelijkheid een einde te maken schrijft paus Urbanus IV in 1263 een nieuwe Regel voor de clarissen.. In zijn Regel schrapt hij echter de meest fundamentele peilers van de clarissenspiritualiteit nl. het verbod bezit te hebben buiten de omheining van het klooster en de curia pastoralis van de clarissen door de minderbroeders. Dit brengt mee dat, niettegenstaande het aandringen van opeenvolgende pausen om de Regel van Urbanus IV aan te nemen, heel wat clarissenkloosters de Regel van de H.Clara blijven onderhouden.

Dit is de sleutel tot de twee verschillende ‘soorten’ clarissen. De Arme Klaren onderhouden de Regel van Clara (of Eerste regel) en de Rijke Klaren, de Regel van Urbanus (of Tweede Regel), die hen toelaat te leven van hun bezittingen. Deze eerste kloosters zijn in onze streken blijven bestaan tot aan de afschaffing van keizer Jozef II , einde XVIII eeuw. De clarissenkloosters die vanaf de XVde eeuw in Vlaanderen ontstaan zijn geen stichtingen meer vanuit de groep van Ermertrudis.
Nu ontstaan ze door vrome juffrouwen, die gesteund worden door de plaatselijke minderbroeders en financieel geholpen door adellijke personen. Zo komt in 1455 Antwerpen tot stand, in 1494 Hoogstraten, in 1501 Mechelen en in 1513 Leuven.

Allen worden door de respectievelijke pauselijke stichtingsbullen verplicht voor de vorming aan te leunen bij het clarissenklooster van Trier (Urbanisten). Maar onder de invloed van de plaatselijke minderbroeders-observanten, die de oorspronkelijke Regel van Franciscus zijn toegedaan, aanvaarden Antwerpen en Mechelen de Regel van de H.Clara, Hoogstraten en Leuven, integendeel blijven die van Urbanus getrouw!

Al deze kloosters verdwijnen tijdens de Franse Revolutie. Maar het ranke kapelgebouw van het Mechelse klooster verrijst nog langs de Melaan tussen de gebouwen van het Scheppersinstituut. De ruïnes van het Leuvense klooster liggen gedeeltelijk onder het Ladeuzeplein en werden nog eens blootgelegd bij het uitgraven van de ondergrondse parking in 1988.

Onder het impuls van zr. Coleta Boëllet komt in dezelfde eeuw binnen de clarissenorde in Bourgondië een opvallende terugkeer naar de Regel van Clara tot stand. Door de tegenpaus van Avignon, Benedictus XIII, aangesteld tot hervormster van de clarissenorde, sticht zij vele nieuwe kloosters, o.a. ook te Gent in 1442. Om aan het naleven van de Regel van de H.Clara een juridisch statuut te geven ontwerpt zr. Coleta Constituties, die door paus Eugenius IV in 1434 zijn goedgekeurd. In 1447 sterft zr. Coleta te Gent. Na haar dood zet haar clarissenklooster van Gent de geplande stichtingen verder waaronder in 1479 te Brugge. Veel later komt in 1628 ook Doornik tot stand. De clarissenkloosters van deze observantie worden voortaan "Clarissen-Coletinen" genoemd. Zr. Coleta wordt pas in 1807 heilig verklaard.

In een volgende periode worden heel wat kloosters van Grauwzusters, die tot de Reguliere Tertiarissen van de Franciscaanse Orde behoren, door minderbroeders-recoletten hervormd tot clarissenkloosters. Slechts twee ervan hebben hun sporen in de geschiedenis nagelaten. In 1631 ontstaat vanuit de Grauwzusters te Geraardsbergen een Rijke Klaren klooster, dat spoedig naar Gent verhuist en waarvan de gebouwen na de Franse Revolutie aangekocht zijn door de minderbroeders-franciscanen.

Het ander bekend gebleven klooster is dat van Brussel. In 1501 treden de Grauwzusters toe tot de clarissentak van de Coletinen. Een Bulle van paus Alexander VI bevestigt deze overgang. Maar het is vooral door het intreden van het nichtje Anna van de grote Vondel dat dit klooster zijn bekendheid verwerft. Vondel had een grote affiniteit met de tedere, sterke en aanlokkelijke figuur van Clara en schreef een gedichten-cyclus voor zijn nicht claris.

