Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

woensdag 13 november 2019

Ambachten : Kleermakers - Kousenmakers

De omschrijving van dit ambacht in 1784 was “In een regt exclusief van kleederen te maeken, zoo in hunne winckels als in borgers huysen, het gone niemand buyten hun en mag doen, op de boete van zes guldens ende confiscatie van het werk”.

Dit laat toe de bevoegdheid ervan enigszins te omschrijven als : het monopolie in het vervaardigen van allerlei textiel op straffe van een boete van 6 guldens indien men deze regel zou overtreden.



De kleermakers produceerden in hoofdzaak voor de lokale markt. 
De statuten van het winkeliersambacht uit 1735 – dat vele kleermakers herbergde die op de verkoop werkten – weten de ruime omschrijving van “kleederen” te specifiëren: “Item alle cleermaeckers, caus ofte sockmaeckers, werckende op den coop in het versnijden van laken, stoffe, pije, frisade, carsije ende andere gheweven stoffen als oock op de gone vercoopende causen ende socken, soo ghebrijde als onghebrijde oock lijven ende deschelijcx.”.

De gezworenen van het kleermakersambacht verzochten omstreeks 1620 de wethouders om de oude verordeningen opnieuw in voege te brengen, waarbij de verkoop van kledij en kousen, buiten Aalst gemaakt, verboden werd, net zoals hun voorzaten, de schepenen in de jaren 1598 en 1609, al hadden gedaan.

Het magistraat stond dit verzoek toe. 
Blijkbaar lag een aantasting van het kleermakersmonopolie door import van kledij van buiten de stad aan de basis van een verpauperd ambacht, en drongen maatregelen zich op om de situatie terug recht te trekken.

Uit de rekeningen van die tijd valt op dat omstreeks 1772 de inkomstenrubriek van de boekhouding der kleermakers ontdubbeld werd. Deze interne reorganisatie maakte dat er voortaan in de boekhouding een duidelijk onderscheid gemaakt werd tussen inkomende leden van het kleermakersambacht enerzijds, en inkomende leden van de kousenmakers anderzijds. 

Van oudsher waren de kousenmakers te Aalst immers gevoegd bij het kleermakersambacht. De oorzaak van deze boekhoudkundige ontkoppeling is niet bekend. 
De ambachtsrekeningen bewezen ook het bestaan van de oudkleerkopers. Om als oudkleerkoper aan de bak te komen moest men de helft van het vrijgeld van een inwoner aan het kleermakersambacht betalen. 
De nijverheidstelling van 1738 leert ons verder dat het kleermakersambacht, numeriek gezien althans, het belangrijkste was in Aalst.

De kleermakers. 
Gravure van J. G. van Vliet, 17de eeuw


Een kleermaker anno 1800

Zowel de oudkleerkopers als de kousenmakers zaten ingekapseld in het ambacht der kleermakers. Toch waren deze lagere beroepssegmenten binnen het corporatieve kader van het kleermakersambacht relatief klein in omvang. 

Aangezien verondersteld kan worden dat de nood aan goedkopere producten – waar ondermeer de kousenmakers en de oudkleerkopers grotendeels verantwoordelijk voor waren – relatief groot moet geweest zijn, kan eventueel een link met het verhaal van de onderaanneming niet veraf geweest zijn.

Onderaanneming zou door grote en rijke meesters bij kousenmakers en oudkleerkopers een belangrijk fenomeen geworden zijn, hetgeen een grotere aanbodselasticiteit met zich meebracht.

Naast het fenomeen van onderaanneming zou men echter ook kunnen opwerpen dat de kousenmakers gewoonweg gefusioneerd waren met de kleermakers, omdat hun aantal te klein was om een ambacht in stand te houden. 

De oude werkverdeling wees alle kledingstukken boven de gordel toe aan de kleermakers, alles daaronder aan de kousenmakers. 
Na deze fusie bestonden er dus geen duidelijk gesloten circuits meer tussen beide stielen en kan men veronderstellen dat een kleermaker in feite tegelijk ook kousenmaker was. Dit verklaart eveneens het lage aantal kousenmakers.

Met betrekking tot het verdwijnen van de oudkleerkopers kan ook de stijging van de levensstandaard en van de massaproductie van goedkopere artikelen in de 18de eeuw aangebracht worden. De vraag naar tweedehands kledij slonk logisch gezien sterk.

Toch mag dit feit zeker niet veralgemeend worden. 

Dit kan geïllustreerd worden met de Leuvense oudkleerkopers in de 18de eeuw, waar het ambacht der oudkleerkopers in 1794 onverwachts een aanzienlijke aangroei kende.

Tot en met de opheffing van het ambacht lieten niet minder dan 40 leden zich inschrijven. 

Hoogstwaarschijnlijk moet de oorzaak gezien worden in de abnormale tijdsomstandigheden, die de handel in tweedehands artikelen een ongekende bloei bezorgden.



Bronnen

Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis. Door Sven De Schryver, academiejaar 2000-2001

Kasteel Ronsevaal - Brusselbaan 2

Ronsevaal is een als een kasteelachtig uitziende “buiten” die in 1890 werd gebouwd in opdracht van Ridder Louis Schellekens. 
Het domein Ronsevaal bevat het landhuis met aanhorigheden uit circa 1892-1895, het omgevend park met daarin de in 1930 opgerichte cottagevilla 'les trembles', die in 1960 uitgebreid werd naar ontwerp van architect Jaquelin Taylor Robertson. De tuin, in typische Engelse landschapsstijl aangelegd, werd ontworpen door Russell Page.
Aangrenzend naar de Dender toe bevindt zich het natuurgebied Gerstjens.

Aan de ingang van het domein vinden we een ijzeren hek tussen twee wit geschilderde bakstenen hekpijlers. Het smeedijzeren poorthek heeft onder meer met spiralen verssierde poortstijlen. Aanvankelijk was de tuin van de straat gescheiden door een hek, maar tegenwoordig is dit vervangen door een 150 meter lange ligusterhaag.

Het domein Ronsevaal is een typisch park uit deze 19e eeuw. Het domein herbergt ook verschillende imposante bomen waaronder er zich zelfs enkele kampioenen van België bevinden. 
Indrukwekkend zijn de twee metasequoia’s en de vleugelnoot rond de vijver van het natuurgebied Gerstjens, dat weliswaar eigendom is van de stad Aalst, maar eigenlijk bij het ontwerp van Ronsevaal hoort. 
Aan het einde van de Gerstenstraat (in Erembodegem) is een parking. Daar vertrekt een wandelweg en een fietspad, vanwaar je zicht hebt op de vijver en op deze twee prachtige bomen.

Verder vinden we nog een moestuin met boomgaard, een jonge dreef met koningslindes, een gigantische Gunnera (mammoetblad) met een omtrek van 3,20 m gemeten op 1,50 m hoogte.

Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is er aan beide zijden van de steenweg Brussel-Aalst bebouwing te zien van vooral kleine constructies met tuinen. Dit is zo vooral op het grondgebied van Erembodegem. Op de plaats van het latere kasteel is op dat ogenblik nog geen bebouwing.

Het is op de kadasterkaart van 1834 dat er op de 'overhamkauter' en aan de steenweg Aalst-Brussel een gebouw vermeld staat. Het 52 are grote perceel waarop het huis ligt is genoteerd als een tuin. Op de kaart van Vandermaelen (1848) wordt het goed aangeduid als 'campagne' of 'landhuis'.

Het buitenhuis zou in 1870 getroffen geweest zijn door een brand. Volgens het kadasterarchief werden in 1892 een nieuw huis (het huidige herenhuis) en het koetshuis gebouwd.


Bij het nieuwe landhuis is ook een park aangelegd met een grote achtvormige lus als wandelpad. Gericht op het huis ligt er ook een open strook richting Dender. Later, omstreeks 1934, wordt er ook nog een vijver aangelegd.


Uit de Inventaris Onroerend Erfgoed

Zogenaamd "Kasteel van Ronsevaal". Eclectisch herenhuis, gelegen in groot park. Dubbelhuis onder complexe bedaking, uit eind 19de eeuw of begin 20ste eeuw. Baksteenbouw op afgeschuinde natuurstenen plint, geritmeerd door horizontale, gecementeerde banden, waartussen arduinen diamantkoppen. 
Voorgevel rechts geflankeerd door vierkante toren onder tentdak, linker zijrisaliet onder trapgevel (4 trappen + topstuk). Middenrisaliet met loggia op begane grond: steekboogarcaden op vierkante pijlers onder gesmeed ijzeren balustrade met natuurstenen postamenten. Rechthoekig muuropeningen. Kroonlijst op modillons. Achter- en zijgevels samengesteld uit lijst- en trapgevels, telkens gedomineerd door de toren van de voorgevel. Links, losstaand van het herenhuis, dienstgebouwen gegroepeerd rondom een onverhard erf met rozenperk. Bakstenen gebouwen van een of anderhalve bouwl. onder zadeldak al dan niet afgewolfd. Baksteenbouw verfraaid met horizontale banden met faïencetegels. Steekboogvormige muuropeningen.

Postkaart : Souvenir d'Alost. - 
Chateau de Ronseval. 
Uitgever: Uitg. Echt. Cornelis, 46, Langezoutstraat, Aalst.

In het interieur vinden we een vooral neogotische aankleding. Onder meer een neogotische schouw van witte natuursteen, die op de schouwbalk het gekroonde wapen van de familie Schellekens draagt ('Time Deum' - 'vrees God').  Zware gordijnen in de doorgangen naar het salen zijn vervangen door de ruggen van boekenkasten. Tussen de deuren zijn zitbanken ingebouwd.
De huidige woonkamer met de voormalige wintertuin in de aanbouw bezit een schouwmantel van rode marmer met roze zuiltjes in neorenaissancestijl. Twee zuilen bepalen de overgang van woonkamer en aanbouwsel.
Vanuit de aanbouw heeft men een prachtig zicht op het park tot de vijver in de Gerstjens. 

Het glas-in-lood in de zijgevel, dat voor een prachtige lichtinval zorgde, werd vernield tijdens de oorlog. 

Uit ‘Het Nieuwsblad’ van 8/8/2011 :

Vlaams minister Geert Bourgeois (N-VA), bevoegd voor Onroerend Erfgoed, ondertekende de voorlopige bescherming van het Kasteel van Ronsevaal. In principe volgt binnen het jaar, na het doorlopen van de procedure met onder meer een openbaar onderzoek, de definitieve bescherming. Naast het kasteel zijn ook de dienstgebouwen, de villa Les Trembles, het omliggende park en de percelen met vijver in het natuurgebied De Gerstjens in de bescherming opgenomen.

'Het Kasteel van Ronsevaal, een landgoed van ongeveer 20 ha, is een goed bewaard voorbeeld van een buitenhuis dat dateert van eind 19de eeuw, met een ruime parkaanleg', aldus minister Bourgeois. 'Voor de regio Aalst is dit een zeldzaamheid.'
Het park heeft een landschappelijke stijl met slingerpaden, vijver, parkweiden, boomgroepen en parkbossen. De bomencollectie is uniek. Het eclectische herenhuis en het koetshuis met paardenstallen vormen samen met het park een hoogstaand esthetisch geheel.

Voor de aanleg van de terrassen rondom het huis werd een beroep gedaan op de vermaarde Britse landschapsontwerper Russell Page. Dit is een van de weinige creaties van deze wereldbefaamde ontwerper in Vlaanderen.

Ronsevaal heeft bovendien een historische waarde door de associatie met de industriële geschiedenis en politiek omwille van zijn vroegere eigenaars, minister Léon De Bruyn en financier Louis Camu, Koninklijk Commissaris voor de Hervorming van de Belgische Administratie.

Op het moment van de bescherming in 2012 is het domein verdeeld in twee private eigendommen. De enige zichtbare begrenzing tussen deze twee eigendommen is de gemeenschappelijke oprit. De tuin kenmerkt zich door een sterk uitgebouwde planten- en bomencollectie.


Info:
kasteel Ronsevaal
Dhr. Alain Camu
Brusselsesteenweg 211-213
9300 Aalst

je kunt deze tuin bezoeken via www.open-tuinen.be
de eigenaar is bovendien voorzitter van Open Tuinen van België.

Bronnen

inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/166
Het Nieuwsblad 8/8/2011

Sint Martinuskerk : geschiedenis

De Sint-Martinuskerk, gelegen op het Priester Daensplein in Aalst is een rooms-katholieke kerk.

Zij was tot de bouw van de Sint-Jozefkerk in 1868 de enige Aalsterse parochiekerk, en kreeg na het bestaan van deze tweede kerk ('de nieve keirk') dan ook de passende bijnaam d'aa keirk.


De kerk is opgetrokken in late Brabantse gotiek en bevat vele kunstwerken, waaronder een kruisweg van Jozef Meganck en ook een schilderij van Sint-Martinus, de patroonheilige van Aalst, die de helft van zijn mantel aan een bedelaar schonk. Verder hangt er nog een prachtig barokschilderij van de wereldberoemde schilder Rubens getiteld: De Pestlijders.

De exacte stichtingsperiode van de eerste parochiekerk te Aalst is niet bekend. De oudste bronnen vermelden reeds 'een' kerk in 1183. 
In de 14e eeuw werd deze ook toegewijd werd aan Sint Martinus. Deze kerk zou tussen 1360 of 1380 zwaar beschadigd zijn door een brand en een aanval van de Gentenaren. De kerk werd hersteld met gotische elementen, en werd in de 15e eeuw nog uitgebreid met een schip of transept. Men sprak toen van de Sint Maartenskerk.
Het land van Aalst was toen één van de machtigste en meestwelvarende gebieden in het Graafschap Vlaanderen en had zelfs zijn eigen rechtspraak en tradities. Dat het er zo welvarend aan toe ging was ondermeer te danken aan drukker en uitgever Dirk Martens en aan renaissancekunstenaar Pieter Coecke van Aelst. 
De Sint Maartenskerk werd in 1480 te klein bevonden, en dit betekende meteen ook het startschot voor de bouw van een nieuwe, monumentale hoofdparochiekerk, ... de Sint Martinuskerk zoals wij die tot op vandaag nog kennen.

