Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

dinsdag 19 november 2019

Aardenpotmakers - pottenbakkers - patacons

Pottenbakken is het modelleren van klei die daarna door middel van verwarming wordt verhard tot aardewerk en steengoed. Beeldjes werden op deze manier al gemaakt in het Laat-paleolithicum, dus zo'n 20.000 tot 30.000 jaar geleden, maar het daadwerkelijk maken van potten werd pas zinvol bij de overgang naar de agrarische samenleving.

Voorwerpen van aardewerk en steengoed kunnen gebruiksvoorwerpen zijn, zoals potten, bekers, schalen, maar ook decoratieve voorwerpen. Technisch keramiek behoort niet tot het pottenbakken.

Aalst werd economisch belangrijk in de 13e en vooral ook de 14e eeuw, en dit door de aanwezigheid van de haven ter hoogte van de Werf. Ook het ogenblik dat de nieuw gecreëerde Grote Markt het politieke en economische centrum van de stad werd, met onder andere de bouw van het schepenhuis (het oudste van de Nederlanden) waar het stedelijke bestuur gevestigd was en het (ondertussen jammer genoeg volledig verdwenen) gravensteen, was heel belangrijk voor de economische ontwikkeling van de stad.

De verstedelijking werd verder benadrukt door de vestiging van allerlei ambachten zoals leerlooiers, (al vanaf de late 12de eeuw), metaalbewerkers (vanaf de 13de eeuw) en pottenbakkers (14de eeuw), en de stichting van de schuttershoven van Sint-Joris en Sint-Sebastiaan, die respectievelijk als kruisboog- en als handboogschutters een belangrijke rol speelden in de stedelijke milities.

De stichting of de verplaatsing van verschillende kloosters vanaf de 15de eeuw (karmelieten, kapucijnen, zwartzusters, wilhelmieten) binnen de stadsmuren benadrukken deze stedelijke ontwikkeling nog meer.

Archeologisch onderzoek in Aalst verduidelijkt heel wat.

Zo vond in de Peperstraat, ter hoogte van huisnummer 15, in 2001 een archeologisch onderzoek plaats waarbij sporen van  laat- tot postmiddeleeuwse percelering en een tuinlaag aangetroffen werden, alsook een prestedelijke akkerlaag.

Voorts bracht het onderzoek ook een ontginningskuil, drie bakstenen beerputten en drie afvalkuilen aan het licht. En wat belangrijk is voor de pottenbakkers en dit artikel : onder de aangetroffen vondsten bevonden zich opvallend veel patacons (dit zijn figuratief versierde schijfjes van gebakken witte pijpaarde, gebruikt als versiering van feestbroden). Vermoedelijk zijn deze toe te schrijven aan een pottenbakker die in de Peperstraat gevestigd was. Eén van de twee trouwens, want de beschikbare historische bronnen vermelden dat er al zeker twee pottenbakkers in de Peperstraat gevestigd waren.

Er kon worden afgeleid dat er in de tweede helft van de l 8de eeuw minstens twee pottenbakkerijen gevestigd waren in de Peperstraat.

De ene bakkerij, oorspronkelijk toebehorend aan de familie Fobus, was gelegen naast de woning die de hoek vormde met de Kattestraat. Het pand werd reeds in 1621 vermeld als 'äe "Potterye" die ten voorhoofde "ter schutterye straete" stond, nevens het hoekhuis der Kattestraat".

De andere pottenbakkerij werd in 1777 door Petrus Frans De Groote gekocht "met alle de potbackers gereedschap daer toe dienende", doch 'ä'eene zeyde den huijse van Gilles Van den Steen ende de weese van Dominicus Van Nuffel ende d'andere zeijde den huijse van(den) voorn( oemden) Van den Steen". Er waren nog vermeldingen van een andere "aerde potbackerije" in de Peperstraat maar ondanks de onzekerheid over de ligging van het· pand, bevond het zich niet op het perceel van onderzoek. De concentratie van de ambachtsbedrijfjes rond de vijf hoofdstraten had ook betrekking op de Peperstraat aangezien deze uitgeeft op de Kattestraat, één van de hoofdstraten.