Het begint met de "Lofzang op S.Clara" gevolgd door de "Lofzang van S. Agnes" en eindigt met een lovende verwijzing naar S.Franciscus en S. Clara in de "Maagdenpalm voor Margarite Kuilis". Ook zijn epos over Johannes de Doper draagt hij in 1672 op aan zijn nichtje, zuster Anna.
Het Brusselse Coletinen klooster wordt na de Franse Revolutie herhaaldelijk verkocht tot het in 2002 aan een zekere renovatie toe is. Verscholen achter het Alhambra aan het Brouckèreplein krijgt het eindelijk de nodige aandacht vanwege de stedenbouwcommissie. Pronkstuk van het klooster is een brandglasraam en verder zijn er nog de bepleisterde dwarsbalken en de witte draagstenen tot op heden bewaard gebleven.

Na de onafhankelijkheid van België in 1830 kent de tak van de clarissen-coletinen in Vlaanderen een grote bloei. Twee coletinen kloosters, Brugge en Gent, wisten door het stichten van een kleuterschooltje clandestien te overleven tijdens de woelige perioden van de Oostenrijkse, Franse en Nederlandse overheersing.

De kloostergemeenschap van de clarissen te Aalst werd gesticht in 1856 (en de zusters van Aalst sloten in 2007 aan bij de gemeenschap te Gent)

Bronnen:

clarissen.be
info tijdens erfgoeddag 2009
eigen foto's
luchtfoto madeinAalst

vrijdag 31 mei 2019

Hieronymus of Jerome Duquesnoy de oudere - Sint Martinuskerk - Sacramentstoren

Wat is de link tussen het Brusselse ‘Manneken Pis’ en onze Sint Marinuskerk ?
Wel, ... Hieronymus Duquesnoy De Oudere neemt deze taak volledig voor zijn rekening.

Hiëronymus of 'Jerome' Duquesnoy de Oudere, (1570? - 1641) was een Zuid-Nederlands (Vlaams) beeldhouwer. 
Hij trouwde in 1595 en vestigde zich toen in Brussel, waar hij hofbeeldhouwer werd van Albrecht en Isabella.  
Hij maakte voornamelijk werken voor het paleis en de tuinen, maar ook kerkmeubilair na de beeldenstorm van 1566. Door de beeldenstorm waren er namelijk enorm veel beelden en sculpturen die dringend moesten hersteld of vervangen worden. 

Een voorbeeld van zijn buitengewone kunstwerken, kan men zien in de Sint-Martinuskerk van Aalst. Daar is, in de koorommegang - ongeveer ter hoogte van het altaar - een door hem gebeeldhouwde sacramentstoren opgesteld (gebouwd in 1604). 
Een gelijkaardige toren in de Sint Jacobskerk in Gent wordt trouwens ook aan hem toegeschreven.

Sacramentstorens zijn kleinschalige (?) architecturale constructies in een kerkgebouw die dienst doen als tabernakels. De middelste toren bevat het eigenlijke tabernakel. Achter de vergulde deuren worden de geconsacreerde hosties bewaard, die symbool zijn van Gods aanwezigheid. Dit is voor Christenen dan ook een heilige plaats. 
Meestal wordt om die reden dan ook steeds een godslamp aangestoken in de buurt van het tabernakel. 

De Sint-Martinuskerk in Aalst liet reeds een eerste sacramentstoren bouwen rond 1550. Deze werd grotendeels verwoest tijdens de Beeldenstorm van 1566. Er is nog een restant van deze eerste toren bewaard gebleven in de winterkapel van de kerk. De huidige sacramentstoren van Aalst werd gebouwd in 1604. Daarmee bezit Aalst een van de jongste sacramentstorens van Vlaanderen.


De stenen toren in het koor van de Sint Martinuskerk dateert dus uit 1604, is ongeveer 8 meter hoog en 3,3 meter breed, en werd gebouwd voor het bewaren van hosties.
De toren is opgebouwd en werd prachtig versierd met niet minder dan 38 beelden en talrijke reliëfs.