Het archeologisch onderzoek dat bij de restauratie werd gevoerd, heeft trouwens heel wat interessante dingen opgeleverd, niet enkel voor de kerkgemeenschap maar ook voor de stad.

Zo werd vastgesteld dat de Romaanse kerk, gebouwd in de 11e of 12e eeuw, drie beuken had en waarschijnlijk meer dan 41 meter lang was. Op een plaats in de viering konden de archeologen dieper graven en troffen ze enkele oude kuilen aan. De resultaten van radiokoolstofdateringen maken duidelijk dat deze kuilen zouden zijn uit de Karolingische periode (tussen 700-900 na Christus).
Hoewel het niet duidelijk wijst op een kerkgebouw duidt dit wel aan dat het gebied rond de kerk in die periode wel al gebruikt werd. 

De kerk moest bij de aanvang van de bouw, in 1480 of 1481, de ‘Kathedraal van het Land van Aelst’ worden. Een heel groots opgezet project dat de stad heel wat aanzien zou bezorgen. Aanvankelijk verliep de bouw gunstig, maar in 1485 brak de pest uit, met vanzelfsprekend een negatieve invloed op de bouwactiviteiten als gevolg. 


De naam van de bouwmeester naar wiens plannen de eerste werken uitgevoerd werden, is niet meer met zekerheid te achterhalen, maar wat wel vaststaat is dat de eerst vermelde bouwmeester Jan van der Wouwe was. Hij startte in 1480 de bouwwerken met de straalkapellen achter het koor.

In zijn voetspoor trad Herman I de Waghemakere (de Oudere), die er werkte tussen 1489 en circa 1500. Deze befaamde architect werkte onder meer ook aan de historische Sint-Jacobskerk te Antwerpen, en werkte 'onze' kerk verder uit in de stijl van de Brabantse gotiek.

De volgende bouwmeester, vanaf 1527, was Laurens II Keldermans. Na het koor ging hij over naar het transept. Dit is de lange ruimte die dwars op het schip en het koor staat, waardoor een kruisvormig grondplan wordt gecreeerd. Hij nam daarbij het zuidelijke transept voor zijn rekening. Jan Mourman legde zich toe op het noordelijke transept.

In de 16-de eeuw, omstreeks 1570, werden de werken onderbroken ingevolge de godsdienststrubbelingen. De Beeldenstorm, die in 1566 uitbrak, was in volle hevigheid onze contreien aan het teisteren. Na deze ellende werd vooreerst de aangebrachte schade hersteld (anno 1595), en nadien werden de in aanbouw zijnde delen verder afgewerkt naarmate de geldelijke middelen beschikbaar waren.
Een laatste bouwfase voltrok zich van 1650 tot 1664 en werd toevertrouwd aan Gheeraert Spillebout en Gillis Negheleput. Zij waren verantwoordelijk voor de verdere afwerking van de kerk, en sloten de kerk af met een voorlopig bakstenen westergevel.

Anno1655 tekende Tobias Oosterlinck plannen voor een gotische toren aan de kant van de Grote Markt. Deze zou hoger reiken dan eender welke kathedraaltoren in Belgie, maar die plannen werden nooit gerealiseerd. 

De werken - die dus begonnen zijn in 1480- zouden dus maar liefst 180 jaar duren, maar wegens geldnood groeide de kerk toch nooit uit tot de verhoopte en geplande dimensies.
De fundamenten van de kerk zouden normaal tot de Zoutstraat moeten komen en indien de kerk volledig zou afgewerkt zijn, zou de hoofdingang zich dan ook in de Lange Zoutstraat bevinden. De werken zouden trouwens al een aanvang genomen hebben want in de kelder van het verdwenen 'Half Maantje' zou er nog een deur of valdeur geweest zijn die richting Kerkstraat ging. 

In het archief zijn hierover nog bouwplannen terug te vinden. De originele middeleeuwse plannen voor een kerk in gotische stijl zijn jammer genoeg niet bewaard gebleven. 

In de tweede helft van de 19de eeuw twijfelde men tussen het afwerken van de St.Martinus kerk in neo-gotische stijl of de bouw van een nieuwe kerk.

Onder andere onder invloed van de (kapitaalkrachtige) inwoners van de nieuwe stationswijk en omgeving heeft men toen uiteindelijk besloten om toch maar een nieuwe kerk te bouwen: de Sint-Jozefkerk. De maquette is dus een voorbeeld van hoe men de Sint-Martinuskerk in de 19de eeuw mogelijk zou hebben afgewerkt en zeker niet hoe de middeleeuwse architecten ze zagen.

In een van de boekjes met postkaarten van J. Ghysens ziet men een aantal steenkappers aan de torentjes kappen tijdens de restauratie van 1907. Omdat de hoektorens aan de zijgevels bouwvallig waren geworden en men vreesde voor brokstukken, verving steenkapper/aannemer Leo De Vos uit de Pontstraat, 76, begin 1893, de oude torentjes.


Hij bouwde 4 nieuwe in de stijl van de kerk. Het bestek werd opgemaakt door stadsbouwmeester Julius Goethals, die berekende dat de totale kosten zouden oplopen tot 12.600bfr ( € 320 )
De stad verleende een toelage van 3.170 fr ( € 78 ). De rest werd bijgepast door de Kerkfabriek, de Staat en de Provincie.

De twee wereldoorlogen hadden niet zo veel gevolgen voor de Sint-Martinuskerk, maar de brand van 29 maart 1947 des te meer. Over deze brand kunnen jullie meer terug vinden in DIT artikel.

In het verleden bevatte de kerk heel wat meesterwerken, maar zowel tijdens de Spaanse, de Franse als de Hollandse overheersing werden deze geroofd. Niettemin hebben de Aalstenaars het werk 'De Heilige Rochus en de Pestlijders' van Peter Paul Rubens kunnen behouden.
Ook bij de fameuze brand hebben enkele Aalstenaars dan ook meteen dit werk uit het brandende gebouw gered.

De gekende Aalsterse priester Adolf Daens (°18 december 1839, †14 juni 1907) deed in deze kerk zijn Eerste Communie en droeg er na zijn wijding zijn eerste mis op. Op het einde van zijn leven deed hij er dagelijks de kruisweg en na zijn overlijden werd hier zijn rouwdienst gelezen, evenwel zonder gezangen.

Momenteel ondergaat de Sint-Martinuskerk een renovatie die door de Vlaamse Overheid en het Aalsters Stadsbestuur gefinancierd wordt.

Volgens de laatste planningen zou het helemaal moeten afgewerkt zijn in 2027.