Verder archeologisch onderzoek uitgevoerd in 2011 en 2012 op het aanpalende perceel in de Peperstraat bevestigde trouwens ook de aanwezigheid van pottenbakkers in deze regio.

Bij dit onderzoek werden onder andere twee ovenzones met bijhorende ateliers aangetroffen, alsook afvalkuilen met enorme hoeveelheden pottenbakkersafval en zelfs een mogelijke pottenbakkerswoning.

In 2003 besliste het stadsbestuur van Aalst tot de heraanleg van de Hopmarkt en de bouw van een ondergrondse parking. Dat was meteen het begin van een vruchtbaar project, waarin het agentschap Onroerend Erfgoed het archeologisch onderzoek coördineerde. De resultaten hiervan krijg je op een creatieve manier te zien in de parkeergarage zelf.

De archeologische opgraving op de Hopmarkt duurde 21 maanden en leverde een schat aan informatie op.
Op een oppervlakte van meer dan 3.000 m² tekenden de archeologen honderden plannen, onderzochten ze duizenden sporen en verzamelden tienduizenden vondsten. Enkele markante resultaten van dit onderzoek krijg je te zien, waar je dat misschien het minste verwacht: in de parking zelf.

Het begint met de symbolen die de verdiepingen aanduiden. Ze verwijzen allemaal naar de rijke geschiedenis van de Hopmarkt.

De kruisboog op niveau -3 refereert naar de kruisboogmaker Christoffels Jans die in de vijftiende eeuw op deze locatie woonde en werkte.

In 1497 verrees op dezelfde plaats een karmelietenklooster, waarvan een gedeelte nog overeind bleef tot in de twintigste eeuw. Daar staat de pot op niveau -2 als symbool voor. Op de plek van het klooster vonden de archeologen namelijk duizenden potscherven terug. Niet meteen een bewijs dat er pottenbakkers in de stad aanwezig waren op dat ogenblik, maar wel dat de potten zeker werden gebruikt in het dagdagelijkse leven.

Tenslotte zijn de twee vliegtuigen op niveau -1 ontleend aan het embleem van de Passieve Luchtbescherming, die tijdens de Tweede wereldoorlog een bunker had op de Hopmarkt.

Elk symbool vertegenwoordigt dus op die manier een stukje van het Aalst van weleer.

Terug naar de pottenbakkers nu, en naar de vondsten uit de Peperstraat.

In verschillende culturen worden ter gelegenheid van allerlei religieuze en volkse feesten broden en koeken gebakken. De versiering ervan door middel van één of meerdere patacons, of een pijpaarde plakketje met een reliëfversiering, is evenwel een typisch Zuid-Nederlands fenomeen. Het grote aantal opgegraven pataconfragmenten te Aalst vormt dan ook een unieke collectie binnen deze tak van de Zuid-Nederlandse volkskunst.

Het vondstencomplex dat werd opgegraven in de Peperstraat bevatte naast patacons ook tal van ceramiekresten en enkele bronzen munten.
Aan de hand van de typologische groepen van de ceramiekfragmenten en van de identificatie van een bronzen munt, kon de site in de tijd geplaatst worden, meer bepaald in het laatste kwart van de 18de eeuw.

