Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label ambachten en specifieke beroepen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label ambachten en specifieke beroepen. Alle posts tonen

vrijdag 6 maart 2020

Kasteel van Regelsbrugge (Schotte - St Job)

Op de grens van Aalst en deelgemeente Nieuwerkerken staat het kasteel van Regelsbrugge, ook wel eens ‘Het kasteel van Schotte’ of ‘Het kasteel van St Job’ genoemd.

De naam Regelsbrugge verwijst naar een kleine brug uit het jaar 1395, die daar te vinden was.

Het neerhof, een witgekalkte gesloten hoeve uit de 19de eeuw, ligt op grondgebied Aalst, in de Kwalestraat 119.


De heerlijkheid van Regelsbrugge was een voornaam leen van Nieuwerkerken, en was 30 hectare groot. Een leen was een gift van een leenheer aan een leenman.
Oorspronkelijk noemde men dit een ‘beneficium’, wat de betekenis eigenlijk duidelijker omschrijft.
‘benefit’ = voordeel.
Het voordeel kon een stuk land zijn, maar ook een ambt of geldelijke inkomsten.

Een heerlijkheid is de bezitting van een heer waaraan bepaalde ‘heerlijke’ (= voordelige)  rechten zijn verbonden. Het is in deze context dus ‘het territorium van Regelsbrugge’.

In 1663 vinden we volgende omschrijving van het kasteel :

Eerst het woonhyys ofte casteel, synde ghemetst uyt den waetere, met optreckende brughen, in het innecommen eene schoone saele met twee groote saletten neffens elckanderen ende twee caemers daer over ofte teghen ende op het eynde van de saele eene plaatse tot capel.

Daer en boven is aen het selve huys een nederhoff ghesloten met poorte ende mueren hebbende oock een woonhuys, poort, caemer, peerdestallen, brauwerye ende schueren al ghemetst ende omwaetert, midsgaders eene gehesloten hoff agter thuys, en de eenen cool lochting neffens de schuere, met een voorder cleen lochtincxken tot aen de straete daert in een huysken op straet, midsgaders de dreve, ende den mersch achter de schuere tot teghen de beke ende straete, ende een deel ten suyden neffens het woonhuys ende nederhoff, al te saemen groot bevonden in ghevolghe van de nieuwe ende oude metinghen … (acten van 1663, register 296)

In 1750 brengt de verkoop van Regelsbrugge de som op van 28116 guldens

In 1751 werd begonnen met het kasteel te herstellen.

In de Denderbode “In ’t jaar 1751 en 52 werd het kasteel van Regelsbrugge hersteeld, het park herlegd en de vijvers gekuischt. Aan deze werken die tot rond 1753 duurden, werden 150 man gebezigd

Op 4 mei 1782 kwam het kasteel met alle leengoederen in het bezit van baron de Gundry  en kocht Rallen van ten Buleken (schepen van 1754 tot 1759 en later Griffier van het Land van Aalst’) het leen ‘liggende over de cassyde, ongeveer 20 dagwanden groot, ende oek de meerschen daerboven’ voor 8559 guldens en 11 stuivers.

Rond 1795 werd het kasteel grondig verbouwd door toevoeging van een verdieping, waardoor de slanke torens hun sierlijke elegantie verloren. Dit gebeurde door graaf Jozef de Wauthier de Regelsbrugghe, de toenmalige eigenaar.

In 1878 werd een van de zijvleugels afgebroken. Vroeger hing er ook een klok in één van de torens. Men noemde ze de "patatterklok".
Deze klok werd steeds om half twaalf geluid en diende om het werkvolk uit de velden te roepen, ‘voor ’t nemen van hun noenmaal’.
Later verdween dit gebruik en werd de klok enkel nog geluid bij Sint-Jobkermis of andere feesten.

In 1835 is er dan de opbouw van het huidige neerhof, gelegen aan het kasteel.


In 1853 vindt er een grote verkoop plaats:


Door uitscheiding van landbouwbedryf --- verkooping --- van paerden, koeyen, runders, varkens, eene groote hoeveelheid Landbouwgereedschappen, Wagens en Karren, ter landhoeve van het kasteel van Regelsbrugge te Nieuwerkerken (aan de kapel St Job) alsmede der te velde staende vruchten”.


Eigenaar toen was M. De Wautier die notaris D’Huygelaere belastte om ‘op voordeelige konditien en langen tyd van betaling, mits borgstelling, openbaerlyk te verkoopen

In 1866 staat in dezelfde krant te lezen dat dde weduwe van ‘graaf De Wautier de Regelsbrugge’ volgende verpacht : 'een hofstede, met alle de er van afhangende gebouwen en boomgaerd’, ‘een perceel land nevens den moestuyn van het kasteel, komende ten voorhoofde aen den steenweg, aan de syde aen dde haeg van de lochting van het kasteel, en van de andere zyde aen andere goederen der verluierders’, ‘eenen blok land, regt over heet kasteel, met een deel meersch, komende ten zuiden aen den steenweg, ten westen aen den dreef van het kasteel, ten noorden aen de beek, en ten oosten aen ander goed der verhuerders’.

Eind jaren 1870 brak in Aalst een crisis uit, toen een groot aantal fabrieksarbeiders op straat werd gezet. Ondanks deze crisis kon er toch een telg uit de katholieke bankersfamielie Liénart, toch het kasteel kopen. Wat op heel wat ironie mocht rekenen van L.P. Boon.
In de pers mocht de familie op meer steun rekenen :

Het kasteel van Regelsbrugge, beter gekend onder den naem van kasteel van St Job, met al de landeryen en meerschen die er van afhangen, zyn eindelyk, deze week, aengekocht geweest door den heer Karel Liénart-Leirens, provincialraedslid onzes kantons.
Deze tyding werd door de inwooners van St Job en Nieuwerkerken met blydschap vernomen. Byna al de huizen van St Job waren synsdag bevlagd en gansch den dag hoorde men het kanon langs dien kant brommen”.

Senator Charles Lienart koppelde de voor- en nadelen van de enorme tuin aan het aangename. Zo verkocht hij onder andere bomen als snoeihout. Het is trouwens al bijna altijd traditie geweest dat hout en/of vruchten vanuit het erfgoed verkocht werden.



In 1901 vinden we de openbare verkoop van het kasteel terug in De denderbode.


Het schoon en groot kasteel van “Regelsbrugge” te Aalst, St Job en nieuwerkerken”, tezamen met eene grootte van 29 hektaren, 67 centiaren en verders nog verschillende perceelen Land en eene Hofstede


Een beetje later schreef ‘le petit bleu’ dat de paters Jesuieten het kasteel van ‘den heer Liénart’ hebben aangekocht om er zich te vestigen …
Daar bleek echter niets van aan te zijn ... “er hebben zelfs geene hoegenaamde onderhandelingen plaats gehad; zoo verklaarde het ons een heer die het zeker weten moet” stond in de krant te lezen.