In januari 2018 werd ook de sacramentstoren grondig gerestaureerd. Meer over de sacramentsoren, en de link naar manneken Pis, kunnen jullie lezen in DIT artikel ...

In augustus van datzelfde jaar raakte bekend dat Vlaams minister van Onroerend Erfgoed Ben Weyts maar liefst 227000 Euro zou investeren in de restauratie van het gebouw. 'Sommige erfgoedparels moeten we eens flink opblinken', was zijn motivatie.
Het geld zou worden gebruikt voor fase 9 van deze grootscheepse renovatie. Dankzij deze bijdrage zouden de vooronderzoeken gefinancierd worden waarmee de restauratie voorbereid wordt van het interieur van het transept en de viering met de altaren en de schilderijen.

Bij de meest bijzondere voorwerpen en versieringen binnenin hoort zeker ook de koperen meridiaanlijn. Deze loopt door de zuidelijke dwarsbeuk en viering. Deze lijn werd in 1839 aangebracht door J.J.Leveau op aanwijzingen van pater Johannes Thyssen. Wanneer de zonnestralen door het gaatje van het tweede onderste vensterpaneel er loodrecht op vallen is het volgens de zon juist middag. Meer hierover is terug te vinden in DIT artikel.

Het eikenhouten portiek van het Sint Rochusaltaar bevat een schilderij van Pieter Paul Rubens. Het schilderij stelt Sint Rochus voor die wordt aangeduid als patroon van de pestlijders. Dit werk werd rond 1624 op bestelling geschilderd. De opdrachtgever was de gilde van de hop- en graanhandelaars.
De streek van Aalst en Asse was vroeger tot heinde en ver vermaard voor de hopteelt, de voor het brouwen van bier onmisbare plant. 

In 1613 verleenden de aartshertogen Albrecht en Isabella Aalst zelfs het monopolie op de hophandel, aan Aalst, wat natuurlijk zeer winstgevend was! Zo winstgevend dat de hophandelaren zich een schilderij van Rubens konden veroorloven om hun altaar in de Sint- Martinuskerk te sieren!

Onder deze afbeelding zijn twee taferelen uit het leven van de H. Rochus te zien, en bovenaan bevindt zich een afbeelding van Onze Lieve Vrouw met Jezus.

Bronnen:

tov.be
inventaris.onroerenderfgoed.be
aalst.be
500 jaar Sint Martinuskerk Aalst, Robijns L & Baert K, 1980
so.lva.be

donderdag 31 oktober 2019

Het kerkhof - Pesjonkelen

“Op 1 november herdenken we nog meer dan ooit alle mensen van wie we afscheid moesten nemen. 

Tijdens de ‘coronajaren’ (2020-2021) moesten heel wat Aalstenaars een overleden dierbare een laatste groet brengen via een laptop, zonder knuffels of samenzijn”
Om toch wat troost en hoop te bieden, ondersteunde de stad Aalst toen de actie van Reveil (die toen al enkele edities achter de rug had). 
Enerzijds riep de stad haar inwoners op om een laatste ‘sm-mis-je’ te versturen 'naar de overkant. 
Anderzijds werd op 1 november tussen 17 en 18 uur op de stedelijke begraafplaats van Aalst een ingetogen herdenkingsmoment georganiseerd met tekst en muziek.”

“Wat zou je sturen als je nog één sms’je kon zenden naar een overleden geliefde? Welke brief wil je nog naar de overkant sturen?" 

De stad en de Academie voor Podiumkunsten organiseerden op 1 november, van 17 tot 18 uur, een ingetogen herdenkingsmoment op de stedelijke begraafplaats van Aalst (Kerkhoflaan). Er werden teksten voorgelezen en stukjes muziek gespeeld. Iedereen was vrij om dit moment bij te wonen. Voor de eerste honderd aanwezigen stond er een windlichtje klaar om tijdens de herdenking bij te houden en daarna op een graf te plaatsen. De begraafplaats werd voor de gelegenheid ook sfeervol uitgelicht.

2022 : ‘Reveil’ is in Aalst ondertussen aan z’n vijfde editie toe. Op 1 november zetten zo’n 140 Vlaamse steden en gemeenten hun schouders onder een nationaal herdenkingsmoment van overleden dierbaren. Ook in Aalst vindt er een sfeervol bezinningsmoment plaats op de stedelijke begraafplaats. Om 17 uur brengen de leerlingen Woord van de Academie voor Podiumkunsten er troostende teksten over afscheid en rouw, onder leiding van lerares Karin Straetmans. De voordrachten worden afgewisseld met liederen van drie Aalsterse koren.


Het verhaal van de Aalsterse kerkoven, begin ik bij de 'aflaten'. 
Een aflaat is in het katholieke geloof een vermindering van een tijdelijke straf.

Iemand die “300 dagen aflaat” verkreeg moest dus na zijn of haar overlijden 300 dagen minder in het vagevuur doorbrengen.

Deze aflaten kon men op verschillende manieren bekomen of verdienen, waarvan één van de bekendste zeker via het zogenaamde “pesjonkelen” of “persjoenkelen” was.

Pesjonkelen ('Oilsjters es toch een schoein tool, newoor) is: in een kerk of kapel binnengaan en 5 onze vaders, 5 wees gegroeten en 5 glorie zij de vaders bidden, daarna buitengaan en al biddend rond het gebouw stappen.
Daarna terug binnengaan, de gebeden herhalen, buitengaan en al biddend rondgaan, terug binnen, enz., enz., enz..

De inflatie in aflaten begon in de 13de eeuw, nadat de zogenaamde 'Toties Quotie's of 'Portiuncula-aflaten' op de markt kwamen. Kon je voordien maar één aflaat per keer verwerven, de Portiuncula-aflaat kon men telkens opnieuw krijgen. De oorsprong hiervan is te vinden in Portiuncula in de buurt van Assisi. In 1208 werd daar de 6de eeuwse kapel gerestaureerd door Franciscus van Assisi en in de 17de eeuw werd de barokke basiliek omheen gebouwd. De Portiuncula-aflaat (een volle aflaat) kon men daar, en later ook elders, telkens opnieuw verdienen door kerkbezoek en gebed op 1 of 2 augustus. 

Het woord ‘Portiuncula’ (veel te ingewikkeld) werd in onze streek al gauw herleid tot ‘Pesjonkeln’. 
Pesjonkelen kreeg ook een ietwat aangepaste uitleg : op Allerheiligen en Allerzielen een bezoek brengen aan de kerk en het kerkhof om daar de voorgeschreven gebeden ten gunste van de overledenen te verrichten.
Het pesjonkelen is de laatste jaren door allerlei omstandigheden geleidelijk verdwenen, maar het blijft wel opvallend hoeveel bezoekers een kerkhof heeft tijdens de dagen van Allerheiligen en Allerzielen, terwijl het er tijdens de rest van het jaar relatief kalm is.

