Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label andere gebouwen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label andere gebouwen. Alle posts tonen

vrijdag 11 september 2020

De Graaf Van Egmont

Op de hoek van de Grote Markt en de Kattestraat, in de schaduw van de belforttoren, ligt de herberg 'Graaf van Egmont', bij de Aalstenaars beter gekend als 'De Koont' (comte).

Op deze plaats lag oorspronkelijk het ‘Grauwensteen’ (ofte het voormalig ‘Grafelijk Leenhof Ten Steene’), een prachtig gebouw met twee scherpe torentjes en een trapgevel, die in harmonie waren met de schilderachtige omgeving van toen. De houten torenhuisjes, de prachtige gebouwen van de edelen, de bochtige straten en ga zo maar door. Het verschil met de situatie van nu is groot.
De benaming ‘steen’ komt trouwens nog meer voor in de geschiedenis. Deze werd gebruikt voor de gebouwen van edelen, omdat deze werden gebouwd in natuur- of baksteen.

Het Steen, de grafelijke burcht van Aalst, werd in de 13e eeuw opgericht, bijna tegelijkertijd met het eerste Schepenhuis. De ‘Nieuwe Steen’ werd opgericht in 1401.


Het gebouw werd toevertrouwd aan een plaatselijk adellijk geslacht, ‘de heren van Poppenrode’, die de naam ‘van Aelst’ aannamen.
Het was hier dat de Graven of Heren van Aalst verbleven en recht spraken.

Het gebouw werd meteen ook het eerste Landhuis van Aalst.

Oorspronkelijk vergaderde dit Landscollege afwisselend in Aalst en Geraardsbergen. Dit gebeurde vanaf de tweede helft van de 17de eeuw uitsluitend in Aalst.
Het eerste Landhuis bevond zich tot in het begin van de 16de eeuw dus in de Grauwensteen, dat daarna nog de namen ‘Swarten Steen’ en ‘Grauwen Steen’ kreeg.

Vanuit de Kattestraat op de Grote Markt aangekomen, ging men toen onder een ‘gaanderij’ door, die het Steen toen nog verbond met het Schepenhuis (dat trouwens het oudste schepenhuis der Nederlanden is!) Via deze gaanderij kon men  toen van het ene naar het andere gebouw gaan zonder te hoeven buiten komen.
Op deze tekening (plan van Antonius Sanderus) uit 1576 is deze brug tussen het schepenhuis en de Grauwen Steen duidelijk te zien.


Aan de zijgevel van het schepenhuis is trouwens nog steeds te zien dat er zich hier ‘iets’ bevond.

Later verhuisde men naar het ‘huis te Rooze’ op de hoek van de Grote Markt en de Lange Zoutstraat (1574-1577). Hier werden in 1582 de burgers en soldaten gehuisvest terwijl de Geuzen en rebellen de stad ingenomen hadden. Dit oud Landhuis werd in 1598 verkocht voor 2000 gulden.

Vanaf het einde van de 16de eeuw werd een groter burgerhuis op de Markt aangekocht van de graaf van Izegem, tevens baron van Ressegem en vanaf 1599 verhuisde men naar het huis naast de Grauwensteen.

In 1759 nam men zijn intrek in het Landhuis, onderdeel van het voormalige stadhuis op de Grote Markt.

En dan nu even een zijwegje, maar wel belangrijk voor de naamgeving van het gebouw, zo zal blijken.

Lamoraal I van Gavere, graaf van Egmont (°Elzele, 18/11/1522 - † Brussel, 5/6/1568) was een generaal en staatsman in de Zeventien Provinciën vlak voor het begin van de Tachtigjarige Oorlog (de Nederlandse Opstand). 

Als overtuigd katholiek keurde Egmont de Beeldenstorm ten zeerste af en hij zwoer trouw aan de Spaanse koning, hoewel hij tegelijkertijd ook probeerde de repressie tegen de protestanten te verzachten.

In september 1566 verhuisde Lamoraal van het Egmontpaleis in Brussel naar het Egmontkasteel in Zottegem en een jaar later, in 1567 nam hij samen met Willem van Oranje ontslag uit de Raad van State.


Na de Beeldenstorm stuurde Filips II de hertog van Alva naar de Nederlanden om orde op zaken te stellen.
Willem van Oranje ontvluchtte Brussel maar Egmont en Horne besloten niet mee te gaan.
Vrijwel direct na zijn aankomst liet Alva de graaf van Egmont, zijn secretaris Jan van Casembroot en de graaf van Horne onder een vals voorwendsel arresteren (9 september 1567). Direct na hun arrestatie werden ze naar Gent overgebracht en in het Spanjaardenkasteel opgesloten.
Later werden ze ter dood veroordeeld.

De stoffelijke resten van de graaf van Egmont liggen, samen met die van zijn vrouw Sabina van Beieren († 1578), begraven in de Egmontcrypte van de Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaartkerk op de Markt te Zottegem. De gekliefde halswervel van Egmont bevindt zich sinds 1984 in een schrijn in de raadzaal van het stadhuis van Zottegem, waar ook twee schilderijen nog naar hem verwijzen.

Na 1830 werd Egmont door het pas ontstane België opgevoerd als nationale held die de nieuwe staat historisch moest onderbouwen (hoewel er tussen liberalen en katholieken hevige debatten werden gevoerd over Egmont als 'vrijheidsstrijder' dan wel als zwakke 'landverrader')

Aan het einde van de 16e eeuw werden de afstammelingen van de prinselijke familie Lamoraal d’Egmont eigenaars van het Steen. Zelf woonden ze er van 1607 tot 1668.

Het gebouw werd afgebroken in 1776.

Het huidige hoekhuis zoals we het nu kennen, dateert van 1777 en werd opgetrokken uit de herbruikte en herkapte zandsteen van het vroegere Steen. 
Wanneer de Aartsbisschop naar Aalst kwam, kon hij hier overnachten, en werd er in het geheim ook mis gelezen.

De Aalsterse liberalen, die sinds mei 1846 verenigd waren in de 'Société de l' Alliance de I' Arrondissement d' Alost' , beter bekend als de 'Association liberale', ruilden hun originele lokaal in café-restaurant 'Au quatre vents' op het Keizerlijk Plein snel in voor  drankenhuis 'Au compte d'Egmont' op de Grote Markt.