In 1907 vinden we een markant berichtje terug in de pers. “Zondag nacht zijn 8 kiekens gestolen op ’t kasteel van Regelsbrugge, ten nadeele van den hovenier M. Van Rampelbergh. De waarde der gestolene kiekens mag op ongeveer 20 frank gesschat worden. De policie van Nieuwerkerken heeft een onderzoek ingesteld”.

Een jaartje later was er dan een poging tot inbraak. “Zondag nacht rond half een zijn dieven binnen gedrongen ten kasteele van Regelsbrugge, thans bewoond door M. Karel Van Hauwermeiren-Wauthier. Eene vensterruit werd uitgesneden, langs waar ze binnendrongen. De meid, die nog niet te bed was, hoorde gerucht en zag licht in den gang; zij riep om hulp, en de schelen gingen op de vlucht”.

In 1930 kwam het kasteel te koop te staan.
In De Volksstem van 27/4/1930 vinden we volgende beschrijving :

Een schoon en welgelegen kasteel genaamd Kasteel ‘van Regelsbrugge’ ten gehuchte Sint Job, begrijpende groot en welbeplant park binnen en buitendreef, serren, vischrijke vijvers, klein buitengoed, hof, boomgaard, zaailanden, meerschen en bosschen.

Het kasteel begrijpt :


- Onderaardsco : vier groote kelders en keuken
- Gelijkvloers : grooten ingang ‘hall’, salons, groote eetplaats, bureau, trapzaal
- Eerste verdiep : zes groote kamers, salon, trapzaal, wc en lavatory
- Tweede verdiep : zeven slaapkamers, trapzaal
- Daarboven de zoldering verdeel in zeven kamers;

Nevens het kasteel bevind zich eene grote koer afgezonderd van het goed met eene ijzere grille. Deze koer is omringd van verscheidene gebouwen bevattende waschhuis, pomp, stallingen, voedermagazijn, zadelmakerij, werkhuis, magazijn, remisie, koolkot, wc.
Het verdiep dezer gebouwen bestaat uit hooizolders en andere”.

De leerlooiersfamilie Schotte kocht het kasteel met 13 hectare grond in 1930. Hippoliet Schotte kocht het toen voor 1,6 miljoen Belgische frank (40.000 euro). 
Over het leerlooien en Hippoliet kan je in DIT artikel meer lezen.
Over 'the day after' - na het leerlooien kwam op de plaats van de fabriek aan de Kapellekensbaan een nieuw sportcomplex - is HIER meer te lezen.

Het kasteel werd in 1933 afgebroken op bevel van de leerlooier. Hij liet er een nieuw kasteel optrekken in neotraditionele stijl naar ontwerp van architect Van Overstraeten uit Ieper. 
Op onderstaande foto is het verschil met het 'oude' kasteel Regelsbrugge (zie vorige foto) duidelijk te zien.
Alleen de torens van het originele bouwwerk zijn ongewijzigd herbouwd.
Het is gelegen in een mooi domein met vijvers en bijhorend bosje langs de Haesebeek.


In de nacht van 22 op 23 december 1950 overleed Hipoliet Schotte op zijn kasteel, omringd door zijn familie en naaste medewerkers.

In juni was hij ziek geworden en ondanks zijn buitengewoon sterk gestel zou hij het  toch niet overleven.
Dat zijn heengaan niet enkel voor de familie een onherstelbaar verlies betekende, lezen we in ‘Waarheid’ :

Zijn heengaan is niet alleen een onherstelbaar verlies voor de zijnen, zijn vrienden, zijn kennissen, maar talrijke arme mensen en minbedeelden zullen zijn heengaan ten zeerste betreuren. Hij was een weldoener zoals er thans geen meer worden geboren …”

Een blijvende herinnering aan Hipolyte vinden we trouwens in een wapenschild dat zich nog steeds in het kasteel bevindt.

In 1971 werd gemeld dat de werken van de Aalsterse Ringlaan, tussen de steenweg naar Gent en de Hoezekouter verrassend vlug zouden aangevat worden. 
Datzelfde jaar zou immers begonnen worden met de verbreding van deze baan.


Er zouden een 60-tal onteigeningen volgen, zo ook een deel van de boomgaarden van het kasteel, dat op dat ogenblik in handen is van de familie Van der Haegen-Schotte.

Het kasteel kwam leeg te staan en in 2011 zag het er nog naar uit dat het een sauna- en wellnesscomplex zou worden. Dat plan ging echter niet door.

De inboedel werd geveild in 2013.

Uit de inboedelbeschrijving van de veiling : "Het kasteel is voorzien van een conciërge woning, stallingen, serres, etc.
Serre
Het kasteel zelf is voorzien van een riante inkomhal,

heel mooie trap 
van waarop de indrukwekkende mozaïekvloer goed te zien is.
Verder nog prachtige leefruimtes, een elftal kamers en een viertal badkamers. 

De inboedel bestaat vooral uit een zeer grote kasteeltafel met 14 ruime zitplaatsen, verschillende kasten, salons, prachtige slaapkamers uit de jaren ‘30 en ‘40, luchters en wandverlichting, maar ook schilderijen met gekende namen als Frans Van Genesen, Frans Pereboom, Aubin Pasque, etc. Tevens is er ook een oud kadasterplan op linnen en verschillend kleine huisartikelen te zien".

Uiteindelijk werd het domein verkocht aan Aalstenaar Peter De Winne.
Hij is sedert 2014 de nieuwe eigenaar van het kasteel van Regelsbrugge, het stukje Aalsterse geschiedenis wachtte inmiddels al 15 jaar op een koper. 

Het 13 hectare grote domein met park, bos weides en moestuin werd al die tijd wel onderhouden door de trouwe tuinman die er al 30 jaar aan de slag was, 

maar een nieuwe eigenaar werd maar niet gevonden. 


Tot nu dus. De nieuwe eigenaar is trouwens ook opgegroeid in de buurt van het kasteel.

"Ik ben afkomstig van de Zurendries en heb als kind nog over de draad van het domein gekropen en in het bos gespeeld", zegt Peter De Winne, die in Aalst een vastgoedkantoor runt. In juli kocht hij het kasteel en verhuisde hij van Sint-Lievens-Esse terug naar Aalst. "We wilden terug in Aalst komen wonen. 's Ochtends met al die files ben je al snel een uur op de baan. Nu kan ik gewoon te voet naar het kantoor in de Capucienenlaan, langs de dreef naast de hogeschool."