Aan het begin van de 16de eeuw hebben de paters karmelieten een kerkhof op een terrein vlakbij de stadswal voorzien. Een begraafplaats binnen de kloostermuren was toendertijd erg gegeerd bij de stedelingen, en dat was in Aalst natuurlijk niet anders. 
De gelovigen lieten zich toen maar al te graag in het karmelietenklooster begraven. De orde moest uiteindelijk zelfs een eigen grafdelver in loondienst nemen om alles in goede banen te kunnen leiden.

Vanuit de nabijgelegen Sint-Martinuskerk protesteerde men hier toen heel heftig tegen, omdat hun eigen kerkhof op die manier natuurlijk veel inkomsten verloor. Zij verplichtten de karmelieten toen om bij elke teraardebestelling een compensatie te betalen, wat geleid heeft tot verschillende rechtszaken.

Het kerkhof van de karmelieten bleef dienst doen tot het einde van de 18de eeuw.
In de periode tussen 1726 en 1790 vonden er jaarlijks zo’n negentig begravingen plaats.
Het kerkhof zelf werd nooit uitgegraven door de archeologen, en het bevindt zich dus nog steeds onder het huidige huizenblok tussen de Boterstraat en de Korte Nieuwstraat.

Bij de opgravingen werden wel een vierhonderdtal skeletten gevonden. Dit waren mensen die werden begraven in de kerk zelf, in de pandgang en in het pandhof van het klooster.
In de pandhof werden opvallend veel jonge kinderen teruggevonden, die hier mogelijks kostenloos ter aarde konden worden besteld.
Wat verder nog opvalt, is de oriëntering van de graven.
Alle niet-priesters lagen namelijk met hun hoofd naar Westelijke richting, zodat ze de komst van Christus bij het laatste oordeel goed zouden kunnen aanschouwen.

In het graf van één van de eerste priors vonden archeologen ook een metalen zegelstempel. Het zegel dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw, en werd waarschijnlijk meegegeven in het graf. Het draagt de beeltenis van een Madonna met kind, de patroonheilige van de orde. Diezelfde heilige staat ook op een 17de-eeuwse zilveren ring, die is teruggevonden in de grafgrond van de kerk. 

In 1784 kwam er een beslissing van Jozef II en in juli van dat jaar werd een definitief einde gemaakt aan het begraven in en rond de kerken en kloosters van de stad. Er werd ook bevolen om nieuwe kerkhoven aan te leggen. 

Daar waar voorheen de begravingen plaatsvonden op het parochiaal kerkhof rond de Sint Martinuskerk, werd er in 1784 dus een nieuw stedelijk kerkhof buiten de stadskern aangelegd. Deze lag op de Dendermondsesteenweg, buiten de Kattestraatpoort. In de volksmond werd het kerkhof ook wel eens het Jennemiekeskerkhof genoemd, naar de bijnaam van de overledene die er voor het eerst werd bijgezet.
Dit kerkhof bleef men gebruiken tot in 1867, tot het ogenblik dat het nieuwe (en huidige)
kerkhof aan de Hoezekouter (Kerkhoflaan) in gebruik wordt genomen.

Het eigendomsrecht van het Jennemiekeskerkhof lag aan de basis van een twist omtrent het eigendomsrecht. Het stadsbestuurde beweerde dat zij eigenaar waren, maar de kerkfabriek beweerde natuurlijk het zelfde.
Een hele resem bezwaren en verwijten volgden … en in 1872 wordt beslist dat het eigendom naar de kerkfabriek van de H. Martinus gaat.
Het terrein wordt ook vrijwel onmiddellijk na de ingebruikname van het nieuwe kerkhof omgevormd tot grasland.
Uiteindelijk komt men tot de constatatie dat de voormalige begraafplaats wellicht zelfs niet eens geruimd is geweest. Archeologen gaan er dus van uit dat de nog aanwezige menselijke resten een goede bewaring zullen kennen.

Het eens heel bescheiden industriestadje Aalst kende in de negentiende eeuw een heel snelle bevolkingstoename en groeide van een agrarische gemeenschap uit tot een waar centrum van de textielindustrie. De stedelijke begraafplaats is eigenlijk altijd te klein geweest om die enorme groei op te kunnen vangen.

Na de gevechten in en rond Aalst op 26 en 27 september 1914 werden er op verschillende plaatsen in de stad Duitse gesneuvelden begraven.

Tussen 6 september en 28 december 1914 werden 28 Duitse soldaten op het stedelijk kerkhof begraven.  Daaronder ook een aantal die in de Drie Sleutelstraat en de Hertstraat waren ontgraven.

De Duitse bezetter liet een gedenkteken plaatsen op het kerkhof ter ere van de aldaar begraven Duitse soldaten. 
Dit monument was klaar eind november 1916.
Het stadsbestuur kreeg op 13 december dan ook het bevel om voltallig aanwezig te zijn op de plechtige inhuldiging op 16 december.
Uiteindelijk zouden er 285 Duitse soldaten begraven gelegen hebben op het ereperk in Aalst.

In 1955 werd beslist vier “Sammelfriedhöfe” (verzamelkerkhoven) aan te leggen te Hooglede, Langemark, Menen en Vladslo, en dit onder toezicht van de in 1919 ontstane Duitse dienst voor oorlogsbegraafplaatsen “Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge”.

De Duitse gesneuvelden werden in de loop van 1956 dan ook allen overgebracht van Aalst naar het militaire kerkhof van Vladslo.
Vooraan links op de begraafplaats bevindt zich een perk met 48 graven van gesneuvelde Belgische militairen en politiek gevangenen uit de tweede wereldhoorlog.
In hetzelfde perk als de Belgische slachtoffers liggen ook 5 Britten en 1 Australiër die eveneens sneuvelden tijdens WOII.
Heel opmerkelijk is dat hun grafstenen van hetzelfde type zijn als die van de Belgen, en niet zoals de bekende witte stenen zerken op andere militaire kerkhoven. Hun graven staan bij de Commonwealth War Graves Commission geregistreerd onder 'Aalst Communal Cemetery'.

Laten we even verder wandelen op het kerkhof.

Aan de ingang vinden we het sobere graf van Louis Paul BOON (1912-1979).

Dat ‘vies vuil ventje’, zoals ze hem in Aalst wel eens plachten te noemen, heeft een plaats naast de grote drie literatoren uit Nederland, W.F. Hermans, G. Reve en H. Mulish.

Boon was verankerd aan zijn stad en haar geschiedenis. Hij doorbrak taboes en durfde zijn dromen uitschrijven. Boontje verklaarde ooit “dat hij zich jarenlang had vastgebeten in een pastoor (Priester Daens) en dat hij nu over seks zou schrijven”.

Voor Louis Paul Boon was op de eerste plaats komen helemaal niet belangrijk. Hij wou nooit echt op het voorplan staan, maar hij mag dus wel toevallig vooraan op het kerkhof rusten.