De naam werd dus eigenlijk gegeven als nagedachtenis van graaf Lamoraal d’Egmont die door de hertog van Alva in 1568, samen met graaf Hoorn, werd onthoofd, en hoewel hij dus eigenlijk zelf rechtstreeks niet veel met Aalst te maken had, behalve dan dat zijn afstammelingen hier een tijd gewoond hebben, heeft hij hier dan toch een zekere erkenning gekregen door het geven van zijn naam aan dit gebouw ...

Dat de liberalen geen moeite hadden met onder andere het bestaan van carnavalsvieringen mag duidelijk blijken uit het feit dat ,waar de katholieken in De Denderbode voor de Vastenavond dagen steevast lieten weten dat "Gemaskerde personen gedurende de Vastenavonddagen niet zullen toegelaten zijn ter Barre van Amsterdam, Groote Markt", de liberalen via Het Verbond van Aalst jaarlijks duchtig reclame maakten voor het carnavalbal van de liberale fanfaremaatschappij 'Les vrais amis constants' in de Compte d'Egmont, het hoofdkwartier van de liberalen.
De krant zette haar lezers aan deel te nemen aan de feestelijkheden van carnaval: "Dus beminnelijke juffrouwen en heeren dansers, nog een beetje gehuppeld en een vrolijke nacht overgebracht. Het zal een schoone troost zyn in uwe oude dagen als ge uw beentjes niet meer zult kunnen doen flikkeren"
De mening van de Liberalen over carnaval vormt trouwens een interessant ‘bruggetje’ naar een bekende gast in het café, Alfred Kelders.


Als handelaar had Alfred liberale sympathieën. In 1907 wou hij de Liberalen Bond stichten, om de liberale neringdoeners te ondersteunen.

Hij was samen met zijn Middenstandsbond altijd maar op zoek naar manieren om meer volk naar Aalst te kunnen halen, en na een bezoek met enkele leden van Aalst-Voorwaarts aan het carnaval in Binche, groeide het idee om ook in onze stad een grote carnavalsviering organiseren.
Op 8 juni 1913 organiseerden ze een carnavalstoet in Aalst, het eerste Zomercarnaval.
Omwille van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd het initiatief uiteraard niet herhaald.

Tijdens de oorlog bleef de Grote Markt het centrum van de macht in onze stad.

In de kelders van het Belfort vond de voedsel- en goederenbedelingen voor de noodlijdende bevolking plaats en vanaf 1916 werd hier ook het gehate en gevreesde Duitse ‘Meldeamt’ gevestigd.
Alle mannelijke 16-plussers moesten zich hier komen aanmelden en velen werden opgeëist om te gaan werken in de Duitse oorlogsindustrie.

Ook ‘de Graaf van Egmont’ onstnapte niet aan de Duitse interresse. In de Winter van 1917 werd in dit gebouw en in het buurhuis ‘Liénart’ een ‘Soldatenheim’ opgericht.
Zo’n soldatenheim (of soldatenhuis) was eigenlijk de ontspannings- en ontmoetingsplek voor Duitse militairen.


Het hoofdkwartier van de Duitse troepen was gevestigd in het ‘hotel du comte de Flandre’ op het Statieplein. De opvolger van ‘Von Meyer’, general Jurg, richtte een Etappenkommandatur in in het huis Liénart op de Grote Markt.
De familie Liénart was samen met zijn familie reeds gevlucht voor het aankomende geweld, en had de sleutel van het huis toevertroud aan zijn bediende, Charles. Toen deze vernam dat de Duitsers daar hun Kommandatur gingen inrichten, verkocht hij nog heel gauw de heel goed gevulde wijnkelder van de familie aan Camiel Van Hecke. Op die manier zouden de ongeveer 1000 flessen tenminste de oorlog nog overleven … ware het niet dat Camiel ze al heel snel doorverkocht … aan de Duitsers.
In 1919 werd klacht ingediend over de inbezitname door de Duitsers. De klacht luidde ‘Huiselijken diefstal en verheling’.

Ook in de Lange Zoutstraat was trouwens zo’n Soldatenheim gevestigd.

Na de Eerste Wereldoorlog ging Alfred Kelders dan toch verder met het idee om de feestelijkheden in de stad wat beter te organiseren, en het Stedelijk Feestcomité, waarin alle politieke partijen vertegenwoordigd werden, werd opgericht.

Hier enkele foto's uit de jaren '70


1977 met terras - lokaal van oa de PVV

1978

In 1982 werd rond carnaval een ludieke actie gevoerd tegen de ‘blauwe’.
Aan de Graaf van Egmont hing plots een vlag met gebalde vuist en roos op een rode achtergrond. De ‘blauwe burcht’ was versierd… maar was uiteraard niet ingenomen. 
Het café bleef 'het bastion' van de 'blauwe partij'.

In de jaren ’90 werd het liberaal lokaal Graaf van Egmont ingericht als museumcafé met voorwerpen en documenten afkomstig van de liberale verenigingen die er hun zetel hadden.

Van het Willemsfonds kreeg men bijvoorbeeld dit houten schild met de oprichtingsdatum 1873 op vermeld.

Het gaat over een houten panel, waarschijnlijk een achterpaneel van een praalwagen, een decorstuk of iets dergelijks,  met waarschijnlijk de "evangelist" uit 1876. Dat het een opzetstuk zou geweest zijn van een rustaltaar bij de jaarlijkse processie behoort ook tot de mogelijkheden (h: 152 mm, b: 98 mm)

En gezien ‘de Comte’ ook het clubhuis is van de Koninklijke Harmonie ‘les vrais amis constants’, ons allen beter bekend onder de naam ‘d’aa garde’ zijn er ook van deze vereniging enkele souvenirs terug te vinden.
Gezien de Oude Garde gekleed is in een kostuum ‘à la Napoleon Bonaparte en de strijders uit 1830’ zijn immers ook enkele kostuums terug te vinden in het museumcafé.

Tot op vandaag is de ‘Comte’ nog steeds de thuishaven van de Aalsterse liberale partij.

De sobere en vlakke gevels zijn voorzien van puilijsten en doorgetrokken arduinen kordons ter hoogte van de onderdorpels.   
Binnen vinden we een fraaie monumentale trap met tussenbordessen en uitgewerkte trappaal met provinciale Lodewijk XVI-invloeden (vierde kwart van de 18de eeuw).