De eerste stap van het onderzoek bestond uit de studie van de archeologische context en het vondstenmateriaal. De nadruk lag hier op het achterhalen of de patacons al dan niet gemaakt werden door een vakman, meer bepaald een pottenbakker of een gespecialiseerd pataconbakker. De 576 fragmenten die werden gevonden kenden verschillende afmetingen en vormen en ook de iconografische onderwerpen van de reliëfafbeeldingen waren zeer gevarieerd. Samen met de uiteenlopende kwaliteit van uitvoering en van verfijndheid van motief, wezen deze gegevens wel degelijk in de richting van een vakman. Aangezien er ook nog tal van ceramiekresten gevonden werden, kon men besluiten dat de patacons waarschijnlijk het werk waren van een pottenbakker die als bijverdienste ook patacons maakte. Ook al gaven de studies van de archeologische context geen echt uitsluitsel, er kon op die manier wel aangetoond worden dat de site wel degelijk de productieplaats van de patacons kon geweest zijn.

De pataconfragmenten zijn niet enkel een uiting van de creativiteit en de technische behendigheid binnen de volkskunst, maar weerspiegelen door hun reliëfafbeeldingen ook de religieuze, politieke, economische en socio-culturele belevingswereld van de gewone man. Deze afbeeldingen dragen namelijk een symbolische betekenis die aansloot bij deze belevingswereld maar die ook waarden en relevanties communiceerde. De échte waarde van de patacons schuilt dan ook in de schat aan informatie als interactieve communicatiemiddelen en als materiële cultuur.

Aan de hand van een iconografische studie, of te bestuderen wat er precies afgebeeld werd, volgens welke vorm - en stilistische kenmerken en voorstellingswijze, werden de patacons binnen een algemeen iconografisch kader geschetst en werden de onderwerpen geïnterpreteerd.

Er werd ook een vergelijkende studie gemaakt tussen enerzijds het gevonden materiaal uit de 16de-17de-eeuwse pataconcollectie uit Antwerpen en 17de-18de-19de-en 20ste-eeuwse pataconcollectie uit Dendermonde, en anderzijds uit de kunstinboedel van de Sint-Martinuskerk te Aalst. De interpretatie van de iconografische onderwerpen leidde op zijn beurt tot de achterhaling waarom bepaalde onderwerpen geselecteerd werden en welke symbolische betekenis deze droegen.

Hoewel het grootste deel van de 262 fragmenten met reliëfafbeeldingen profane motieven dragen, kregen zo'n 13% toch sacrale afbeeldingen. Onder deze laatste bevinden zich ‘stekjes' of gewikkelde Christuskindjes en de heiligen. Deze ‘stekjes’ vinden we trouwens tegenwoordig ook nog terug rond de kerstperiode. De ‘patacons’ mogen dat wel uit het straatbeeld zijn verdwenen, iedereen kent wel de suikeren christusbeeldjes die op taarten gelegd worden in deze periode.

Uit de verdere studies bleek dat vooral de zeer populaire heiligen (Christoforus, Martinus, Aubertus en Joris) meermaals voorkomen op de Aalsterse patacons maar dat ook de lokale heiligen, zoals Aubertus, patroonheilige van de Aalsterse bakkers, niet in de kou bleven staan. Aangezien dezelfde motieven ook terugkwamen in de kerkelijke kunst te Aalst en op 16de en17deeeuwse en 18de-19de- en 20ste-eeuwse patacons uit respectievelijk Antwerpen en Dendermonde, bleek de voorliefde voor de thema's. De afbeeldingen van het Christuskind en de heiligen, allen martelaren en belijders die hun leven aan het Christelijk geloof wijdden, dragen een gemeenschappelijke diepere betekenis, namelijk de symbolisering van de overwinning van het Christendom. Een kleine 38% van de patacons was versierd met een profane afbeelding. Deze groep kende dan ook de grootste iconografische verscheidenheid.

In de 17de-18de eeuw was het de gewoonte dat adellijke lieden, zoals Karel de Grote, de vorsten van Oranje, Habsburgse vorsten of Napoleon, zich lieten portretteren. Verschillende motieven gaven verdere uitdrukking aan de wensen van de mens, zoals bijvoorbeeld hun onbereikbare fantasieën, geluk en fortuin.