Leo de BETHUNE behoorde tot de Aalsterse tak van een bekende familie. Hij was een conservatieve katholiek. In 1894 werd hij bij de verkiezingen verslagen door priester Adolf Daens. Hij schakelde echter de pauselijke nuntius en koning Leopold II in, zodat Daens zich in Rome moest verantwoorden. De paus haalde zijn handen af van deze zaak, en ze werd door de curie behandeld. Dat was een kleine overwinning voor de christen democraten.

Niet bekend, maar wel heel speciaal : het graf van Piotto LEEMBERGER. Piotto was een zigeuner. Op zijn graf zien we een woonwagen en twee egels. Deze twee symbolen zijn gemakkelijk te verklaren. De woonwagen behoeft geen verdere uitleg. Verder zijn sommige volkeren verlekkerd op egelvlees, dat ze in klei roosteren.

De HOSPITAALZUSTERS van Aalst liggen begraven tussen de mensen van Aalst. Deze zusters hebben een heel belangrijke rol gespeeld in het dienden van de lokale gemeenschap.

De familie VANDERSMISSEN was een respectabele familie van textielbaronnen. Zoon Gustave maakte de familie te schande: hij stortte zich, ondanks het verzet van de familie, in een passioneel huwelijk met Alice Renaud, die hij in een danszaal ontmoette.

Deze dame nam het niet zo nauw met de echtelijke trouw.

De spanningen tussen man en vrouw kenden een dramatische afloop. In de nacht van 3 op 4 februari 1886 schoot Vandersmissen zijn revolver af op Renaud. Dertien dagen later zou zij aan de verwondingen bezwijken. De moord en het daaropvolgend proces beroerden maandenlang de publieke opinie. Begin juni 1886 veroordeelde het assisenhof van Brabant Vandersmissen tot 15 jaar gevangenis.

Na een paar jaar kwam hij echter vrij onder de wet Lejeune. De Wet-Lejeune is de Belgische wet over de voorwaardelijke invrijheidstelling van gedetineerden. Ze is genoemd naar minister van Justitie Jules Le Jeune die de eerste versie, van 31 mei 1888, met brio verdedigde voor het Parlement. Met de voorwaardelijke invrijheidstelling had de minister van Justitie een middel om gedetineerden die zich goed gedroegen en die zich op een geslaagde manier zouden kunnen re-integreren, vrij te laten. Eigenlijk een staaltje van klassenjustitie dus : een arbeider zou er in die tijd zeker niet zo goedkoop van afgekomen zijn.

Het graf van de familie JELIE (eigenlijk Jolie), eigenaars van drie ‘filatures’, is een gemetste kelder met nissen voor 48 personen. Er zijn maar liefst zes personen nodig om de ingang vrij te kunnen maken bij een begrafenis.

Johannes COLINET studeerde taalkunde in Leuven en werd er ook professor. Hij schreef ook een grammatica van het Aalsterse dialect.

We bevinden ons achteraan op de begraafplaats. Er staat een afgietsel van een Keltisch kruis met een blauwvoet, ontworpen door Joe English. Vele Vlaamse soldaten van de eerste wereldoorlog rusten in een dergelijk graf. Er worden hier ook een paar stèles bewaard die anders na hun verwijdering zouden verdwijnen.

Politieagent Luc SCHAMP werd in 1992 afgemaakt bij een overval op de Colruyt in Aalst. In 2007 ontstond er veel ophef in Aalst toen zijn moordenaar Guy Oste vroeg om voorwaardelijk vrij te komen.

Gustaaf PAPE (1857-1920), een landmeter, werd in Aalst beschouwd als de nieuwe Mozart. De stad betaalde zijn muzikale opleiding. Hij schreef verdienstelijke liederboeken en organiseerde zangavonden.

Dokter BAUWENS studeerde af met de hoogste onderscheiding. Hij was een vooraanstaand wetenschapper die het medisch jargon in begrijpelijk Nederlands kon verwoorden. Hij was ook Vlaamsvoelend. Dokter Bauwens was altijd in het zwart gekleed en droeg een buishoed.

Pieter DE BRUYNE (1931-1982) was een binnenhuisarchitect die betaalbare designmeubels ontwierp, het ‘ sociale meubel’. Een paar van zijn ideeën, wit als kleur in de keuken, een kookeiland, werden door anderen verzilverd. Hij was ook bezeten door de Egyptische kunst. In het Designmuseum te Gent vindt u werk van Pieter De Bruyne.

De grootste vliegtuigramp ooit in ons land vond plaats in Berg, vlakbij Zaventem, op 15 februari 1961. Bij het tragische ongeval kwam de Aalsterse airhostess Jacqueline ROMBAUT om het leven. Aan boord bevond zich de volledige ploeg ijsschaatsers van de Verenigde Staten. De Amerikanen moesten een volledig nieuw team bouwen.

Priester Adolf DAENS (1839-1907). Deze grote man was christelijk geïnspireerd en sterk sociaal bewogen.

Als priester beriep hij zich op de waarden van het evangelie en de encycliek Rerum Novarum. Vandaag zouden we het geloof in de naastenliefde misschien iets te wollig vinden.

Adolf Daens werd verkozen voor de Christelijke Volkspartij. Als democraat ijverde hij voor het algemeen enkelvoudig stemrecht en de proportionele vertegenwoordiging. In Aalst hadden 14000 van de 22000 inwoners honger, vooral arbeiders. Hij was geen socialist. Die vond hij antigodsdienstig.

Daens was een overtuigd Vlaming. Hij ijverde voor Nederlandstalig middelbaar onderwijs en was voor de vernederlandsing van de universiteit van Gent.

Daens werd “gekloot” (sorry voor deze uitdrukking) door de conservatieve katholieken. Op zijn sterfbed moest hij een brief tekenen dat hij alleen verantwoordelijk was voor de mistoestanden in de kerk. Hij werd begraven tijdens een vroege kerkdienst, op het kerkhof waren gezangen en toespraken niet toegelaten. Er mocht wel gebeden worden. “Het Onze Vader heeft nooit zo luid geklonken.”, zegden ze in Aalst. Zijn grafmonument werd opgetrokken met giften van gewone mensen van het ‘werkende volk’.

Op 9 november 1985 werd de Delhaize van Aalst overvallen door de bende van Nijvel. Deze gewelddadige overval heeft een groot impact gehad in Aalst.

Een opeenstapeling van blunders: het was bekend dat rond het sluitingsuur een groot risico bestond, er was maar één warenhuis meer open. Et werd één ongewapende patrouille op afgestuurd. Het nationale alarm werd gegeven door een ambulance.

De nabestaanden hebben 15 jaar op een vergoeding moeten wachten.

Op het perk van de burgerslachtoffers van de eerste wereldoorlog vinden we kruisen die elders werden verwijderd. Een mooi initiatief van het stadsbestuur.