In de gevel aan de Kattestraat vinden we een grote rondboogpoort in een geblokte omlijsting van arduin, gemarkeerd door een zware kroonlijst.




In 1997 werd de herberg beschermd als monument.

In de Graaf van Egmont werden trouwens ook de … euh … kroonjuwelen van het carnavalsmonument bewaard. Het ontwerp van kunstenaar Hendrik Muylaert won de wedstrijd wel, maar de kunstenaar moest enkele aanpassingen doen. Het beeld stelde een naakte Voil Jeannet voor, een man dus eigenlijk, maar toch moesten de geslachtsdelen verwijderd worden. De jury vond immers dat het standbeeld geslachtsloos moest zijn, en de kunstenaar verwijderde – zij het wel onder lichte dwang - de kleinoden. Deze werden dan later tentoongesteld in 'De Koont'
Hieronder de kunstenaar met beeld en met ... nog wat extra deeltjes ...


In 2018 kwam dan de mededeling dat 'De Graaf ' wat aanpassingen zou doen. 


Uitbaters Jurgen De Roeve en Veronik Bombeeck, toen al 10 jaar uitbaters van de zaak, opperden het plan om zowel de buiten- als de binnenkant een grondige make-over te geven. 
Met de brouwerij Haacht werd een nieuw huurcontract afgesloten, en daarmee drukten ze de geruchten de kop in dat zij het pand zouden verlaten voor een ribbetjesrestaurant.

Gedurende de laatste jaren hebben wij ons steeds moeten verdedigen tegen geruchten, roddels en leugens over een nieuwe bestemming voor de Graaf van Egmont. Zo ging er een discotheek komen, een ribbetjeshuis of een champagnebar. Niets is minder waar”, zeggen ze. “We willen komaf maken met al die uitgevonden verhalen. De nieuwe huurvernieuwing werd opnieuw afgesloten tussen brouwerij Haacht en ons. We zullen de komende negen jaar opnieuw de Graaf uitbaten, maar er zal een en ander veranderen.”

Hier al enkele ‘voor’ en ‘na’ fotootjes van uit 2019.

2019 werd ook het afscheid van de vorige uitbaatster, Annieken.
Anny Van den Eede (Annieken) is voor een hele generatie Aalstenaars gekend als de cafébazin van de Graaf van Egmont, haar liberaal café, maar ook als Cantinière.
Ze was de dochter van liberaal ere-schepen Gaston Van den Eede en de zus van Lilianneken, jaren de gewaarde bazin van café 't Landhuis. Annieken werd 79 jaar.

De Graaf kreeg ondertussen al een grondige make-over
Bijna alles werd ondertussen vernieuwd : de gevels, de zaal, de toog, de toiletten, de feestzaal boven, het terras, ….
Het mooie karakter van de Graaf komt nu opnieuw volledig tot zijn recht. 
De gevel werd opgefrist maar er werd niet geraakt aan het historisch karakter van het gebouw. Ook het dak en de dakgoten werden gerenoveerd en binnenshuis kregen ook de overwelfde kelderruimtes een opfrissingsbeurt.

In april 2020 verdween de houten plankenvloer voor een vakkundige restauratie en renovatie. Het respect voor de oude materialen blijft dus bestaan, en de vloer die een hele geschiedenis met zich meedraagt, komt dus zeker in eerbiedwaardige toestand terug.


Aan het café / brasserie is trouwens een groot terras voorzien, ideaal om van de zon te genieten op zomerse dagen.


2022 dan ... In augustus kwam het heuglijke nieuws dat er wat centjes zouden ter beschikking gesteld worden om de restauratie tot een goed einde te kunnen brengen. 
Vier restauratieprojecten in Oost-Vlaanderen kregen immers groen licht van minister van Onroerend Erfgoed Matthias Diependaele om te kunnen genieten van een extra restauratiesubsidie. 
Het gaat over het kasteel van Boelare in Geraardsbergen (100 000 €), het kasteeldomein Wissekerke in Kruibeke (132 444 €), de pastorie Sint Stephanus vindingparochie in Sint Lievens Houtem (52 012 €) en ‘onze’ Graaf van Egmont (80 664 €). 
  
Na het eerdere goede nieuws dat ook het belfort van onze stad een investeringssubsidie toegewezen kreeg, opnieuw dus goed nieuws voor het erfgoed in Aalst.


Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
foto Soldatenheim via MadeInAalst  
hetlandvanaalst.be 1/3/2019
FaceBookpagina Graaf Van Egmont
De gazet van Aalst 4/6/1982
Brochure ‘op visite in Aalst’ 7/3/2016
De Denderbode 17/11/1907
De Werkman 3/12/1875
De Volksstem 12/1/1901 – 3/4/1928
De Gazet van Aalst 20/12/1956 – 3/9/1959
Brochure ‘Aalst 1914-1918’ uit 2015
liberas.eu
foto 1977 met terras via MadeInAalst    
foto 1900 via MadeInAalst 

dinsdag 8 september 2020

Kattestraat - Zorgstraat - Meisjesweeshuis/oudvrouwenhuis

In DIT ARTIKEL had ik het reeds over de H. Geestkapel in de Kattestraat.
Dat deze straat vroeger een 'zorgstraat' kon genoemd worden, bewezen ook de aanwezigheid van een meisjes- en een jongensweeshuis, en een oudvrouwen- en oudmannenhuis.

Een overzicht over de jongens en de mannen staat HIER
In het artikeltje hieronder vinden jullie een overzicht en informatie over de meisjes en de vrouwen.

Het meisjesweeshuis  (1716-1966)

Links van de H.Geestkapel vonden we vroeger de herberg "Het Caetsspel
Het gebouw werd op 13-03-1716 door pastoor-deken Cornelius Nuyts aangekocht "ten behoeve van de pieuse fondatie van het arm weesenhuys daer toe den voornoemde huysstede ende erve is gecocht ende voor altijdt sal dienen ..."

vlnr meisjesweeshuis - kapel - oudevrouwenhuis
In 1716 werd in deze voormalige herberg een meisjesweeshuis opgericht met de hulp van de milde steun van de Aalsterse burgerij.  Het kreeg de naam ‘Maegelyn en het beheer lag bij de ‘Burgerlijke Godshuizen’.
Het personeel waren verbonden aan de ‘Soeurs Maricoles, Dendermonde’, later werden dat de zusters Josephienen.