De grootste groep profane motieven wordt gevormd door erotisch getinte motieven en bevat afbeeldingen van dieren, vruchten, muzikanten, boeren en melkboerinnetjes en van de Liefdesboom. Deze onderwerpen vormen symbolische afbeeldingen voor de onstuimige liefde, de vruchtbaarheid en de seksuele "vrijheid" van het platteland. De afbeeldingen horen allen thuis in de context van de ondeugden.

Een laatste thematische betekenisgroep werd gevormd door een aantal motieven die eventueel zouden kunnen verwijzen naar het Franse Bewind, zoals de haan en de heraldische lelie.

De met patacons versierde feestbroden vrolijkten de mensen op in donkere tijden door de meestal positieve boodschap die de reliëfafbeelding symboliseerde.

Vooral Nieuwjaarsdag, maar ook Kerstmis, Sinterklaas en Bruiloften waren de gelegenheden bij uitstek voor het schenken van een versierd feestbrood.

Door hun symbolische betekenis werd de patacon een communicatiemiddel waarvan de boodschap de socio-maatschappelijke leef- en belevingswereld weerspiegelde. Door het achterhalen van deze boodschappen en hun aanknopingspunten met de belevingswereld, konden de patacons als deel van de materiële cultuur geplaatst worden.

Het dagdagelijkse leven van de 18de-eeuwse Aalstenaar werd nog sterk beïnvloed door het geloof. Aan de hand van patacons konden eventuele taboes doorbroken worden en de echte, vaak zondige, wensen en noden van de mens bespreekbaar gemaakt worden. De profane voorstellingen vormen samen een beeld van de volkse moraal in het 18de-eeuwse Aalst. In principe brengen al deze afbeeldingen de innerlijke, heimelijke en vaak zondige wensen van de gewone mens tot uiting. Door hun stevige portie moraal en spot, vormden deze afbeeldingen tegelijk ook een spiegel die iedereen wees op zijn, in tegenspraak met de religieuze voorschriften zijnde, ondeugdzame leven.

De gevonden pataconcollectie werd, uiteraard, onderworpen aan een technische studie. De bedoeling was een zo volledig mogelijk beeld te kunnen schetsen van het algemene productieproces en haar kenmerken, en dit door vast te stellen welke kleisoort gebruikt werd, vanwaar deze eventueel afkomstig was en hoe de patacons gevormd, gebakken en beschilderd werden. Er werd ook aandacht besteed aan de invloed van het productieproces op de vorm, grootte en motief van de patacon. Het grote probleem bij dit onderzoek was dat tegenwoordig geen enkele pataconbakker deze activiteit nog op ambachtelijke wijze uitvoert en we ons dus niet kunnen laten inspireren door hedendaagse productietechnieken.

De gebruikte informatie over het algemene productieproces is afkomstig van de pottenbakkersfamilie Mariman uit Hamme. Zij produceerden nog tot eind jaren 1990 patacons, maar het is jammer genoeg niet te achterhalen of de gebruikte technieken wel dezelfde waren aan diegenen die toegepast werden op het einde van de 18de eeuw.

Soit, we zullen er maar van uit gaan dat het productieproces niet veel anders was …

- De basismaterialen voor het maken van patacons waren witte klei of pijpaarde, een mal, een oven en natuurlijk ook wat vakkennis. Door het eenvoudige productieproces kon in principe iedereen patacons maken, maar gezien de aard van de vereiste materialen waren de pottenbakkers de meest aangewezen ambachtslui.

Later kwam de productie vooral in handen van de bakkers van peperkoek, zoals Bakkerij Temmerman te Gent, die tot eind jaren 1990 nog patacons maakten. Sommige pottenbakkers specialiseerden zich in het maken van patacons, terwijl velen het als een bijverdienste zagen tijdens het kalme seizoen.