Peter De Winne mag je gerust een 'selfmade man' noemen. Hij startte zijn vastgoedkantoor op zijn 18de en bouwde alles zelf op. "Ik ben begonnen in de voorkamer van mijn grootmoeder. In mijn kantoor stonden tweedehandsmeubels uit Brussel, grootmoeder betaalde de elektriciteit. Door risico's te nemen en te durven heb ik me kunnen opwerken. Niet simpel hoor, ik ben begonnen in een tijd dat de rentevoeten nog 14% bedroegen. Nu mag immo De Winne zich in het Aalsterse marktleider noemen op vlak van verhuur", zegt hij.

De Winne woont momenteel in de conciërgewoning op het domein. "Daar hebben we zelf alle klusjes in uitgevoerd voor we erin trokken. Wat er met het kasteel zal gebeuren, daar ben ik nog niet uit. Uiteraard zal het behouden blijven en zullen we er goed zorg voor dragen.
Een ding staat wel vast, ik zal geen blok appartementen bouwen naast het kasteelgebouw. Dat zou niet gepast zijn", zegt hij.

Er was al sprake van het kasteeldomein in de 15de eeuw.
De familie Schotte-Van der Haegen wilde het kasteel al in de jaren '90 en 2000 van de hand doen, maar dat lukte toen niet. In 2011 zag het er serieus naar uit dat een ondernemer een sauna- en wellnesscomplex zou uitbouwen op Regelsbrugge, maar de financiën raakten niet rond”.

In 2015 werd het kasteel, dat anders niet toegankelijk is, uitzonderlijk opengesteld ter gelegenheid van open monumentendag.
Daar leerden we onder andere ook dat links van het kasteelgebouw, achter een bos, ook paardenstallen stonden.
Gezien er niet veel meer overbleef dan de ruwbouw, is men dit in december 2016 beginnen omvormen tot kantoorruimtes. Momenteel is daar het accounting- en consultingsbedrijf ‘Moore Stephens’ gevestigd.


De medewerkers van het bedrijf zijn in elk geval in de wolken. Er zijn stille ruimtes voor de personeelsleden die op die manier gefocussed kunnen doorwerken, en het gebouw beschikt ook over een loungeruimte voor seminaries.

In principe mag De Winne nog meer kantoorruimtes bouwen op het domein, maar hij gaat dit niet doen omdat het het originele, rustige karakter van het domein zou breken.

Op 18 oktober 2021 raakte bekend dat kasteelheer Peter De Winne zijn percelen aanbiedt om er een bufferbekken van te maken. De overlast bij zware regenval zorgt in de buurt immers voor grote problemen. "Het kasteel staat telkens onder water tot aan de deurklinken, maar ook de kelders van buren en de autosnelweg lopen onder", verklaarde hij.  
In het kader van het Wetlands4Cities-project gaat Natuurpunt nu, samen met de provincie Oost-Vlaanderen en stad Aalst, een bufferbekken rond het kasteel van Schotte plaatsen.  "Een buffer is goed voor iedereen", legt kasteelheer Peter De Winne uit. "De stad, de omwonenden van het kasteel en ik zouden er voordeel uit halen."

De Winne zal een deel van zijn gronden ter beschikking stellen om dit bufferbekken te kunnen realiseren. "Door het bekken gaat de oorzaak van de wateroverlast, de Hoezebeek, aangepakt worden en ga ik niet alleen mezelf helpen, maar iedereen", zegt hij. "Momenteel is het dweilen met de kraan open, dus een oplossing is zeker welkom."

Hieronder nog enkele foto's van het kasteel en het domein, genomen tijdens de open monumentendag in 2015













Bronnen

inventaris.onroerenderfgoed
HLN 24/11/2014
De Denderbode 12/8/1866 – 25/3/1888 - 10/12/1896 – 25/4/1901 – 1/8/1901 – 27/6/1908
De Volksstem 27/4/1930
De Gazet van Aalst 11/9/1971 – 11/12/1971
Waarheid 24/12/1950
Eigen foto's : rondleiding open monumentendag 2015
Info open monumentendag 2015
burchten-kastelen.be
keygazette.be
Foto postkaart 1903 via MadeInAalst

dinsdag 19 november 2019

Bontwerkers, pelliones of peltiers

Bont is volgens de definitie een gevilde zachtbehaarde dierenhuid, gelooid met behoud van de haren. Bont is dus een gevilde en gelooide vacht of pels, maar de termen pels en bont worden ook wel gebruikt voor kledingstukken van bont.

Bont wordt, vanwege zijn isolerende kwaliteit, onder andere gebruikt voor het maken of voeren van onder meer kleding, dekbedden, schoeisel en handtassen. Bont kan worden gemaakt van het vel van wilde dieren, van voor het vlees geslachte dieren of van speciaal daarvoor gefokte dieren.

Echt bont is naast een eerste levensbehoefte in extreem koude gebieden ook een luxeproduct in onze contreien. De kwaliteit overstijgt ruim die van synthetisch of imitatiebont, zowel wat het warmtebehoud als levensduur betreft. De productie is de laatste jaren gestegen van 25 miljoen naar 60 miljoen pelzen per jaar (wereldwijd).

Het is trouwens niet geweten of de Aalsterse inbreng tijdens de carnavalsdagen daar iets mee te maken heeft.

Reeds in 1487 is er in het land van Aalst sprake van de 'gheswoorne ende proviseurs van Sinte Barbelen gulde', maar niets wijst er op dat de gilde toen al een rederijkerskamer was.

Er zijn 2 reglementen uit respectievelijk 1539 en 1541 bekend. In het eerste (16 oktober 1539) wordt niet gerept over rederijkersactiviteiten. De Barbaristen vormden toen een louter religieuze 'gulde' verbonden aan de nering van de bontwerkers. 
Het reglement van 7 april 1541 (n.s.) is een uitbreiding van het vorige reglement en houdt een erkenning van de 'gulde' als rederijkerskamer in: 'Item ende want 't selve gulde in verleden tyden gheweest es eene camere van rethoriquen… zo es hemlieden gheconsentheert te moghen spelen in 't rethoricque'. Er wordt echter niet gezegd dat de 'gulde' voorheen ook als kamer erkend was, in tegenstelling tot de 'guldebroeders van Sinte Katherine, binnen dese stede van oudts ghecostumeert… te spelene', waarvan de voorrang in het reglement uitdrukkelijk bevestigd wordt. De kamer wordt pas in 1545 voor het eerst in de stadsrekeningen vermeld. De kamer nam deel aan de wedstrijd georganiseerd door De Corenbloem in Brussel in 1562. In 1566 werden de stedelijke subsidies geschrapt. Na de troebelen wordt ze heropgericht, zonder dat ze echter toelagen van de stad krijgt.
In 1632 werd een broederschap van de H. Barbara opgericht, waaraan de kamer verbonden was. 