Het tehuis startte met 21 kinderen begeleid door 2 kloosterzusters.
In 1831 telde men, net als in het jongensweeshuis trouwens, 28 kinderen. Het waren enkel rooms-katholieke meisjes van minstens 8 jaar oud die aanvaard werden.

De meisjes kregen onderwijs en drie dagen per week onderricht in kantwerken, breien en stoppen.
De oudsten onder hen leerden er ook wassen, strijken en koken.
Dagelijks kregen ze ook les in algemene vakken zowel in het Nederlands als in het Frans en de Zon- en feestdagen waren voorbehouden voor godsdienst- en muzieklessen.

Dit alles gebeurde in het tehuis zelf zodat de meisjes volledig afgezonderd leefden van de buitenwereld.
Hun kledij was een soort van uniform, een katoenen jurk, wollen rok, blauwe schort, lage schoenen en korte sokken. Het haar was kort geknipt en bedekt met een witte muts.

Tijdens de week droegen ze een grijs katoenen kort manteltje en op zon- en feestdagen een lang zwart. Andere kledij was niet toegelaten.

Uiteraard diende er voor zowel de weeshuizen als voor de rusthuizen heel wat aangekocht te worden. Hierbij zien jullie een raming die gemaakt werd voor de bestellingen van 1877.
De misviering in de kerk, waar ze een voorbehouden plaats hadden, moesten ze bijwonen op klompen en tot in 1930 moesten ze ook op de begrafenis van de rijke Aalstenaars aanwezig zijn. Ook dienden zij de jong overleden kinderen naar de kerk en het kerkhof te brengen.

In 1927 werden op vraag van het Feestcomité twee reuzen gemaakt. 
Voor de koppen werd een beroep gedaan op twee kunstenaars van de Stedelijke Kunstacademie : Jan Mulder en Gustaaf Van Der Meersch. Zij kregen hiervoor een vergoeding van 6000 frank.

De kleding van deze twee reuzen werden gemaakt door de meisjes van het weeshuis. De twee kregen in eerste instantie geen officiële naam, maar werden algauw Polydoor en Polydora genoemd, naar het reuzenpaar dat in 1889 door 'De Rogghékes' gemaakt werd voor de stoet.

Maandelijks was er één bezoekdag voor de naaste familieleden.
De meisjes werden opgenomen vanaf 6 jaar en verbleven er in het algemeen tot 21 jaar, meestal de leeftijd waarop gehuwd werd.
Bij het verlaten van het weeshuis kregen ze als startkapitaal een kleine som geld, wat kleding en schoeisel mee.
De meesten traden dan in dienst als werkvrouw in het hospitaal of dienstmeid bij welstellende burgers.

In 1908 lezen we wat commentaar over de opvoeding van de weesmeisjes. Het gebrek aan speelpoppen zou hun moederlijke gevoelens kunnen tegenhouden.

omdat onze kleine meisjes geeene pop hebben, die behoefte van hun kinderlijk hartje wordt niet voldaan, en zoo worden de gevoelens in hunnen oorsprong gesmoord.
Onze weesmeisjes zouden moeten een pop hebben om ze te kunnen wasschen, te kunnen sussen, te kunnen kleeden, te kunnen bekijven. Aan hare pop moeten zij haar verdriet, hare hoop kunnen vertellen, bij hare pop vormt zich haar hart en ontwikkelt zich de eerste kiem van het vrouwelijk gemoed’.

Dat de weeshuizen grotendeels moesten leven van giften, en hier uiteraard steeds dankbaar voor waren, staat onder andere in een bedanking in de krant in 1932.

De moeder overste van het meisjesweeshuis bekent ontvangen te hebben van wege de duivenmaatschappij Eendracht, de som van 366 fr en bedankt hartelijk de heer voorzitter en al de leden der maatschappij, die zoo handelende, helpt voorzien in de toekomst der kinderen, ook hebben zij samen, om hun de dankbaarheid aan te leeren, gebeden voor hunne weldoeners. Aanvaart, mijnheeren, de gevoelens onzer dankbare genegenheid. De overste, Zuster Colette”;

Dat weesmeisjes duidelijk niet mochten beschouwd worden als slaven of goedkope werkkrachten, bewijst een bericht uit 1961 met de titel ‘weesmeisjes voor huishouden gevraagd’.

In het artikel wordt gewag gemaakt van mensen die vragen naar het adres van het weesgesticht omdat ze dringend een weesmeisje nodig hadden voor het huishouden te doen. 
Mijn winkel eist mij volledig op, ik heb zelf geen tijd om me met mijn twee kinderen bezig te houden’.

Hierop wordt gerepliceerd dat de weesmeisjes steeds en ten allen tijde als een eigen dochter dienen behandeld te worden.

Uit de praktijk bleek echter dat deze jongedames veelal toch wel een ‘assepoester’ rol moesten spelen in de  burgermiddens.
Het meisje werd aanzien als een goedkope arbeidskracht en het misbruik was groot.
Vooral misbruiken zoals zwaar en overdadig werk en werken aan een armenloon (1000 à 1500 fr per maand) kwamen heel vaak voor.
Ook op ‘zedelijk’ gebied moesten de meisjes natuurlijk nog beschermd worden.
Het was vaak een eerste stap in het maatschappelijk leven, ze hadden hun hele leven letterlijk geleefd als 'een non' en ze moest dus nog gewoon worden aan het levensritme, de omgangsvormen, gewoontes en gezinstaken.

Het was dus duidelijk dat men de meisjes niet meer aanschouwde als ‘een sukkel’ of ‘een dienstmeisje’.

In 1958-1959 werden reeds veel weesmeisjes overgebracht naar het klooster in Mere en andere diverse plaatsen.
Een onderzoek in de 175 overgebleven weeshuizen wees in 1961 trouwens uit dat eigenlijk slechts 8 procent van de kinderen ‘echte wezen’ waren. 
Vooral sinds de bevrijding werden ze bij familie of vrienden ondergebracht, vooral omdat de wezentoeslag vrij hoog was.

De naam ‘weeshuis’ verdween en werd vervangen door ‘tehuis voor familieloze of moreel verwaarloosde jeugd’.  