- De eerste stap van het productieproces was de bereiding van de witte pijpaarde of 'Bernissartklei', de kleisoort waaruit bijna alle patacons, ook de Aalsterse dus, gemaakt werden. De witte pijpaarde werd uit de Maasvallei (Andenne en Badour) of uit het Rijnland (Keulen en Siegburg) geïmporteerd.

- Nadat de witte pijpaarde gedroogd was, werd zij zo fijn mogelijk verbrijzeld en te week gezet gedurende een twee- à drietal maanden.

Vervolgens werd de klei goed en langdurig gekneed zodat ze zuiverder werd. De keuze van de witte pijpaarde en de goede voorbereiding ervan gaven de patacons hun fijne textuur en roomwitte kleur waardoor de pataconbakkers in staat waren fijne, gedetailleerde reliëfversieringen in de klei aan te brengen.

- De volgende stap bestond uit de vorming van de patacons door middel van mallen of vormen uit witte pijpaarde of roodbakkende klei. De klei werd op een werkbank tot een worst uitgerold waarvan, door middel van een priem of een draad, schijfvormige plaketten afgesneden werden. Deze kleisneden werden in de pataconvormen gelegd en aangedrukt met de vingers of later ook met houten stampers. Bij deze techniek bestond er steeds een kans dat de klei in de mal bleef plakken en elke firma had dan ook zijn trucje om dit te voorkomen.

Zo dompelden de Mechelse ateliers hun mallen eerst in zeepsop en wreef de familie Mariman te Hamme hun vormen in met talkpoeder. Het beschikken over diverse mallen was de grootste troef van elke pataconbakker, want door de grote keuze aan vormen en motieven kon elk brood naargelang vorm en grootte optimaal versierd worden. Naast verschillende vormen en groottes was de iconografische verscheidenheid natuurlijk het belangrijkst.

De mallen werden verhandeld, overgenomen of nieuw gemaakt door de pataconbakker zelf of door een vakman. In de 16de eeuw werd het snijden van vormen een zelfstandig en erkend beroep, en de uitzonderlijke kwaliteit van sommige 18de- en 19de-eeuwse mallen bewijst dat veel vormen door beeldhouwers of modelleurs gemaakt werden. Enkel een inscriptie op de achterzijde van de mal kon verwijzen naar een bepaalde pataconbakker, maar deze zijn vrij uitzonderlijk in de 18de eeuw en ook niet aanwezig op de Aalsterse patacons.

Zoals vermeld, vertoonde de collectie uit Aalst wel een grote verscheidenheid aan vormen, groottes en reliëfmotieven. Wanneer de klei voldoende droog was, kwamen de patacons los van de vormen en konden ze gebak.ken worden. Men had uiteraard een oven nodig en door de hoge baktemperatuur voor witte pijpaarde was een pottenbakkersoven hiervoor ideaal. Na het bakken werden de bruikbare patacons afgeborsteld en bewaard om te beschilderen. Deze laatste twee fasen, namelijk de vorming en het bakken, hadden grote invloed op de kwaliteit van de patacons.

De mal bepaalde de kwaliteit van de reliëfs en ook al duiden de fijn uitgewerkte reliëfs op artistiek kwaliteitsvolle mallen, toch dragen veel patacons vrij ondiepe reliëfmotieven. Ook de zuiverheid van de klei en een gelijkmatige indrukking spelen hierbij een cruciale rol. Tijdens het bakken zelf was de kans op gebroken, kromgetrokken of zwartgeblakerde patacons ook groot. Deze technische kenmerken werden ook van de Aalsterse patacons afgeleid. Zo bleek dat naast de kwaliteit van de mallen ook de kwaliteit van de indrukking niet bij elk fragment dezelfde was. Fragmenten met onduidelijke reliëfs en verschuivingen in de afbeelding verbleken naast de meest fijn uitgewerkte voorbeelden.