Het gebruik van het woord bont voor pels is ontstaan tijdens de middeleeuwen, waarmee men toen één specifieke en ook de meest aangewende pelssoort uit die tijd benoemde, namelijk de pels van buik en flanken van de gewone eekhoorn (Sciurus vulgaris) in zijn vele bonte kleurfases.

Uit het velgedeelte van buik (altijd wit) en flanken (variërend volgens zomervacht - rood, wintervacht – grijs/grauw of melanisme - zwart) werd grauw, rood en zwart bontwerk en schoonwerk vervaardigd.

Ook in het Frans heeft men tijdens de middeleeuwen het woord vair (van het Latijn varius), ook vairon, voor eekhoornpels van buik en flanken in gebruik genomen. Eenzelfde ontstaan als voor het begrip bont, namelijk variante kleuren.
Echter is in het Frans het courante gebruik van dat woord vair gebleven bij de pels van eekhoorn en nooit veralgemeend. Het is nu zelfs helemaal opnieuw in onbruik geraakt.

Het ruggedeelte van het eekhoornvel werd bijna altijd afzonderlijk verwerkt en werd grauwwerk (ook roodwerk en zwartwerk) genoemd. In sommige steden kan ook nog wel eens een Grauwwerkersstraat teruggevonden worden, echter niet in Aalst.
Een pas gevild vel wordt in zijn ruwe toestand gedeeltelijk ontvet, opgespannen en gedroogd om verkoopbaar te zijn. De vacht is de beharing van een vel, die door de band genomen bestaat uit schutharen, dikkere kroonharen als ondersteuning van de vacht, en een fijne, zachte onderwol. Sommige zoogdieren (runderen, paarden, kortharige geitensoorten enz.) hebben geen onderwol, enkel schuthaar.

De benaming bont of pels wordt tegenwoordig zowel voor het gelooide dierenvel als voor de kledingstukken die daaruit vervaardigd zijn, gebruikt. Een dierenvel dat verhandeld wordt voor het maken van bont of pels bestaat uit het gelooide of bereide volledige vel, bestaande uit huid en vacht tezamen.

Gelooide losse vellen of gesorteerde bundels van kwalitatief gelijke vellen worden pelterijen genoemd in de handel. De term pelterijen kan ook verwijzen naar halffabrikaten die voorbereid zijn om in diverse pelsen of bont verwerkt kunnen worden. Halffabrikaten bestaan uit een reeks gesorteerde, bij elkaar passende vellen of uit bijeen gesorteerd, gerecupereerd snijafval (zoals het afgesneden vel van poten, koppen, kelen, oksels, onderruggen) van vellen. Die zijn reeds aaneengestikt in een bepaalde vorm, klaar om in een kledingstuk of een andere pelsvorm te worden verwerkt. Die halffabrikaten worden bodies of nappen genoemd, naargelang hun vorm of grootte.

Onder huid verstaat men in de handel een ruw vel van grotere dieren (zoals rund, paard) die ingezouten, nat, worden verhandeld. In de bont- of pelshandel spreekt men dus niet over huiden, maar over vellen zoals konijnenvellen, vossenvellen en schapenvellen. Ook de Europese regelgeving maakt duidelijk een onderscheid tussen huiden en vellen

Links een pelswerker die witte buikvachtjes van eekhoorns aan elkaar naait.
Rechts naait een collega bontvoering aan de heuk. De ellestok en schaar liggen op tafel.

Vanaf de jaren 60 zijn de protesten tegen het dragen van bont aanzienlijk toegenomen. Een overgrote meerderheid is tegen het gebruik van bont. Tegenstanders vinden het onethisch dat zoveel dieren worden gedood enkel en alleen maar om van hun pels kleding te kunnen maken. Tevens is er in toenemende mate berichtgeving over het levend villen van dieren en andere erbarmelijke omstandigheden. Deze industrie is diverse malen in het nieuws geweest vanwege het levend villen van de wasbeerhonden, vooral in China. Ook de massale slachtingen van de zeehondlen zijn beelden die op ons netvlies gebrand blijven.

De ophef hierover heeft ertoe geleid dat een groot aantal lidstaten van de Europese Unie tijdens de Landbouwraad heeft aangegeven deze mistoestanden op Europees niveau aan te willen pakken.

Internationaal keert dierenrechtenorganisatie PETA zich tegen de bonthandel en het gebruik van bont, en een groeiend aantal merken en winkelketens verklaart geen bont of enkel imitatiebont in de collectie te nemen.

Een van pels(en) gemaakt product, bijvoorbeeld een bontjas of -muts, wordt pelswerk of pelterij genoemd. Een bekend bontproduct is de pelsmuts of oesjanka. Deze wordt voornamelijk geproduceerd in het Russische Astrachan.

In 2010 werden in Europa zo'n 30 miljoen nertsen, twee miljoen vossen en 100.000 wasbeerhonden gefokt voor hun pels. In Europa worden de meeste pelsdieren gefokt in Denemarken, Finland en Nederland.

Bronnen :

dicolatin.com
dbnl.org
hetwoudderverwachting.nl/bontwerker.html
Wikipedia - geraadpleegd op 19/11/2019

Aardenpotmakers - pottenbakkers - patacons

Pottenbakken is het modelleren van klei die daarna door middel van verwarming wordt verhard tot aardewerk en steengoed. Beeldjes werden op deze manier al gemaakt in het Laat-paleolithicum, dus zo'n 20.000 tot 30.000 jaar geleden, maar het daadwerkelijk maken van potten werd pas zinvol bij de overgang naar de agrarische samenleving.

Voorwerpen van aardewerk en steengoed kunnen gebruiksvoorwerpen zijn, zoals potten, bekers, schalen, maar ook decoratieve voorwerpen. Technisch keramiek behoort niet tot het pottenbakken.

Aalst werd economisch belangrijk in de 13e en vooral ook de 14e eeuw, en dit door de aanwezigheid van de haven ter hoogte van de Werf. Ook het ogenblik dat de nieuw gecreëerde Grote Markt het politieke en economische centrum van de stad werd, met onder andere de bouw van het schepenhuis (het oudste van de Nederlanden) waar het stedelijke bestuur gevestigd was en het (ondertussen jammer genoeg volledig verdwenen) gravensteen, was heel belangrijk voor de economische ontwikkeling van de stad.

De verstedelijking werd verder benadrukt door de vestiging van allerlei ambachten zoals leerlooiers, (al vanaf de late 12de eeuw), metaalbewerkers (vanaf de 13de eeuw) en pottenbakkers (14de eeuw), en de stichting van de schuttershoven van Sint-Joris en Sint-Sebastiaan, die respectievelijk als kruisboog- en als handboogschutters een belangrijke rol speelden in de stedelijke milities.

De stichting of de verplaatsing van verschillende kloosters vanaf de 15de eeuw (karmelieten, kapucijnen, zwartzusters, wilhelmieten) binnen de stadsmuren benadrukken deze stedelijke ontwikkeling nog meer.

Archeologisch onderzoek in Aalst verduidelijkt heel wat.

Zo vond in de Peperstraat, ter hoogte van huisnummer 15, in 2001 een archeologisch onderzoek plaats waarbij sporen van  laat- tot postmiddeleeuwse percelering en een tuinlaag aangetroffen werden, alsook een prestedelijke akkerlaag.

Voorts bracht het onderzoek ook een ontginningskuil, drie bakstenen beerputten en drie afvalkuilen aan het licht. En wat belangrijk is voor de pottenbakkers en dit artikel : onder de aangetroffen vondsten bevonden zich opvallend veel patacons (dit zijn figuratief versierde schijfjes van gebakken witte pijpaarde, gebruikt als versiering van feestbroden). Vermoedelijk zijn deze toe te schrijven aan een pottenbakker die in de Peperstraat gevestigd was. Eén van de twee trouwens, want de beschikbare historische bronnen vermelden dat er al zeker twee pottenbakkers in de Peperstraat gevestigd waren.

Er kon worden afgeleid dat er in de tweede helft van de l 8de eeuw minstens twee pottenbakkerijen gevestigd waren in de Peperstraat.

De ene bakkerij, oorspronkelijk toebehorend aan de familie Fobus, was gelegen naast de woning die de hoek vormde met de Kattestraat. Het pand werd reeds in 1621 vermeld als 'äe "Potterye" die ten voorhoofde "ter schutterye straete" stond, nevens het hoekhuis der Kattestraat".

De andere pottenbakkerij werd in 1777 door Petrus Frans De Groote gekocht "met alle de potbackers gereedschap daer toe dienende", doch 'ä'eene zeyde den huijse van Gilles Van den Steen ende de weese van Dominicus Van Nuffel ende d'andere zeijde den huijse van(den) voorn( oemden) Van den Steen". Er waren nog vermeldingen van een andere "aerde potbackerije" in de Peperstraat maar ondanks de onzekerheid over de ligging van het· pand, bevond het zich niet op het perceel van onderzoek. De concentratie van de ambachtsbedrijfjes rond de vijf hoofdstraten had ook betrekking op de Peperstraat aangezien deze uitgeeft op de Kattestraat, één van de hoofdstraten.

Verder archeologisch onderzoek uitgevoerd in 2011 en 2012 op het aanpalende perceel in de Peperstraat bevestigde trouwens ook de aanwezigheid van pottenbakkers in deze regio.

Bij dit onderzoek werden onder andere twee ovenzones met bijhorende ateliers aangetroffen, alsook afvalkuilen met enorme hoeveelheden pottenbakkersafval en zelfs een mogelijke pottenbakkerswoning.

In 2003 besliste het stadsbestuur van Aalst tot de heraanleg van de Hopmarkt en de bouw van een ondergrondse parking. Dat was meteen het begin van een vruchtbaar project, waarin het agentschap Onroerend Erfgoed het archeologisch onderzoek coördineerde. De resultaten hiervan krijg je op een creatieve manier te zien in de parkeergarage zelf.

De archeologische opgraving op de Hopmarkt duurde 21 maanden en leverde een schat aan informatie op.
Op een oppervlakte van meer dan 3.000 m² tekenden de archeologen honderden plannen, onderzochten ze duizenden sporen en verzamelden tienduizenden vondsten. Enkele markante resultaten van dit onderzoek krijg je te zien, waar je dat misschien het minste verwacht: in de parking zelf.

Het begint met de symbolen die de verdiepingen aanduiden. Ze verwijzen allemaal naar de rijke geschiedenis van de Hopmarkt.

De kruisboog op niveau -3 refereert naar de kruisboogmaker Christoffels Jans die in de vijftiende eeuw op deze locatie woonde en werkte.

In 1497 verrees op dezelfde plaats een karmelietenklooster, waarvan een gedeelte nog overeind bleef tot in de twintigste eeuw. Daar staat de pot op niveau -2 als symbool voor. Op de plek van het klooster vonden de archeologen namelijk duizenden potscherven terug. Niet meteen een bewijs dat er pottenbakkers in de stad aanwezig waren op dat ogenblik, maar wel dat de potten zeker werden gebruikt in het dagdagelijkse leven.

Tenslotte zijn de twee vliegtuigen op niveau -1 ontleend aan het embleem van de Passieve Luchtbescherming, die tijdens de Tweede wereldoorlog een bunker had op de Hopmarkt.

Elk symbool vertegenwoordigt dus op die manier een stukje van het Aalst van weleer.

Terug naar de pottenbakkers nu, en naar de vondsten uit de Peperstraat.

In verschillende culturen worden ter gelegenheid van allerlei religieuze en volkse feesten broden en koeken gebakken. De versiering ervan door middel van één of meerdere patacons, of een pijpaarde plakketje met een reliëfversiering, is evenwel een typisch Zuid-Nederlands fenomeen. Het grote aantal opgegraven pataconfragmenten te Aalst vormt dan ook een unieke collectie binnen deze tak van de Zuid-Nederlandse volkskunst.

Het vondstencomplex dat werd opgegraven in de Peperstraat bevatte naast patacons ook tal van ceramiekresten en enkele bronzen munten.
Aan de hand van de typologische groepen van de ceramiekfragmenten en van de identificatie van een bronzen munt, kon de site in de tijd geplaatst worden, meer bepaald in het laatste kwart van de 18de eeuw.

De eerste stap van het onderzoek bestond uit de studie van de archeologische context en het vondstenmateriaal. De nadruk lag hier op het achterhalen of de patacons al dan niet gemaakt werden door een vakman, meer bepaald een pottenbakker of een gespecialiseerd pataconbakker. De 576 fragmenten die werden gevonden kenden verschillende afmetingen en vormen en ook de iconografische onderwerpen van de reliëfafbeeldingen waren zeer gevarieerd. Samen met de uiteenlopende kwaliteit van uitvoering en van verfijndheid van motief, wezen deze gegevens wel degelijk in de richting van een vakman. Aangezien er ook nog tal van ceramiekresten gevonden werden, kon men besluiten dat de patacons waarschijnlijk het werk waren van een pottenbakker die als bijverdienste ook patacons maakte. Ook al gaven de studies van de archeologische context geen echt uitsluitsel, er kon op die manier wel aangetoond worden dat de site wel degelijk de productieplaats van de patacons kon geweest zijn.

De pataconfragmenten zijn niet enkel een uiting van de creativiteit en de technische behendigheid binnen de volkskunst, maar weerspiegelen door hun reliëfafbeeldingen ook de religieuze, politieke, economische en socio-culturele belevingswereld van de gewone man. Deze afbeeldingen dragen namelijk een symbolische betekenis die aansloot bij deze belevingswereld maar die ook waarden en relevanties communiceerde. De échte waarde van de patacons schuilt dan ook in de schat aan informatie als interactieve communicatiemiddelen en als materiële cultuur.

Aan de hand van een iconografische studie, of te bestuderen wat er precies afgebeeld werd, volgens welke vorm - en stilistische kenmerken en voorstellingswijze, werden de patacons binnen een algemeen iconografisch kader geschetst en werden de onderwerpen geïnterpreteerd.

Er werd ook een vergelijkende studie gemaakt tussen enerzijds het gevonden materiaal uit de 16de-17de-eeuwse pataconcollectie uit Antwerpen en 17de-18de-19de-en 20ste-eeuwse pataconcollectie uit Dendermonde, en anderzijds uit de kunstinboedel van de Sint-Martinuskerk te Aalst. De interpretatie van de iconografische onderwerpen leidde op zijn beurt tot de achterhaling waarom bepaalde onderwerpen geselecteerd werden en welke symbolische betekenis deze droegen.

Hoewel het grootste deel van de 262 fragmenten met reliëfafbeeldingen profane motieven dragen, kregen zo'n 13% toch sacrale afbeeldingen. Onder deze laatste bevinden zich ‘stekjes' of gewikkelde Christuskindjes en de heiligen. Deze ‘stekjes’ vinden we trouwens tegenwoordig ook nog terug rond de kerstperiode. De ‘patacons’ mogen dat wel uit het straatbeeld zijn verdwenen, iedereen kent wel de suikeren christusbeeldjes die op taarten gelegd worden in deze periode.

Uit de verdere studies bleek dat vooral de zeer populaire heiligen (Christoforus, Martinus, Aubertus en Joris) meermaals voorkomen op de Aalsterse patacons maar dat ook de lokale heiligen, zoals Aubertus, patroonheilige van de Aalsterse bakkers, niet in de kou bleven staan. Aangezien dezelfde motieven ook terugkwamen in de kerkelijke kunst te Aalst en op 16de en17deeeuwse en 18de-19de- en 20ste-eeuwse patacons uit respectievelijk Antwerpen en Dendermonde, bleek de voorliefde voor de thema's. De afbeeldingen van het Christuskind en de heiligen, allen martelaren en belijders die hun leven aan het Christelijk geloof wijdden, dragen een gemeenschappelijke diepere betekenis, namelijk de symbolisering van de overwinning van het Christendom. Een kleine 38% van de patacons was versierd met een profane afbeelding. Deze groep kende dan ook de grootste iconografische verscheidenheid.

In de 17de-18de eeuw was het de gewoonte dat adellijke lieden, zoals Karel de Grote, de vorsten van Oranje, Habsburgse vorsten of Napoleon, zich lieten portretteren. Verschillende motieven gaven verdere uitdrukking aan de wensen van de mens, zoals bijvoorbeeld hun onbereikbare fantasieën, geluk en fortuin.

De grootste groep profane motieven wordt gevormd door erotisch getinte motieven en bevat afbeeldingen van dieren, vruchten, muzikanten, boeren en melkboerinnetjes en van de Liefdesboom. Deze onderwerpen vormen symbolische afbeeldingen voor de onstuimige liefde, de vruchtbaarheid en de seksuele "vrijheid" van het platteland. De afbeeldingen horen allen thuis in de context van de ondeugden.

Een laatste thematische betekenisgroep werd gevormd door een aantal motieven die eventueel zouden kunnen verwijzen naar het Franse Bewind, zoals de haan en de heraldische lelie.

De met patacons versierde feestbroden vrolijkten de mensen op in donkere tijden door de meestal positieve boodschap die de reliëfafbeelding symboliseerde.

Vooral Nieuwjaarsdag, maar ook Kerstmis, Sinterklaas en Bruiloften waren de gelegenheden bij uitstek voor het schenken van een versierd feestbrood.

Door hun symbolische betekenis werd de patacon een communicatiemiddel waarvan de boodschap de socio-maatschappelijke leef- en belevingswereld weerspiegelde. Door het achterhalen van deze boodschappen en hun aanknopingspunten met de belevingswereld, konden de patacons als deel van de materiële cultuur geplaatst worden.

Het dagdagelijkse leven van de 18de-eeuwse Aalstenaar werd nog sterk beïnvloed door het geloof. Aan de hand van patacons konden eventuele taboes doorbroken worden en de echte, vaak zondige, wensen en noden van de mens bespreekbaar gemaakt worden. De profane voorstellingen vormen samen een beeld van de volkse moraal in het 18de-eeuwse Aalst. In principe brengen al deze afbeeldingen de innerlijke, heimelijke en vaak zondige wensen van de gewone mens tot uiting. Door hun stevige portie moraal en spot, vormden deze afbeeldingen tegelijk ook een spiegel die iedereen wees op zijn, in tegenspraak met de religieuze voorschriften zijnde, ondeugdzame leven.

De gevonden pataconcollectie werd, uiteraard, onderworpen aan een technische studie. De bedoeling was een zo volledig mogelijk beeld te kunnen schetsen van het algemene productieproces en haar kenmerken, en dit door vast te stellen welke kleisoort gebruikt werd, vanwaar deze eventueel afkomstig was en hoe de patacons gevormd, gebakken en beschilderd werden. Er werd ook aandacht besteed aan de invloed van het productieproces op de vorm, grootte en motief van de patacon. Het grote probleem bij dit onderzoek was dat tegenwoordig geen enkele pataconbakker deze activiteit nog op ambachtelijke wijze uitvoert en we ons dus niet kunnen laten inspireren door hedendaagse productietechnieken.

De gebruikte informatie over het algemene productieproces is afkomstig van de pottenbakkersfamilie Mariman uit Hamme. Zij produceerden nog tot eind jaren 1990 patacons, maar het is jammer genoeg niet te achterhalen of de gebruikte technieken wel dezelfde waren aan diegenen die toegepast werden op het einde van de 18de eeuw.

Soit, we zullen er maar van uit gaan dat het productieproces niet veel anders was …

- De basismaterialen voor het maken van patacons waren witte klei of pijpaarde, een mal, een oven en natuurlijk ook wat vakkennis. Door het eenvoudige productieproces kon in principe iedereen patacons maken, maar gezien de aard van de vereiste materialen waren de pottenbakkers de meest aangewezen ambachtslui.