Het Maegelyn was het (afgebroken) L-vormig complex dat door een binnenplaats verbonden was met de aanpalende Heilige Geestkapel en het Heilig Geesthuis. 
De binnenplaats was niet toegankelijk. Het noordoostelijk gebouw was een dubbelhuis in classicistische stijl, daterend uit 1751.
De gevel werd uitgevoerd in baksteenbouw op plint van natuursteen en een bepleisterde en beschilderde lijstgevel (straatzijde).
Het gebouw had rechthoekige bovenvensters en een rondboogdeur in zwaar geprofileerde omlijsting.
Een gedenksteen van J. Meganck, weldoener van de instelling, was aanwezig.
Een haakse bijbouw met aansluitende lijstgevel uit de 19de eeuw bestond uit een baksteenbouw op een sokkel van arduin.

 Het weeshuis werd gesloten in 1966 en de nog weinig overgebleven kinderen verhuisden naar Gijzegem.

Rechts van de kapel vonden we het voormalige Heilig Geesthuis dat in 1841 wederopgericht werd als Oudevrouwenhuis.

Het Heilig Geesthuis behoorde bij de Godshuisstichting van 1368 en werd afgebroken in 1841. Het werd nog hetzelfde jaar heropgericht als oudevrouwenhuis in neoclassicistische stijl.

Het was in de eerste plaats bedoeld als onderkomen voor oude zusters/verpleegsters, en een onderkomen voor de armen.
Voor de bouw maakte men onder andere gebruik van het afbraakmateriaal van het originele gebouw.
Tot aan het eind van de 18e eeuw werden hier behoeftige krankzinnigen opgesloten.

In 1909 werd het gebouw vergroot.
De complexe gebouwen waren gegroepeerd rondom een vierkante binnenplaats met straatgevels in de Katte- en Ridderstraat. 
Ten noordoosten had men een lange neoclassicistische vleugel daterend uit 1841. 

Eén van de bekendste bewoners was Angèlica Ardaens (°19/03/1866-†29/12/1936), in Aalst Angèle of Angelique genoemd. Zij was bekend als bedelaarster en vormde in het begin van de 20ste eeuw een muzikaal duo, samen met haar man Domien. 
Het Stemmingstrio zong over hen in hun lied 'Op d'Hoeige Vesten' en ook in andere liedjes werden Angèlique en haar man bezongen. 
Angèlica overleed op 29 december 1936 in het Oud-Vrouwenhuis in de Kattestraat.
Over 'Den Oeleschoiter en Angeliksken is HIER meer te lezen.

De laatste oudjes gingen in 1963 weg, wat aanleiding gaf tot het vervallen van het pand.
Samen met het meisjesweeshuis werd in 1980 alles afgebroken.
Enkel de kapel die tussen beide gebouwen in stond, bleef - weliswaar zwaar beschadigd na een brand - bestaan.

Dit is hoe er er tegenwoordig uitziet :


Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank  
foto oudemannenhuis via MadeInAalst   
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst    
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 – 15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84 
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de Armenzorg te Aalst,  Het Land van Aalst XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876: Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst.

Kattestraat - Zorgstraat - Jongensweeshuis/Oudmannenhuis

In DIT ARTIKEL staat meer te lezen over de H. Geestkapel in de Kattestraat.
Dat deze straat vroeger een 'zorgstraat' kon genoemd worden, bewezen ook de aanwezigheid van een meisjes- en een jongensweeshuis, en een oudvrouwen- en oudmannenhuis.

Een overzicht over de meisjes en de vrouwen staat HIER

In mijn artikeltje dat hieronder staat, vinden jullie een overzicht en informatie over de jongens en de mannen.

Van armenwerkhuis naar weeshuis voor jongens

Op de plaats waar lange tijd onze stedelijke bibliotheek was, schuinover de H. Geestkapel (huisnummer 15-17), bestond reeds in de 18de eeuw een armenwerkhuis. Samen met de stichting van het tehuis voor weesmeisjes werd eveneens de oprichting van een jongensweeshuis overwogen.


'Het Weesenhuys is gesticht geweest in het jaer 1718, door den heere Deken Bertomville, gebortig in Loven, den welken al zijn goed aen het selve gemaekt heeft. 
Men heeft beginnen groote giften te geven aen den heere ... , tot het stichten van een jongensweezenhuys .... maer door de beroerrens der tijden en is dit niet voortgegaen, nog men hoort er niet van spreken of zeggen dat er iemand zoo mildaedig is, om daer aen nog iet te fonderen. Als de ruste zal ernoemen zijn, zal dit misschien wederom plaetse nemen'.

Het zou echter nog een volle eeuw duren vooraleer het dan toch zover kwam !

Het gebouw dateert dus uit 1618,  het weeshuis werd gesticht in 1718 en het was in 1820 dat het armen-werkhuis uiteindelijk verbouwd en omgevormd werd tot jongensweeshuis. 
Men noemde het ook wel eens 'Het Hol' omdat enkel een lange, donkere gang toegang verleende tot dit gebouw. 
De belangrijkste weldoener was Ian Alexander Lenaert (1740 - 1825).
Deze oud-baljuw van Gijzegem schonk zijn ganse vermogen aan het weeshuis op voorwaarde dat een katholiek priester het bestuur zou waarnemen en dat de opgenomen jongens zouden worden onderwezen en een ambacht aanleren.

De opnameleeftijd voor de jongens was vanaf 6 jaar.

Ze konden er les volgen in de gemeenteschool en na hun 14 jaar volgden ze beroepsonderwijs in het weeshuis zelf. Ze verlieten het weeshuis in principe bij hun loting (dienstplicht). 
In 1831 zaten er in het jongensweeshuis 28 kinderen.

Heel af en toe werd een 'halve wees' (iemand van wie één van beide ouders is overleden - een volle wees heeft niemand meer) opnieuw toevertrouwd aan de ouder.

“Het zal my altyd in ’t geheugen blyven dat ik by het verlaten van de gevangenis uwe moeder begraven en u in het weeshuis vond’

De zorg voor de armen was in die tijd toevertrouwd aan een burgerlijk bestuur. In Aalst was er op dat moment immers geen enkele congregatie van mannelijke religieuzen actief die deze taken op zich zou kunnen nemen. 
Enkel de Jezuïeten en de Broeders van de Christelijke Scholen bevonden zich reeds in onze stad, maar zij hielden zich enkel bezig met het onderwijs.
Als vrouwenkloosters waren wel al 'de Zwartzusters', 'de Theresianen', 'de Dames van Maria, en 'de Hospitaalzusters' aanwezig. 