Valerius DE SAEDELEER (1862-1941), een artistiek verhaal, een grote liefde. Hij werkte overdag op de fabriek en volgde ’s avonds academie in Gent. Hij brak met zijn familie en leefde van de arbeid van zijn vrouw Clementine Limpens. Toen hij als schilder in de Leiestreek doorbrak kon hij het eerste geld dat hij zelf verdiende als kunstschilder niet meer aan zijn grote liefde schenken, zijn ‘Clemke’ was net overleden.

Jozef VAN OVERSTRAETEN (1896-1986) is een bekende naam. Hij was voorzitter van de VAB/VTB. Hoewel hij zich niet te verwijten had, kreeg hij problemen op het einde van de tweede wereldoorlog. Hij werd gezocht door de bende van Louis ‘Pistool’ De Wilde. Omdat hij niet thuis was, vermoordde de bende Herman De Vos.

Etienne de BETHUNE-SULLY liet zich op 59(!)-jarige leeftijd adopteren door mademoiselle de Sully om zijn adellijke titel terug te krijgen.

Pierre CORNELIS (-DE SAEDELEER) was schepen van ravitaillering tijdens de tweede wereldoorlog. Hij werd thuis doodgeschoten, zijn laatste woorden waren: “Dat heb ik niet verdiend”. Op het graf prijkt een ontroerend dodenmasker.

Albert LIENART werd heel jong minister. Hij was voorstander van de doodstraf.

Het graf van William OSBORNE (+1944). Hij kreeg amper 4 uur opleiding als piloot en kwam in de problemen boven Aalst.

We besluiten de funeraire wandeling aan het graf van onze geliefde Keizer KAMIEL SERGANT, die in 2021 jammer genoeg overleed. Op 01/11/2021 lag zijn grafzerk bezaaid met bloemen. Dit toont duidelijk aan hoe geliefd deze man was in het Aalsterse. 


Op 16 mei 2022 startten werken op de stedelijke begraafplaats van Aalst. Een 700-tal grafkelders werden geruimd..

In een eerste fase werd een groot perceel ontknekeld om plaats te maken voor een gemeenschappelijk graf waarin de stoffelijke resten van de geruimde graven zouden terechtkomen. Daarna werden een 700-tal grafkelders geruimd. Dit betekent concreet dat het bovengrondse grafteken werd weggenomen én ook alle menselijke resten verwijderd werden. Die menselijke resten werden dan in een gemeenschappelijk graf begraven. 
De werken werden uitgevoerd door een gespecialiseerde firma en werden onttrokken aan de ogen van het publiek.

Eind juli bleek echter dat een rij met een tiental andere graven, waarvan de concessie wel nog liep, ook in de afgebakende werfzone zaten. Ook die grafzerken bevonden zich achter een groot zwart zeil en enkele getroffen nabestaanden reageerden geschokt. 
Toen ze naar het kerkhof gingen, waren de graven immers niet meer te vinden. 
De stad excuseerde zich voor het misverstand en beloofde de grafzerken binnen de twee weken weer toegankelijk te maken.

Op 23 oktober 2022 werd een nieuwe gedenkplaat voor ereburgers onthuld aan de ingang van de begraafplaats. Aanleiding was het overlijden van Kamiel Sergeant die nog niet vermeld stond op het plakkaatje. 

Op de nieuwe gedenkplaat staan de namen van Louis Paul Boon, Kamiel Sergeant, Adolf Daens, Valerius De Saedeleer, Alfred Kelders en E.H. Michaël Ghijs. Allemaal ereburgers van de stad Aalst die hier begraven liggen..  

Vandaag onthullen we een nieuwe gedenkplaat met vermelding van onze overleden ereburgers omdat wij vorig jaar ook Kamiel Sergeant zijn verloren. Ook met Keizer Kamiel hebben we, als Aalstenaars, een goede band en we dragen veel goede herinneringen met ons mee”, zei schepen Caroline De Meerleer bij de plechtige inhuldiging.

Volgens burgemeester Christoph D’Haese zijn ereburgers belangrijk voor een lokale gemeenschap: “Ze zijn een maatschappelijk baken en bieden voor velen een historische houvast. Met deze gedenkplaat willen we de bijzondere herinneringen aan Kamiel en alle ereburgers levendig houden. Zolang we niet vergeten, gaat er niks verloren.”

Aan het graf van de ereburgers is nu ook een bordje met een QR-code gezet: “Op die manier komen de bezoekers aan het graf meer te weten over de persoon en zijn verdienste voor de stad”.

Heel wat bekende maar vooral ook onbekende Aalstenaars dus, en daar kwamen / komen er tijdens de covid periode jammer genoeg nog een heel deel bij :-( 

Wisten jullie trouwens dat de pijkenheer (tegenwoordig bij het kaarten is dat de schoppen heer) zijn oorsprong vond op het kerkhof? De pijkenheer (of hondenslager) kent zijn oorsprong in de Middeleeuwen toen een stedelijk beambte met een kodde (of ander wapen) onbeheerde honden (dood) moest slaan. De pijkenheer werd ook wel eens de 'zwisj' genoemd. In die laatste functie moest hij dan wel geen honden weren, maar moest hij tussenkomen indien orde en tucht het in een kerkgebouw of een kerkhof het te wensen overlieten. De 'suisse' werd zo genoemd omdat hij, net als het betroffen land, de neutraliteit moest garanderen. Hij stond in voor de orde, rust en stilte in de kerk en bij de geldinzamelingen ging hij voor om een weg te banen.

Ook in de Aalsterse deelgemeenten bevinden zich natuurlijk kerkhoven. Hierbij de adressen : 

Aalst (Begraafplaats + Natuurbegraafplaats) : Kerkhoflaan (Leo de Béthunelaan), Aalst    
Baardegem : Houwelgat, Baardegem
Erembodegem (Deels parkbegraafplaats) : Melkweg, Erembodegem
Gijzegem : Meerstraat, Gijzegem
Herdersem (Deels parkbegraafplaats) : Kouterbaan, Herdersem
Hofstade (Deels parkbegraafplaats) : Bergweg, Hofstade
Meldert : Langeweg, Meldert
Meldert rond kerk (geen nieuwe graven meer) : Kerk, Meldert
Moorsel (Deels parkbegraafplaats) : Beugemstraat, Moorsel
Nieuwerkerken : Patrick Lanckmanstraat, Nieuwerkerken



Bronnen

Grafzerkje.Be
aalst.be>infofiche
Geneanet.org
foto graf Kamiel Sergant : DRA Facebookpagina
ethymologisch woordenboek. 

Sint Martinuskerk : meridiaanlijn - middaglijn

In het begin van de 19e eeuw dienden de middaglijnen of meridianen om een standaardtijd voor het hele grondgebied van België te regelen.

Elke stad of gemeente waar een trein vertrok moest wettelijk beschikken over een meridiaan want er was een uniforme tijd nodig om de uurroosters op te kunnen stellen. Deze werden in Belgie in 1832 ingevoerd.

In de Sint-Martinuskerk ligt de geelkoperen middaglijn of meridiaan in de vorm van een koperen strip in de witzwarte marmertegels en kruist het dwarsschip diagonaal.
De totale lengte bedraagt 34 meter.