Later kwam de productie vooral in handen van de bakkers van peperkoek, zoals Bakkerij Temmerman te Gent, die tot eind jaren 1990 nog patacons maakten. Sommige pottenbakkers specialiseerden zich in het maken van patacons, terwijl velen het als een bijverdienste zagen tijdens het kalme seizoen.

- De eerste stap van het productieproces was de bereiding van de witte pijpaarde of 'Bernissartklei', de kleisoort waaruit bijna alle patacons, ook de Aalsterse dus, gemaakt werden. De witte pijpaarde werd uit de Maasvallei (Andenne en Badour) of uit het Rijnland (Keulen en Siegburg) geïmporteerd.

- Nadat de witte pijpaarde gedroogd was, werd zij zo fijn mogelijk verbrijzeld en te week gezet gedurende een twee- à drietal maanden.

Vervolgens werd de klei goed en langdurig gekneed zodat ze zuiverder werd. De keuze van de witte pijpaarde en de goede voorbereiding ervan gaven de patacons hun fijne textuur en roomwitte kleur waardoor de pataconbakkers in staat waren fijne, gedetailleerde reliëfversieringen in de klei aan te brengen.

- De volgende stap bestond uit de vorming van de patacons door middel van mallen of vormen uit witte pijpaarde of roodbakkende klei. De klei werd op een werkbank tot een worst uitgerold waarvan, door middel van een priem of een draad, schijfvormige plaketten afgesneden werden. Deze kleisneden werden in de pataconvormen gelegd en aangedrukt met de vingers of later ook met houten stampers. Bij deze techniek bestond er steeds een kans dat de klei in de mal bleef plakken en elke firma had dan ook zijn trucje om dit te voorkomen.

Zo dompelden de Mechelse ateliers hun mallen eerst in zeepsop en wreef de familie Mariman te Hamme hun vormen in met talkpoeder. Het beschikken over diverse mallen was de grootste troef van elke pataconbakker, want door de grote keuze aan vormen en motieven kon elk brood naargelang vorm en grootte optimaal versierd worden. Naast verschillende vormen en groottes was de iconografische verscheidenheid natuurlijk het belangrijkst.

De mallen werden verhandeld, overgenomen of nieuw gemaakt door de pataconbakker zelf of door een vakman. In de 16de eeuw werd het snijden van vormen een zelfstandig en erkend beroep, en de uitzonderlijke kwaliteit van sommige 18de- en 19de-eeuwse mallen bewijst dat veel vormen door beeldhouwers of modelleurs gemaakt werden. Enkel een inscriptie op de achterzijde van de mal kon verwijzen naar een bepaalde pataconbakker, maar deze zijn vrij uitzonderlijk in de 18de eeuw en ook niet aanwezig op de Aalsterse patacons.

Zoals vermeld, vertoonde de collectie uit Aalst wel een grote verscheidenheid aan vormen, groottes en reliëfmotieven. Wanneer de klei voldoende droog was, kwamen de patacons los van de vormen en konden ze gebak.ken worden. Men had uiteraard een oven nodig en door de hoge baktemperatuur voor witte pijpaarde was een pottenbakkersoven hiervoor ideaal. Na het bakken werden de bruikbare patacons afgeborsteld en bewaard om te beschilderen. Deze laatste twee fasen, namelijk de vorming en het bakken, hadden grote invloed op de kwaliteit van de patacons.

De mal bepaalde de kwaliteit van de reliëfs en ook al duiden de fijn uitgewerkte reliëfs op artistiek kwaliteitsvolle mallen, toch dragen veel patacons vrij ondiepe reliëfmotieven. Ook de zuiverheid van de klei en een gelijkmatige indrukking spelen hierbij een cruciale rol. Tijdens het bakken zelf was de kans op gebroken, kromgetrokken of zwartgeblakerde patacons ook groot. Deze technische kenmerken werden ook van de Aalsterse patacons afgeleid. Zo bleek dat naast de kwaliteit van de mallen ook de kwaliteit van de indrukking niet bij elk fragment dezelfde was. Fragmenten met onduidelijke reliëfs en verschuivingen in de afbeelding verbleken naast de meest fijn uitgewerkte voorbeelden.

- De allerlaatste fase van het productieproces bestond uit de afwerking of de beschildering van de patacons. Tot de 19de-20ste eeuw bleef de achtergrond van de patacons onbeschilderd en kregen enkel de reliëfmotieven kleuraccenten in waterverf. Later werd de voorzijde voorzien van een egale witte verflaag die de opslorping van de verf verkleinde en de donkere kleur van de gemengde kleisoorten verborg. De beschildering gebeurde met de hand, een handeling die in familieverband plaatsvond gedurende de lange herfst- en winteravonden.

Elke schilder bracht per patacon één kleur aan, seriematig per motief en formaat met geel, rood, zwart, groen en bruin als meest gebruikte kleuren. De beschildering van de geheven rand in het rood is een typisch fenomeen voor bijna alle Zuid-Nederlandse ateliers.

- Uiteindelijk werden de patacons nog eens mee gebakken met de broden zonder dat de beschildering beschadigd werd.

In de pataconfragmenten uit Aalst kan men enkel maar spreken van sporadische verfsporen in plaats van volwaardige beschilderingen. Het enige voorbeeld waarbij men van een beschildering kan spreken is de tulbandfiguur. Zijn gezicht kreeg een bruine huidskleur met zwarte wenkbrauwen en snor en rode lippen. De tulband en de bontkraag tonen groene en rode verfsporen. Ook hier werd een soort waterverf gebruikt en in dit verband moet dan ook het gebroken glas met waterverf dat in dezelfde beerput B teruggevonden werd, vermeld worden. Ook deze gegevens wijzen dus in de richting van de activiteit van een pataconbakker.

Met de tijd evolueerde ook de productietechniek en hoewel men in Vlaanderen volgens de traditionele, ambachtelijke manier bleef werken, namelijk met aardewerken mallen waarmee slechts één patacon per keer gemaakt kon worden, stapte men in Wallonië vanaf het begin van de 19de eeuw over op andere materialen en technieken. Zo maakte men in de ateliers van Badour en Saint-Ghislain gebruik van grote pleisteren of gipsen mallen waarin verschillende pataconmotieven tegelijk aangebracht werden en de productie opgedreven kon worden.

De verdere ontwikkeling van de ceramiekindustrie in Wallonië zorgde voor het gebruik van een moffeloven en vanaf de jaren 1950 ook de nieuw ontwikkelde elektrische oven. Ook al was er weinig concrete informatie beschikbaar over oude pataconbakkers zelf, toch kon ik wel een inventaris opmaken van de l 9de en 20ste-eeuwse Vlaamse en Waalse productiecentra. Vanaf de 16de eeuw ontstonden er een aantal pataconproductiecentra in Vlaanderen waarvan de bekendste in Berlare, Gent, Hamme, Kortrijk, Leuven, Lier, Mechelen, Tienen, Turnhout, Wetteren en Zele gevestigd waren. Vanaf het einde van de 18de eeuw ontwikkelden er zich ook in Wallonië enkele productiecentra zoals de ateliers van Badour, Quaregnon en Saint-Ghislain, waarvan het laatste nog actief was tot 1947. In verband met de 18deeeuswse productiecentra bleek ook dat te Leuven het atelier Pons actief was vanaf eind 18de eeuw tot ca. 1860, te Mechelen Cornelius Cornelis en te Berlare Petrus Maes. In verband met de productieomstandigheden kon uit de aard van de gebruikte materialen en technieken afgeleid worden dat vooral een pottenbakker in aanmerking kwam voor de productie van patacons en kon ik dus stellen dat de plaketten waarschijnlijk in een ceramiekatelier ontstonden.

Zo nu is het ook meteen duidelijk wat er aan de basis ligt van het roze christusbeeldje op jullie kerststronk dit jaar ...


Bronnen

ojs.ugent.be : patacons : verbeelding in de Aalsterse volkscultuur
researchgate.net : studie van patacons uit een 18de eeuws vondstencomplex uit Aalst
so-lva.be         
oar.onroerenderfgoed.be
so-lva.be : siesegemkouter (opgravingen crematorium)

woensdag 13 november 2019

Ambachten : Letterzetter

‘Letterzetten’ of ‘Handzetten’ is het gebruiken van losse lettertekens in reliëf en in spiegelschrift voor het zetten van teksten. 

Een handzetter staat bij het zetten aan de bok, en hij vervaardigt de te drukken tekst uit houten of loden handletters. Hij haalt hiervoor letters uit een speciale kast waarin voor elk teken een vakje is aangebracht, en plaatst die dan in de juiste volgorde in een zethaak. Een regel wordt op een galei gezet en een aantal regels wordt met een touwtje opgebonden.

Oorspronkelijk werden houten letters gebruikt. 

Aangezien deze letters in het drukproces aan slijtage onderhevig zijn en telkens weer opnieuw met de hand uitgesneden moesten worden, werd overgegaan op de techniek van de loden letters die aan de hand van een matrijs makkelijker gereproduceerd kunnen worden. 

Loden letters werden eerst in de drukkerijen gegoten, maar door specialisatie werd het gieten later overgenomen door gespecialiseerde lettergieterijen.

Door de opkomst van het machinezetsel met de automatische zetmachines (bijvoorbeeld Monotype en Linotype), later offset en elektronische druktechnieken (zonder materiële drager), is het gebruik van handletters in de industriële drukkerijen zo goed als verdwenen. 

Handzetwerk is een kunstambacht geworden dat voornamelijk gebruikt wordt voor boeken als kunstwerk of ander hoogwaardig artistiek drukwerk in kleine oplagen, vaak op even ambachtelijk handgeschept papier.

Deze foto's dateren van ergens begin 1900.



Elektriciteit was toen wel al aanwezig maar was nog heel primitief. Op de foto’s zijn trouwens ook nog ongeïsoleerde geleiders zichtbaar, iets wat tegenwoordig totaal ondenkbaar zou zijn.

Deze foto’s bevonden zich in de nalatenschap van Theo Van Gijseghem, en zijn hoogst waarschijnlijk van een van zijn voorvaderen. Jammer genoeg is dat is alles wat geweten is. Er kan jammer genoeg niet met 100 procent zekerheid gezegd worden dat de foto’s in Aalst genomen zijn, maar in elk geval ging het er hier zeker niet anders aan toe dan afgebeeld..

Dirk Martens was, zoals alom bekend, bij ons de eerste drukker die ook met het systeem van losse letters drukte. Hij gaf heel wat belangrijke teksten uit zoals bv. de eerste brief van Colombus over zijn ontdekkingen. Hij probeerde ook goedkope edities te drukken voor de studenten van de universiteit van Leuven.

In 1473 drukte Dirk Martens het allereerste boek dat in ons land van de pers kwam. Het enige volledig bewaarde exemplaar in Belgisch bezit rust in de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap (een onderzoeksgroep van de Universiteit Antwerpen). Het zeldzame kleinood werd recent gerestaureerd en is nu ook in digitale vorm beschikbaar.

Het boek uit 1473 draagt de titel Speculum conversionis peccatorum (Een spiegel van de bekering van de zondaars) en is van de hand van de Limburgse kartuizer Dionysius van Rijckel (1402/3 – 1471). Het werd in Aalst gedrukt door Dirk Martens in samenwerking met de Duitser Jan van Westfalen. De boekdrukkunst was toen nog geen 20 jaar oud. 

Het boekje maakt een nog bescheiden indruk. Het is niet groot, een titelpagina ontbreekt en het geheel telt slechts 28 bladzijden. De gegevens over de plaats en het jaar van uitgave bevinden zich achteraan in het boek, in de zogenaamde colofon. Daarin komen de namen van Dirk Martens en Jan van Westfalen niet voor, maar door analogie met andere drukwerken konden onderzoekers in de vorige eeuw de drukkers identificeren. 

Het boekje maakt deel uit van een interessante verzamelband die vijf zeer vroege drukwerkjes bevat. Daaronder nog drie andere uitgaven die Dirk Martens in Aalst op de markt bracht in 1473–1474. Deze verzamelband is een eersterangsbron voor onze kennis van de start van de boekdrukkunst in ons land.

Omdat het boek licht gehavend was, besliste men het te restaureren. Door de behandeling ziet het boek er opnieuw bijzonder fris uit en dit meer dan een half millennium nadat het van de pers kwam. De universiteitsbibliotheek greep de gelegenheid aan om dit bijzondere boek integraal te digitaliseren. Vanaf nu kan iedereen het boek dus doorbladeren zonder het papieren exemplaar te moeten manipuleren en beschadigen. 
Het boek is ook raadpleegbaar zijn via Flandrica.be. Dit is een groot digitaliseringsproject van de vzw Vlaamse Erfgoedbibliotheek.

Bronnen

Trudi Noordermeer van de Universiteit Antwerpen. Dit bericht verscheen ook in de nieuwsbrief van het Ruusbroecgenootschap (jaargang 2 nummer 5, november 2011, p.5). Voor meer informatie over het gedigitaliseerde boek, raadpleeg de volgende website: http://anet.ua.ac.be/desktop/ua/static/dmartens_n.html.