Het gesticht van de Broeders van Maria werd omstreeks 1840 gestart door twee mannen in één van de kleine huisjes die toen in de Lange Ridderstraat stonden.
Omstreeks 1850 werd aan deze 'Broeders der Heilige Maegd Maria te Aelst' de zorg toevertrouwd over het jongensweeshuis.  
Uit een contract tussen de administratieve commissie van de burgerlijke godshuizen van Aalst en het broederschap van de Broeders van Maria dat toen werd afgesloten, blijkt dat een broeder de interne organisatie van het jongensweeshuis zal moeten behartigen onder de titel van "surveillant". 
Hij moest uiteraard 'de nodige kwaliteiten' bezitten, stond in voor het dagelijks beheer en bewaakte de wezen gedurende het gebed, de maaltijden, de ontspanning en de wandelingen.
Natuurlijk diende hij ook steeds verantwoording af te leggen in een register en diende op geregelde tijdstippen een verslag over te maken aan de bevoegde overheid. 

De meewerkende zusters kregen sedert 1851 ook de leiding over het aanpalend tehuis voor ongeneesbaren dat werd opgericht onder de naam 'Louise-Marie'.
Het gebouw droeg deze naam tter ere van onze eerste koningin, en was toegankelijk voor beide geslachten (weliswaar ondergebracht in verschillende ruimtes).
In 1860 kwam er in het zelfde gebouw ook een kraaminrichting of 'lighuis' bij

Op datum van 4 oktober 1859 werd voor notaris D' Huygelaere te Aalst een nieuwe "akte van associatie van het Broederschap der heilige Maegd Maria te Aelst" opgemaakt, waarbij de op dat ogenblik ingetreden broeders - negen in totaal - verklaren 'als doelwit te hebben het maken van kerksieraden en priesterlijke gewaden, alsmede het onderhouden, verzorgen en oppassen, zo binnen als buiten het gesticht, van zieken van het mannelijk geslacht''

Pipinus Albert Mertens (18 februari 1863 - 27 april 1927) kan zeker tot één van de bekendere wezen gerekend worden. 
Hij was schepen burgerlijke stand te Aalst in de periode 1921-1925. 
Later werd hij bestuurslid in de beheerraad van de burgerlijke godshuizen en lid van talrijke andere verenigingen te Aalst, onder andere van ‘de ware bolders’. Met zijn achtergrond als 'wees' kon hij natuurlijk heel vlot inspelen op de verwezenlijkingen en op de problemen die zorgorganisaties ondervonden met de opvang en opleiding van deze kinderen.

Als gevolg van enkele lokale politieke moeilijkheden met het toenmalige stadsbestuur weigerden de broeders vanaf 1869 nog langer krankzinnigen in hun klooster op te nemen en te verzorgen. 

In "De Denderbode" van 8 januari 1870 maakt de overste deze nieuwe maatregel dan ook officieel bekend. Hij vermeldt wel uitdrukkelijk dat "particuliere kostkoopers" wel nog verder aanvaard worden, alsook "oude en afgeleefde menschen, wier staet oppas en verzorging vereischt". 

In de aankondiging wordt verder ook nog vermeld dat de inwonende kostgangers hun christelijke plichten kunnen vervullen binnen het gesticht, en dat alle dokterskosten in de prijs begrepen zijn, voor zover de patiënten zich wel door de dokter van het gesticht zelf laten behandelen. 
Natuurlijk stond het de kostganger nog steeds vrij om, tegen extra-behandeling, ook een beroep te doen op een andere geneesheer. 
De laatste patiënten werden  in augustus 1875 naar Sint-Niklaas overgebracht.

Ook van hun bediening in het Aalsterse weeshuis werden de broeders in 1875 ontslagen en door een tijdelijk burgerlijk bestuur vervangen. 
Op 22 juni 1877 werd E.H Kan. V.E. Thibaut (28) benoemd als tweede bestuurder der Broeders in opvolging van E.H. C. De Schuyter, overleden op 6 juni 1877.

Het jongensweeshuis stond trouwens ook in voor plezier en vertier. Zo werden er af en toe feesten gegeven, toneelvoorstellingen uitgevoerd of zangevenementen georganiseerd.
Zo ook bijvoorbeeld in 1883.

Deze evenementen kenmerkten zich steeds door een grote opkomst.

Na de val van het liberaal ministerie, in 1884, werden de broeders opnieuw door het stadsbestuur belast met het toezicht in het jongensweeshuis, doch al zeer vlug moesten zij deze activiteit laten varen wegens een groot gebrek aan leden. 

In 1897 lezen we in het weekblad van de ‘Algemeenen Belgischen Weezenbond’ dat de opvoeding van de wezen in Aalst ondertussen veel te wensen zou overlaten.
De schrijver, zelf een wees, stelde dat uitspraken als ‘de wezen stellen het goed’ een ondoordachte uitspraak zou zijn van mensen die er niet de minste ervaring mee hebben.
In het weeshuis van Aalst bijvoorbeeld werden de kinderen verplicht om hun ambacht in ‘het gesticht zelf’ aan te leren. Dit zou volgens de schrijver nog aannemelijk zijn mochten de jongeren een stiel aan kunnen leren die ze zelf zouden kunnen kiezen, maar dat kon dus niet.
Ze moesten hetzij schoenmaker, hetzij kleermaker, hetzij schrijnwerker worden.

Men zou zich ook kunnen vinden mochten de drie vakken worden aangeleerd, maar neen, er werd beslist wélke stiel je zou aanleren.
Op 18 jarige leeftijd werd men dan de wijde wereld ingezonden, zonder ervaring, zonder vakkennis, in één woord ‘onbekwaam’ om op een redelijke manier zijn brood te kunnen verdienen.
Verder werden ook nog de lesgevers zwaar op de korrel genomen, want dat waren volgens de schrijver 'allerminst bekwame vakmannen'.


Het bestuur werd in 1899 toevertrouwd aan de Broeders van Onze Lieve Vrouw van Oostakker.

Beide andere instellingen, zowel 'de ongeneesbaren' als 'het lighuis' werden in 1899 overgebracht naar het hospitaal op de Hersthaag. Over dit gebouw, het Sint Elisabethziekenhuis is HIER meer te vinden.