- De allerlaatste fase van het productieproces bestond uit de afwerking of de beschildering van de patacons. Tot de 19de-20ste eeuw bleef de achtergrond van de patacons onbeschilderd en kregen enkel de reliëfmotieven kleuraccenten in waterverf. Later werd de voorzijde voorzien van een egale witte verflaag die de opslorping van de verf verkleinde en de donkere kleur van de gemengde kleisoorten verborg. De beschildering gebeurde met de hand, een handeling die in familieverband plaatsvond gedurende de lange herfst- en winteravonden.

Elke schilder bracht per patacon één kleur aan, seriematig per motief en formaat met geel, rood, zwart, groen en bruin als meest gebruikte kleuren. De beschildering van de geheven rand in het rood is een typisch fenomeen voor bijna alle Zuid-Nederlandse ateliers.

- Uiteindelijk werden de patacons nog eens mee gebakken met de broden zonder dat de beschildering beschadigd werd.

In de pataconfragmenten uit Aalst kan men enkel maar spreken van sporadische verfsporen in plaats van volwaardige beschilderingen. Het enige voorbeeld waarbij men van een beschildering kan spreken is de tulbandfiguur. Zijn gezicht kreeg een bruine huidskleur met zwarte wenkbrauwen en snor en rode lippen. De tulband en de bontkraag tonen groene en rode verfsporen. Ook hier werd een soort waterverf gebruikt en in dit verband moet dan ook het gebroken glas met waterverf dat in dezelfde beerput B teruggevonden werd, vermeld worden. Ook deze gegevens wijzen dus in de richting van de activiteit van een pataconbakker.

Met de tijd evolueerde ook de productietechniek en hoewel men in Vlaanderen volgens de traditionele, ambachtelijke manier bleef werken, namelijk met aardewerken mallen waarmee slechts één patacon per keer gemaakt kon worden, stapte men in Wallonië vanaf het begin van de 19de eeuw over op andere materialen en technieken. Zo maakte men in de ateliers van Badour en Saint-Ghislain gebruik van grote pleisteren of gipsen mallen waarin verschillende pataconmotieven tegelijk aangebracht werden en de productie opgedreven kon worden.

De verdere ontwikkeling van de ceramiekindustrie in Wallonië zorgde voor het gebruik van een moffeloven en vanaf de jaren 1950 ook de nieuw ontwikkelde elektrische oven. Ook al was er weinig concrete informatie beschikbaar over oude pataconbakkers zelf, toch kon ik wel een inventaris opmaken van de l 9de en 20ste-eeuwse Vlaamse en Waalse productiecentra. Vanaf de 16de eeuw ontstonden er een aantal pataconproductiecentra in Vlaanderen waarvan de bekendste in Berlare, Gent, Hamme, Kortrijk, Leuven, Lier, Mechelen, Tienen, Turnhout, Wetteren en Zele gevestigd waren. Vanaf het einde van de 18de eeuw ontwikkelden er zich ook in Wallonië enkele productiecentra zoals de ateliers van Badour, Quaregnon en Saint-Ghislain, waarvan het laatste nog actief was tot 1947. In verband met de 18deeeuswse productiecentra bleek ook dat te Leuven het atelier Pons actief was vanaf eind 18de eeuw tot ca. 1860, te Mechelen Cornelius Cornelis en te Berlare Petrus Maes. In verband met de productieomstandigheden kon uit de aard van de gebruikte materialen en technieken afgeleid worden dat vooral een pottenbakker in aanmerking kwam voor de productie van patacons en kon ik dus stellen dat de plaketten waarschijnlijk in een ceramiekatelier ontstonden.

Zo nu is het ook meteen duidelijk wat er aan de basis ligt van het roze christusbeeldje op jullie kerststronk dit jaar ...


Bronnen

ojs.ugent.be : patacons : verbeelding in de Aalsterse volkscultuur
researchgate.net : studie van patacons uit een 18de eeuws vondstencomplex uit Aalst
so-lva.be         
oar.onroerenderfgoed.be
so-lva.be : siesegemkouter (opgravingen crematorium)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.