Het laat-renaissancistische kunstwerk staat links van het hoogaltaar en bestaat uit drie torens, waarvan de middelste de hoogste is en het tabernakel bevat waar de hosties inzitten.
De toren is rijkelijk versierd met beelden en geeft een kleurrijke indruk door de grote verscheidenheid aan materialen. De vele beeldjes hebben allen een verschillende symboliek en een specifiek verhaal te vertellen. Het kunstwerk is zeldzaam is zijn soort aangezien er tijdens de Beeldenstorm veel sacramentstorens werden verwoest.

Tijdens de restauratiewerken van de toren in 2018 werd trouwens ontdekt dat de beelden oorspronkelijk niet wit waren. Men ontdekte dat ze vroeger onder andere felroze oren hadden, alsook blozende wangen en donkerbruine wenkbrauwen.
De beelden waren meerkleurig geschilderd, enkelen werden tot soms maar liefst 9 keer overschilderd door de eeuwen heen. Op andere beelden werden elementen in bladgoud en uitgewerkte schaduwpartijen teruggevonden.
De vondsten worden verder onderzocht door het Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium.

De restauratiewerken waren het gevolg van het feit dat de kerk (en dus ook de beelden) in de loop van de eeuwen heel wat meegemaakt hebben. Onderdelen werden afgebroken, en bij sommige beelden ontbraken dus hoofden of ledematen. Zo bijvoorbeeld ook het hoofd van Jezus Christus op het albasten centrale reliëf van het Laatste Avondmaal dat zich centraal in de sacramentstoren bevindt.  Op oudere foto's van rond 1947 stond het hoofd nog stevig vast, maar rond de tweede helft van de 20ste eeuw is het jammerlijk verdwenen. Op basis van oude foto's kon het hoofd echter gerestaureerd worden, en dus heeft het beeld sedert begin september 2018 opnieuw een hoofd.

Duquesnoy heeft echter niet enkel dit prachtige werk op zijn palmares staan. Een ander bekend werk van Jerome is 'Manneken Pis', het bronzen beeld van een plassend jongetje in het centrum van Brussel.

In 1619 besloten de Brusselse autoriteiten de bestaande fontein van Manneken-Pis te renoveren: de zuil, het waterbekken en het beeldje werden vervangen. Ze plaatsten een bestelling bij de toen beroemde beeldhouwer Hiëronymus Duquesnoy, voor het maken van een nieuw Manneken-Pis in brons.
De kunstenaar gaf een barokke interpretatie aan het thema van het plassende jongetje. In de Grieks- Romeinse oudheid was het trouwens niet uitzonderlijk dat Cupido, de god van de liefde, werd afgebeeld als een naakt jongetje (al dan niet met vleugels) dat stond te plassen. Tussen de 15de en de 18de eeuw was de figuur van de urinerende Putto (‘jongetje’) een populair thema in de kunst. In Europa werden daarrond vaak fonteinen gebouwd

Voor het Warandepark van het Koudenbergpaleis maakt hij een Maria Magdalena, die later door een kopie werd vervangen (het origineel berust in de collectie van het Gemeentelijk Museum het Broodhuis).

En in de Onze Lieve Vrouw van Goede Hoop in Vilvoorde bevindt zich een marmeren epitaaf van Henricus van Bronchorst (+1629), die ook het werk zou zijn van Hieronymus.

Jerome Duquesnoy de Oudere is de vader van Frans en Hiëronymus Dusquesnoy de Jonge, en was de hofbeeldhouwer van Albrecht van Oostenrijk.

Hier nog een detail  van de sacramentstoren in de Sint Martinuskerk



Bronnen

Gidsbeurt erfgoeddag 2016
eigen foto's  
Géraldine Patigny, "Une vie archivée: Jérôme Duquesnoy le Vieux, sculpteur bruxellois sous les archiducs Albert et Isabelle", in: Annales d'Histoire de l'Art et d'Archéologie, 2015, p. 167-175
Luc Robijns, Inventaris van het kunstpatrimonium, De Sint Martinuskerk te Aalst (Gent, 1980)
kerknet.be/parochie-aalst-linkeroever/artikel/restauratie-sacramentstoren-de-sint-martinuskerk-aalst