Op dat moment gaf de bisschop van Gent de Aalsterse broeders als nieuwe taak oude en ziekelijke priesters en enkele leken op te nemen en te verzorgen. Zij hielden zich ook nog lange tijd bezig met het maken van kerksieraden en priesterlijke gewaden.



Tijdens WOI was Isidoor Hallaert die de stuwende kracht zou worden achter 'Volksopbeuring', een organisatie die steun verleende aan gezinnen in nood. Na de oorlog werd hij om deze reden geschorst uit zijn ambt. Isidoor was ook medestichter en bestuurslid van de Koninklijke Liefdadigheidsmaatschappij 'De gewezen weesjonglens van Aalst'. Daarenboven was hij ook nog stichter van de 'Algemene wezenbond van België'.

Daar waar bij de meisjeswezen het gebrek aan poppen belangrijk was, waren dit voor de jongens ‘boeken’.
Dat het nuttig en aangenaam is om goede boeken te lezen dient immers niet bewezen te worden.
In de Volksstem lanceerde men in maart 1917 de volgende oproep :

Zouden er geene personen in Aalst zijn, die op hunnen zolder, of in ’t een of ander hoekje van hun huis, eenige boeken hebben liggen, die zij, of iemand hunner familie, vroeger als prijsboek ten geschenke kregen en die zij nu kunnen missen?
Welaan, beste vrienden en vriendinnen, toant uwe genegenheid voor de weesjongens, en brengt alles wat ge vindt in dien aard bij onzen eerwaarde Broeder Overste, in ’t weeshuis, Leopoldstraat 17
(de Kattestraat heette van 1835 tot 1927 de Leopoldstraat)

Op 15 juli 1923 waren de Aalsterse wezen, zowel de meisjes als de jongens, te gast op het Jubelfeest der Weezengestichten in Gent.
In de voormiddag werd de wezenstoet jammer genoeg afgelast omwille van het slechte weer, maar het liefdadigheidsfeest in de namiddag ging wel door.
‘Onze’ kinderen blonken er uit door hun nette kleding en algemeen voorkomen en de prachtige turnoefeningen van de jongens konden rekenen op heel wat gejuich van de 4000 aanwezigen.
Ook de meisjes oogstten heel wat succes met hun voortelling van ‘het Japaansch ballet’.

In het weeshuis mochten ook kleine huisdiertjes gehouden worden. Zo ontsnapte in 1931 een kanarietje, hetwelk direct een opsporingsbericht opleverde in de krant

Jongensweeshuis Aalst, een mannelijke gele kanarievogel is zaterdag van het weeshuis ontvlucht. De droefheid van den eigenaar is onbeschrijfelijk. Vriendelijk verzoek aan den vinder hem te willen terug bezorgen aan bovengemeld adres.  ’n weesjongen.”

Dat de weeshuizen grotendeels moesten leven van giften, en hier uiteraard steeds dankbaar voor waren, staat onder andere in een bedanking in de krant in 1932.

Een goede daad. Geachte heer voorzitter en leden der duivenmaatschappij Eendracht. 
Door deze kom ik U namens mijn persoon en in naam der mij toevertrouwde weeskinderen mijnen innigsten ooprechtsten dank te sturen voor den milden steun van 275 fr. 
Door deze stelt U mij in de mogelijkheid om van tijd tot tijd een aangename verrassing te gunnen aan  de ons toevertrouwde kinderen en nu vooral in dezen crisistijd is het zoo veel meer te aangenamer daar de kas niet meer te veel bedraagt. 
Moge uwe vereeniging steeds bloeien en groeien. 
Ontvangt onze dankbare groeten. 
Broeder Overste Goumey en Weeskinderen”.

Op 15 oktober 1949 was het dan jubileum voor de Broeders van OLV van Lourdes te Oostakker.
Sedert 50 jaar immers wordt de opvoeding van de kinderen in het jongensweeshuis aan hen toevertrouwd.
Het is ook een dubbel feestje, want het betekende ook het jaar dat ze 25 jaar ook de verzorging van de ouden van dagen in het Oude mannenhuis verzekerden.
Zij hebben steeds onbaatzuchtig en edelmoedig en vol toewijding de taak waargenomen en krijgen hiervoor de grote dank van de bevolking.
Het feest bestond op zaterdag uit een openbaar concert van de fanfare van de Stedelijke Vrije Brandweer op de koer van het jongensweeshuis, en op zondag uit een plechtige misviering, een Te Deum, een optocht naar het stadhuis en plechtige ontvangst en huldiging van de eerwaarde broeders.

De weesjonglens werden begin jaren '60 in katholieke gestichten in Ronse overgebracht. Enkele families tekenden hiertegen verzet aan en werden uiteindelijk verplicht om zelf de kinderen bij zich te nemen. Op die manier werden slechts vier kinderen naar Ronse getransfereerd.

Het jongensweeshuis kreeg sedert 24 oktober 1962 nog een functie als stedelijke bibliotheek.
De bibliotheek was daarvoor gevestigd op de Academieplaats 13.

Het huisnummer 15 in de Kattestraat  wordt tegenwoordig beschouwd als waardevol erfgoed. Het gebouw bevat een zeer mooie winkelpui die bovenaan voorzien is van een boord uitgevoerd in brandglas. Op de eerste verdieping bevindt zich nog de originele gevel uit 1618.

Op het nummer 17 zijn er vier platen aan de gevel bevestigd met (bijna onleesbaar ondertussen) de namen van de schenkers. Rechts bevindt zich een nis met een Mariabeeld. 

Tegenwoordig vinden we op huisnummer 15 'Prime Retail' terug.
Op het nummer 17 is de Fnac gevestigd.



Het oudemannentehuis werd opgericht in 1830.
Het was gevestigd in de Leopoldstraat (later Kattestraat) nummer 31-33, in het zogenaamde ‘Huis met steenen ghevele’, dat reeds vermeld werd in 1561.