De meridiaanlijn, nog steeds de originele versie trouwens, werd door Lambert Adolphe Jacques Quetelet (astronoom, meteoroloog, statisticus °1796-+1874) en Jezuiet Johannes Thyssens berekend. De plaatsing van de 3 mm dikke middaglijn werd vermoedelijk op 25 augustus 1938 door J.J. Leveau uitgevoerd.

De koperen strip start in de buurt van het zuidelijke tochtportaal en loopt tot in het noordelijke dwarsschip. Door de plaatsing van een groot vierkanten altaar is een deel van de meridiaanlijn echter bedekt. De ronde opening of oculus, waarlangs de zonnestralen de kerk binnenkomen, is te zien in de rechterbenedenhoek van het zuidelijke brandglasraam.

De oorspronkelijke opening ter hoogte van het tweeede onderste vensterpaneel, op zo’n 11,5 m hoogte, werd in 1912 vernieuwd. Door dat er momenteel geen lichtafschermend omhulsel rond de oculus is aangebracht, is het zonsbeeld op de tegelvloer niet meer zo scherp afgelijnd, in het bijzonder wanneer de zon eerder laag aan de hemel staat.

Aan het begin van de astronomische zomer valt het zonsbeeld op zo’n 5,5 m van de zuidelijke muur, bij de lente- en herfstevening op zo’n 13 m en in de winter theoretisch tot op het einde.
Kort na de middag, wanneer de zon door een oculus (gaatje) in het Sint Maartenglasraam (volksvenster) valt, geeft dit een lichtstraal op de koperen lat.
Dit betekent 12 uur ’s middags zonneuur (dus niet exact 12 uur op je horloge!).

De astronoom Adolphe Quetelet vervaardigde deze meridiaanlijn op vraag van de overheid (naar Koninklijk Besluit van februari 1836).
Quetelet was een Belgisch astronoom, wiskundige, statisticus en socioloog die als één van de eersten de statistische methoden in de sociale wetenschappen toepaste.
Hij ontving een doctoraat in de wiskunde in 1819 en kort daarna wist hij de hoogwaardigheidsbekleders en donateurs te overtuigen om een sterrenwacht te bouwen in Brussel. Hij werd er de eerste directeur. De sterrenwacht zou later verhuizen naar Ukkel en werd herdoopt tot de Koninklijke Sterrenwacht van Belgie. 

Hij verrichte pionierswerk in de studie van de meteoren, en werd ook bekend als bedenker van de Body Mass Index (BMI), die nog steeds gebruikt wordt om iemands ideaal gewicht weer te geven in verhouding tot de lichaamslengte.
In 1836 gaf hij dan de leiding aan het project van de regering om met behulp van meridiaanlijnen te komen tot een meer geordende tijdsrekening.

De lijn werd aangelegd als deel van een grootschalig inrichtingsproject van maar liefst 41 geplande meridiaanlijnen op verschillende plaatsen in het land. Quetelet legde er uiteindelijk tien aan.


De overheid wilde met dit project de variaties in de tijdsopgave op verschillende plekken in het land harmoniseren.

De verschillende steden en dorpen gebruiken op dat ogenblik namelijk allemaal een eigen tijdsbepaling, wat al gevolg had dat het uur tussen verschillende plekken in België tot soms wel tot 25 minuten kon verschillen.

De meridiaanlijnen van Quetelet maakten het heel gemakkelijk om het moment van de zonnemiddag voor die plek af te lezen, en zo via berekening of vergelijking in concordantietabellen het middelbare uur op deze plek en in andere steden precies te weten komen.

Het was de uitbouw van het Belgische spoornetwerk (vanaf 1835) die de harmonisering plots heel dringend en belangrijk maakte. Ongelijke tijden maakten het namelijk onmogelijk om de treinen “op tijd” te laten rijden ... Dat was vervelend, maar vooral levensgevaarlijk op die trajecten waar treinen in beide richtingen hetzelfde spoor gebruikten, en men dus moest weten of de tegenligger al voorbij was.

Om die reden gebood de overheid Quetelet om eerst de steden van het spoornetwerk aan te pakken. Na onder meer Brussel, Mechelen, Brugge, Gent, en Oostende was in 1839 ook Aalst aan de beurt.

Onze Ajuinenstad was daarmee de laatste die een meridiaanlijn kreeg.


De locatie werd niet zomaar gekozen. De Sint Martinuskerk is goed georiënteerd, en de vloer is lang genoeg om een zuidlijn van enkele tientallen meters te kunnen herbergen. Het gebouw is trouwens doorgaans redelijk duister, waardoor de lichtvlek van het oculus makkelijk zichtbaar is.

Ook de publieke toegankelijkheid was belangrijk voor Quetelet, maar dat bleek niet echt een succesvol idee geweest te zijn omdat de kerken toen de neiging hadden om hun poorten op de middag te sluiten .. net op het ogenblik dus waarop het feestje zou beginnen.

Over de precieze details van deze aanleg schreef Quetelet weinig neer. Hij had ondertussen een routine ontwikkeld, en ook de overheid moest geen gedetailleerde beschrijving meer krijgen van de uitvoering van de werken, zoals bij de eerste meridiaanlijn in Brussel bijvoorbeeld wel het geval was.

Een zekere M. de Staercke (plaatselijk contactpersoon van Quetelet) nam in Aalst de voorbereidende werken en praktische uitvoering voor zijn rekening.

In 1839 kwam Quetelet het tracé van de meridiaanlijn schetsen. Het oculus was ondertussen reeds aangebracht door de Aalsterse uurwerkmaker Antoon Sacré. Tegelijk met de installatie van de meridiaanlijn werden ook vier klokken geplaatst. Zodoende konden deze onmiddellijk afgesteld worden om het exacte, aan de hand van de meridiaanlijn bepaalde, uur weergeven.

Al enkele jaren na de aanleg van de meridiaanlijn werd het hele systeem eigenlijk overbodig. Treinbestuurders namen toen immers een klok mee op de trein en de telegraaf maakte het vanaf 1840 ook mogelijk om heel snel het juiste uur door te seinen. De meridiaanlijn raakte dus buiten gebruik.

Het is dus niet meer om het exacte uur te kennen (we hebben ondertussen allemaal een uurwerk of smartphone om het juiste uur te kennen, en de treinen rijden inmiddels ook ... euh ... allemaal op tijd) maar wel om de schoonheid van dit werk te leren appreciëren.


Je moet dus op een zonnige dag zeker eens binnengaan in de kerk om een glimp op te vangen van dit lichtspektakel dat welgeteld 6 seconden duurt.  



Bronnen :

Bestor.be
De Erfgoedkrant 1,6 (2013)
Quetelet Adolphe, Corresspondance mathématique et physique (1839)
Les méridiennes de Quetelet – L’astronomie 33 (2010)
statbel.fgov.be
absolutefacts.nl
famousbelgians.net