Een gift van 7.259,26 fr., gedaan door pastoor-deken De Hert en een andere schenking van 12.698,41 fr. door Jan-Baptist Luyckx, de schrijver van Pierlala, legden de grondslag van dit mannenhuis dat geopend werd op 4 juli 1830.
Een bed was er gesticht door Cornelis Evit, een ander door Ferdinand Evit; de garentwijnders van St.-Ursula stonden in voor vier bedden.
Hogervermelde Luyckx stelde zijn eigendom 's zondags open voor het publiek. Het inkomgeld - 10 centiem - was voor de armen. Men vergete niet dat tot vóór 1918 centiemen ook nog een waarde bezaten, ze maakten toch het honderdste deel uit van een goudfrank. Zou de ongedevalueerde tien centiem niet minstens evenveel en zelfs meer waard zijn dan ons huidig stuk van vijf frank?

De namen van de edelmoedige sociaal voelende Aalstenaars werden trouwens in stenenplaten ingemetseld in de voorgevels van de betrokken gebouwen.

Hier een foto van het binnenzicht van het oudemannenhuis met zicht op de H. Geestkapel.
Het waren de Zusters Maricollen die het oudemannenhuis bestuurden.

In 1888 had men schrik van het nieuwe stelsel dat werd ingevoerd. Blijkbaar was het zo dat er vanaf dan voorrang gegeven werd aan ouderen die iets van kapitaal konden inbrengen, zelfs al waren het geen Aalstenaars.

aldus worden geborene Aalstenaars van de hand gewezen en zal ons oudemanshuis, dat toch vooral gesticht is voor volbloed Aalstenaars, en afgesloofde fabriekswerkers en stielmannen, een toevluchtshuis worden voor hoeveknechten, ons uit vreemde gemeenten toegekomen, die gansch hun leven longman bleven, in hunnen jongen tijd zorgvuldig hunne daghuur opdronken maar in hunne laatste jaren drie à vierhonderd franken bijeenvergaarden om zich met die som de deuren van het oudemannengesticht doen openen”/

Langs de andere kant gebruikte men de oudjes ook om allerlei karweien op te knappen.

Opgemerkt verleden maandag in de Kattestraat : 
- Een kostganger van het oude mannenhuis was bezig met, onder toezicht eener non, het plankier te schuren voor het gesticht der ouderlingen en eenige aanpalende huizen”.
- Een ander kostganger van hetzelfde gesticht eene volle vracht mest op eenen kruiwagen voortkuierende.
Men zal met mij bekennen dat het een zonderling rusthuis is voor oude werklieden, dit gesticht waar de oude kostgangers zich moeten afslooven onder commando en toezicht van jonne nonnekens
”.

Een groot pensioen hadden de mensen niet, zo getuigt een ouderling :

Ik ben 66 jaren oud en zoo versleten, dat ik niet lang meer zal kunnen werken. Ik heb altijd grof handwerk verricht nu hier dan ddaar, vroeger heb ik soms tot 3 franken daags gewonnen, die tijd is lang voorbij …
Naar het oude mannenhuis wil ikniet gaan, ik heb nooit in ’t gevang gezeten en ik wil er ook nu niet in, want het oude mannenhuis van Aalst is een echt gevang.
Helaas, nog eenige maanden, nog eene week, nog een dag misschien en ik zal niet meer kunnen arbeiden. Ach, ik wordt zoo stram en zoo zwak en ik zal dan een pension hebben van 9 centen!
Ziehier mijn budjet, ge moogt het in de gazet drukken :
Voor huishuur 1 cens, voor vuur en licht 1 cens, voor vleesch 1 cens, voor brood 1 cens, voor aardappelen 1 cens, voor boter en legumen 1 cens, voor zout en toespijzen 1 cens, voor kleederen 1 cens … totaal 8 centen … en dan blijft er nog 1 cent over om lektuur te koopen, om een pijpken tabak aan te schaffen en op zondag en kermisdagen een pintje te drinken!”

Ook in 1909 is volgende klacht te lezen :

Terwijl de oude rijke, het lint in het knoopsgat, zorgeloos den dag van morgen tegemoet ziet, wordt de arme afgesloofde werker veroordeeld om in het oudemannenhuis de laatste dagen zijns levens te gaan doorbrengen, ver verwijderd zijner familie, die te arm is om voor zijn onderhoud te zorgen

Het was immers vaak zo dat de ouderlingen vaak door de eigen familie verstoten waren. Ten eerste omdat ze ‘niet nuttig’ meer waren en alleen maar meer kosten teweeg brachten, en ten tweede omdat men die extra kosten niet wou of vaak ook niet kon betalen.

Maar was het nu allemaal kommer en kwel? Banee, de oudjes amuseerden zich ook zoveel mogelijk.
Zo verscheen in de krant van 15/10/1920 een artikeltje over een kaartwedstrijd
 (ja echt, in de krant 😊 )

Vier kostgangers van het oudmannenhuis alhier, waren dinsdag aan het wiezen. Bij eenen deel kreeg Adolf Van Ypersele een abondance in de klavers, Joseph Van der Biest in de schuppens, Louis Van der Meersch in de koekens en Francois De Cock in de hertens. Daar deze laatste troef was, was De Cock natuurlijk de beste. ’t Kaartspel kan toch grillig en wonder zijn

1966 betekende het einde van het oudemannenhuis. 

Met het oog op de uitbreiding van de centrale bibliotheek en van de culturele diensten van de stad, heeft het schepencollege toen beslist om een aanvraag te doen om deze diensten onder te brengen in het oude mannenhuis en huis van de broeders.

Op 18 mei 1967 werd ter kennis gebracht van de bevolking dat deze diensten in tussentijd effectief werden overgebracht naar de Kattestraat 31-33.

Nog later werd beslist om een nieuwe, grote hoofdbibliotheek te bouwen. 'In afwachting' werden de boeken van de Kattestraat overgebracht naar een 'tijdelijke' bibliotheek in de Molenstraat. 
Deze tijdelijke bib in de kelders van CC De Werf, was er uiteindelijk toch bijna 30 jaar, tot men in 2018 eindelijk de nieuwe bibliotheek 'Utopia' opende. 

De huisnummers 31-33 worden nog steeds beschouwd als waardevol erfgoed. Ze bevatten een oude gevel met 7 gevelplaten met de namen van de schenkers erin vermeld.
Tegenwoordig vinden we op het nummer 31 'Bel & Bo' terug, en op nummer 33 'Maxi-Toys'


Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank 
foto oudemannenhuis via MadeInAalst   
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst    
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst  
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 – 15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
vvak.weebly.com
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84 
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de Armenzorg te Aalst,  Het Land van Aalst XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876: Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst.