Nieuws uit Aalst

--------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label dialect1. Alle posts tonen
Posts tonen met het label dialect1. Alle posts tonen

vrijdag 1 oktober 2021

'Ne meiter es ne meiter' : Maten en gewichten

December 2019 : Een filmpje van een razende fietser die weigert om een vrachtwagen door te laten op een smalle baan, beroert op sociale media de gemoederen. De video werd online honderdduizenden keren bekeken, en velen vragen zich nog steeds af af waarom de man zo gefrustreerd reageerde. Op het filmpje valt te zien hoe de trucker zijn vrachtwagen al redelijk aan de kant gezet heeft, en aan zijn linkerzijde zowat tachtig centimeter ruimte laat voor de fietser. Zelf staat hij ook stil om de man veilig te laten passeren.

        “Je moet een meter plaats houden voor mij, jong”, is één van de reacties van de fietser.   
 
De man, de reactie en 'de meter' haalden dagenlang het nieuws ...

Een paar maand later spraken we niet meer over 1 meter maar over 1,5 meter. Inderdaad, Covid maakte zijn opwachting en de ‘veiligheidsperimeter’ werd vastgelegd op 1,5 meter.

Maar hoe zit het nu juist met maten en gewichten in Aalst
Want ja, ook wij hebben onze eigen woordenschat om hoeveelheden en afstanden uit te drukken. 


Hierbij een bloemlezing voor ‘as’t apeuprè’ (ongeveer) mag zijn, en voor ‘as’t zjust’ (nauwkeurig) moet zijn : 


Ver as’t apeuprè mag zen 

Een haufelken = een handvol  vb een haufelken roist, …


Een eir(t)fol = een hand vol, een arm vol vb een eirfol blommen, ...


Een titterken = een tikkeltje, een snuifje/ snufje, klein beetje vb een titterken zaat
Oeik : een tieterken, een titjen


E sjeripken = een klein beetje (komt van ‘tsjipken’ = een klein kuikentje, een mussenjong)   vb e sjeripken kees
Oeik : e greimelken, een broizelken, …


Ne kaffeleiper (e kaffeleiperken) = +/- 4,5 gram, vb e kaffeleiperken saroep ver de vallink


Ne soepleiper = +/- 20 gram, vb ne soepleiper soiker


Een kled = een kwak (komt van ‘klod’ – ‘klodder’) vb een kled majoneis op zen frit’n  
      

             
! Een klet = mannelijk geslachtsdeel, ook gebruikt als scheldnaam … Da’s een klet jong …
             ! Een klet (klets) = een slag : een klet in a fees

E kettelken = partje van een mandarijntje, een appelsien. vb tees zen kettelkes van e mandarinneken. 
Oeik : e sjeripken, e kawelken, e stiksken


Een poeinsje = een portie (een poensel was een groot biervat), vb een poeinsje groensjel, ...


Nen bedong = een grote portie, een bidon = waterbak   
Oeik : nen doesj 


Nen auker = een emmer
Oeik : nen iemer (te zing va wa kant van 't woter da ge zetj)


Nen doesj = koperen kookketel, vroeger om de was in te doen of om voedingswaren in te koken. Tegenwoordig wel eens gebruikt als grote bloempot


Een pintj = komt van een pint = een inhoudsmaat, die vroeger ook in Vlaanderen werd gebruikt vb voor het afmeten van melk. Een pint kwam overeen met ongeveer een halve liter. Tegenwoordig kennen we het woord enkel nog voor 'een biertje', hoewel je in het Verenigd Koninkrijk dus nog perfect 'a pint of water' kan bestellen.


Een pies = een stuk (komt van ‘une piece’) vb een pies pizza  



Ver as’t zjust moe zen 

Reeds van zodra er handel gedreven werd, was er ook sprake van maten en gewichten. In de oude tijden hadden deze eenheden meestal een natuurlijke naamgeving. 
Voor lengtematen ging dat dan meestal over het menselijke lichaam (duim, hand, handspan, onderarmlengte, stappen, voet, ...).

Nu nog steeds zijn de namen van de Engelse maten veelal verwijzingen naar delen van het menselijk lichaam.  Maar ook buiten het lichaam van de mens werden maateenheden bepaald, dit vooral om de onveranderlijkheid te kunnen garanderen. 

Een merkwaardig voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de Engelse yard (yd = 0,9144 meter).  
De exacte bepaling van de yard is: “de lengte van de slinger die, te Londen, bij een temperatuur van 620° Fahrenheit, in het luchtledige de seconde slaat” !!!

Eén van de vroegste maten voor gewicht  (en lengte) was trouwens de gerstekorrel. Deze gaf op zijn beurt zijn oorsprong aan de “grein” (het gewicht van één zaadkorrel uit het midden van een aar gerst).

Zo was 1 grein gelijk aan 1 gerstekorrel en stond gelijk met 64,8 milligram.
1 duim stond dan weer gelijk met 3 gerstekorrels op een rij wat 25,4 millimeter betekende.

Ook de tarwekorrel werd op eenzelfde manier gebruikt als referentie. Zo stond 20 grein gerstkorrels gelijk met 24 grein tarwekorrels. 

Elk volk maakte ook zijn eigen ijkmaten uit steen en metaal.
De Romeinse verhoudingen bleven lang geldig maar men had te lijden aan een gebrek aan ijkingstandaarden die verschilden van streek tot streek en dus werd gezocht naar andere oplossingen.

Het werd Karel De Grote die in 789 de “pile” invoerde voor gans het gebied 'Francië'. 
Deze 'pile' was een reeks geijkte gewichten, onder de vorm van koperen of tinnen bekers, die in elkaar pasten en dienden om munten met grote waarden te wegen met een balans.
De 'gouden standaard' werd opgeheven en Karel legde vast dat men uit een pond zilver overal exact 240 penningen moest kunnen slagen. Niet meer en niet minder, en overal hetzelfde.

Met het feodale tijdperk was het daarna weer echter ieder voor zich en pogingen om algemene standaarden in te voeren bleven mislukken.

De omschrijving van ‘een pond’ kon dus nogal eens verschillen van steek tot streek  … 
Voor wat betreft gewicht bijvoorbeeld was een pond in Gent 430 gram en in Amsterdam 494 gram.

Voor het ‘pond’ als betaalmiddel waren er tot 1690 in de Zuidelijke Nederlanden verschillende ponden in omloop: pond groten vlaamsch, pond parisis (Parijs pond), pond groten brabants, pond artois of gulden en pond tournois.
1 pond groten vlaams = 12 pond parisis = 1,5 pond brabants = 6 pond artois = 6 gulden = 7,5 pond tournois

Ook maten verschilden van streek tot streek en de aard van de inhoud zoals wijn, bier, melk etc… zowel in benaming als juiste inhoud.

Tot de Franse revolutie was er dus niet echt gelijkheid te bespeuren in het hanteren van allerlei maten. Dat veranderde pas in 1816. 
Men heeft dan de lokale gebruiken vervangen door gestandaardiseerde.

De oude maten die tijdens het  Ancien Regime (1790) ook in ‘Het Land van Aalst’ gebruikt werden :


Lengte- en oppervlaktematen

--- de streep = de dikte van een streep, 1/1000 van een el.

Een verouderde millimeter
De streep als eenheid wordt tegenwoordig nog wel gebruikt bij regenmeters. Eén streep regen staat daar gelijk aan 1 millimeter regen. Dat de streep hier nog wordt gebruikt, heeft waarschijnlijk daarmee te maken dat de op het maatbekerglas aangebrachte streepjes meer dan enkele millimeters van elkaar staan. Dit omdat de opening van de maatbeker klein is, terwijl 1 mm regen 1 liter water op 1 m² betekent.


--- 
de el = afgeleid van de lengte van de onderarm, de ellepijp. 


Men kon zo op een eenvoudige manier lengtes meten. De el werd lokaal in ieder belangrijk handelscentrum vastgesteld, waardoor er verschillen optraden

In Aalst was de grote el 71,9 cm 
De winkelel mat 63,9 cm 

--- de duim = was de lengtemaat die ongeveer gelijk stond aan de breedte (niet de lengte!) van het bovenste kootje van de duim bij een volwassen man. 


Bij de invoering van het metriek stelsel werd de duim gelijkgesteld aan een centimeter. Door een wet op 7 april 1869 werd de benaming ‘duim’ echter volledig afgeschaft.
De duim werd gelijkgesteld met, en komt tegenwoordig nog steeds overeen met, het Engelse inch (2,54 cm).
Geen duimbreed toegeven’ wil dus zeggen dat je niet moet rekenen op enige toegeving.

--- Palm =  een oude lengtemaat die afgeleid is van de breedte van de handpalm aan de binnenzijde (vier vingers). 


In de scheepvaart werd met behulp van deze maat de omvang van het masthout aangeduid.
Men kende de kleine palm, die ongeveer 3 cm was, en de grote palm, die ongeveer 9,6 cm was. Een vierkante palm was 1 dm². Een kubieke palm stond voor 1 dm³ ofwel 1 liter.

Bij de invoering van het Nederlandse metrieke stelsel in 1820 werd de palm gelijkgesteld aan tien centimeter. Met de Wet van 7 april 1869 werd de benaming palm afgeschaft en vervangen door de aanduiding decimeter.

--- Vadem = Afstand tussen de uiteinden van de rechter- en de linkerhand, wanneer men de armen zover mogelijk zijwaarts uitstrekte. 


Dit gaf een lengte van 6 voet of ongeveer 1,82 m.  

--- de voet = vroeger 0,2772 m ( 20 voeten = 1 roede = 5,444 meter)

de voet kan trouwens zowel als lengtemaat als als oppervlaktemaat gebruikt worden. 
Als lengte eenheid wordt deze in Angelsaksische landen nog vaak gebruikt. 
Vroeger verwees de lengtemaat logischerwijs naar de lengtemaat van de voet van een ‘gemiddelde’ mens. Gezien de grote verschillen geraakte deze (uiteraard) in onbruik door de invoering van het metrische stelsel. 


Als we tegenwoordig nog over een voet spreken, spreken we over 0,3048 meter, een getal dat in 1958 internationaal werd vastgelegd. 

De voet wordt nog gebruikt in de luchtvaart om de vlieghoogte aan te geven, en in de scheepvaart om de lengte van de schepen aan te duiden. Ook maten van containers worden in ‘voet’ aangegeven. 

Als oppervlaktemaat spreken we van een vierkante voet (square foot) voor een oppervlakte van 0,0929 m2 groot). 

De voet werd verder onderverdeeld in ‘duim’ en ‘halve duim’
een voet stond gelijk met 11 duimen (4 duimen was 1 palm)

1/3 voet werd een ‘sole’ genoemd
2 voeten was een stap en 5 voeten een schrede.

--- Een roede (of roe) = was een houten stok die een gerechtsambtenaar droeg als zinnebeeld van zijn gezag en ook gebruikte voor het meten.  

De Aalsterse roede was 5,54 meter (20 voeten van 27,72 cm) en gold als ijkstok voor de boeren in 'het Land van Aalst'
Deze is nog steeds terug te vinden op de binnenkoer van het oud stadhuis (Landhuis), waar achteraan aan de linkerkant (als je van de Grote Markt binnenkomt) nog steeds een lange stok aan de muur hangt : de roede.

300 roeden (of 3 lijnen ) vormden als oppervlaktemaat één gemet (4380 à 4544 m²). Een gemet was vaak een halve "morgen". Alléén in Kortrijk was één gemet 500 roeden (4428 m²). 
In Dendermonde en Aalst, waar men met "grote" roedes werkte, werd het gemet niet gebruikt. Daar kwamen honderd (grote) roedes overeen met een dagwand (ongeveer 3000 à 3500 vierkante meter)
Bij de invoering van het metrieke stelsel werd de roede gelijkgesteld aan tien meter. In 1937 werd de roede definitief afgeschaft.

    de vierkante roede = 0,00307456 ha 
    100 vierkante roeden = 1 dagwand; 
    325,25 vierkante roeden = 1 oude bunder (of ‘bonnier) = 1 ha
    400 vierkante roeden = 1 bunder (= 4 dagwanden); 
 
Een roede was ooit ook een inhoudsmaat voor turf. Een roede bevatte dan ongeveer 450 stuks.
1000 roeden vormden dan een Vlaamse Mijl.

Ook hier was veel verschil. Terwijl een Aalsterse roede dus 5,44 meter telde, was dit voor de Pruisisch-Rijnlandse slechts 3,766 meter.
Het verbranden van turf had een niet onaangename geur als gevolg, maar net zoals bij rokers, of gebruikers van eau de Cologne of andere producten mocht men hier echter niet in overdrijven. De geur drong snel door in kleding en kreeg dan wel een aparte 'bijgeur'. 

    Schertsend zei men dan ook wel eens dat ‘m ‘stinkt gelek zeiven roeden in de windj’.

--- Een dagwand = reeds door de Romeinen als landmaat gebruikt, besloeg de vrij onnauwkeurige oppervlakte van datgene wat op een dag met behulp van een os een een ploeg kon omgeploegd worden.  Een dagwand kon per regio verschillen van 3000 m2 tot 3500 m2.
In Aalst kennen we bijvoorbeeld nog de 'Negen Dagwand', gelegen aan Hof Somergem, die perfect verklaart hoe groot het gebied daar vroeger was. 

--- Een morgen = zoveel grond als tijdens een morgen kon geploegd worden. 

Een morgen = 1/4 bunder, 5 grootroeden, 100 raeproeden
Een morgen is vaak iets minder dan een hectare (10000 m²) groot. De precieze grootte is echter streekgebonden. Indien de roede 14 à 15 vierkante meter groot was, gingen er 600 roedes in een morgen. Indien men in de streek met grotere roedes van 32 à 33 vierkante meter werkte, gingen er 300 roedes in een morgen.

Met een morgen wordt een gebied aangeduid dat in een ochtend kon worden geploegd. 

Het is opvallend dat de dagwand (+/- 3300 m²), de Engelse acre (+/- 4000 m²), de Duitse Tagewerk (+/- 3000 m²) en de Franse jour (+/- 3300 m²) opvallend kleiner zijn dan de morgen, ook al verwijzen al deze maten naar de hoeveelheid land die in één dag door een boer met een ossenpaar bewerkt kon worden. Zou het dan toch zijn dat de Vlaamsche boeren het beter deden dan hun buitenlandse collega's?

--- Een gemet is een oppervlaktemaat. 

Voor het Graafschap Aalst gold dat het een gemet had van 3074,56 m2. 
Ter vergelijking : de Dendermondse heerlijkheid had een gemet van 3348,94 m2, burggraafschap Gent 4455,99 m2, Brugs gemet 4423,68 m2 enz

 
de inhoudsmaat voor vloeistoffen

--- 1 pint: = 0,6525 liter

--- 1 maatje had de inhoud van een huidige deciliter. 

--- 1 pot/kroes/mingel = ook kruik of kan 

        een cilindervormig of zich in het midden buikvormig verwijderd vaatwerk voor vloeistoffen. 
        2 pinten van 0,621 liter = 1,20 liter

--- 1 stoop / gelt = 2,6 liter (2 potten)

        deze naam wordt heel sporadisch nog wel eens gebruikt voor ‘een vaatje bier’. De aarden of                 metalen cilindervormige stoop (kruik) was voorzien van een oor. 
        De uitdrukking ‘op stopen trekken’ werd gebruikt voor iemand beetnemen of bedriegen. 

--- 1 anker = ongeveer 35 liter, of te wel 45 flessen
--- 1 aam = 150 liter (4 ankers)
= 60 stopen

(van het Franse aime en het Griekse amé = emmer). De aam was een houten vat van ongeveer 150 l voor wijn. Het was een oude vochtmaat van 4 ankers (= 44 flessen). De grootte wisselde volgens de streek en de vloeistof.  Later kreeg ook het vat waar de wijn inzat zelf de naam ‘aam’

--- 1 ton = 300 liter


het gewicht: 

--- 1 pond: = 0,43385 kilogram (wat gelijk was aan 16 ons)

--- 1 medicinaal pond = 0,374 kilogram (= onderverdeeld in 12 ons)
--- 1 ons = onderverdeeld in 8 drachma’s
--- 1 drachma = onderverdeeld in 3 scrupel

--- 1 scrupel = onderverdeeld in 20 grein

--- 1 grein

is een gewichtseenheid die overeen kwam met 1/5760ste deel van een medicinaal pond en dus overeenkwam met 65 milligram.
Als men je dus vertelt dat je ‘geen greintje verstand’ of ‘geen greintje fatsoen’ hebt, is dit zeker geen compliment.

--- 1 mud = ongeveer 70 kilogram
was een inhoudsmaat die betrekking had op vaste goederen (kolen aardappelen, …), maar ook op vloeistoffen en graangewassen. 
Als we vergelijken met het metriek stelsel lag dit tussen de 150 en 300 liter. 
De mud werd ook gebruikt als oppervlaktemaat. Het was dan gelijkgesteld aan de hoeveelheid grond die men met een mud zaad kon inzaaien  (variërend van 0,45 tot 0,48 hectare)

--- de korenmaat: 1 sister of sétere : (29,814 liter)
                        8 sisters = 1 mud

--- 1 zak = 3 veertels = 12 vaten = 36 quarts

--- de havermaat: 1 sister : 32,524 liter

In onze kasselrij werden schijnbaar verschillende graanmaten gebruikt, voor graan tussen 107 en 123 l en voor zakken haver van 161,2 l.
Hele grote hoeveelheden graan werden vaak gemeten met de maat last. Dit was overal gelijk, namelijk 3000 liter

--- Lood is een, thans niet meer gebruikte, gewichtsmaat verondersteld 1/32 van een traditioneel pond (massa) te hebben gewogen. Het lood werd afgeschaft bij de invoering van het decimale stelsel. 
Het begrip komt nu alleen nog voor in het oud Nederlandse spreekwoord: Vrienden in de nood, honderd in een lood. Een lood was dus ongeveer 15 gram maar werd na invoering van het decimale stelsel in 1816 soms ook gebruikt voor 10 gram. Brood werd soms verkocht als stuiversbrood., dat wil zeggen kostte altijd een stuiver. Per week werd dan afhankelijk van de prijs van het graan bepaald hoe zwaar dat stuiversbrood moest zijn. 29 februari 1596 werd een stuiver witbrood gezet op 20 lood, dus ongeveer 3 ons.


munten

--- 1 pond (livre) = 240 schellingen (deniers)
= 20 schellingen (sous)

De “pond” is als gewicht en als muntbenaming in gebruik sinds de Romeinse tijd (1 pundus = 1 libra, vandaar de afkorting £)
Hoewel een pond tegenwoordig 500 gram is, was dit vroeger dus wel degelijk 1 kilogram.

--- 1 schelling = 12 penningen

--- 1 gulden (florin) = 20 stuivers (patards)

Na de Franse revolutie (1792) kwam de frank in omloop. Voor de omrekening moet men gebruik maken van het metaalgewicht.
1 Belgische of Franse frank = 4,5g zilver = 1 pond tournois = 0,55125 gulden = 0,4725 Nederlandse gulden

Het metrisch systeem of metriek stelsel werd door de Fransen geproclameerd in 1799 en berust op de aarde en water. De meter werd gedefinieerd als één veertig miljoenste van de omtrek van de aarde gemeten over de polen, hetgeen heel wat metingen nodig had om hem te bepalen. 
Eén liter water had een massa van 1 kilogram en een volume van één kubieke decimeter.

De “standaardmeter” werd in 1799 gemaakt en ligt opgeslagen in Frankrijk. Aan deze meter werden tot 1983 alle meters ter wereld geijkt. Tegenwoordig worden ze geijkt met behulp van de bekende lichtsnelheid.

Het stelsel gebruikt veelvouden van 10 in tegenstelling tot vroegere stelsels.
We spreken vanaf nu dus over deci, deca, milli, kilo enzovoort.

Misschien eerst wat Latijn, handig voor het begrijpen van alle metrische maten :

milli = 0,001 (1 duizendste)
centi = 0,01 (1 honderdste)
deci = 0,1 (1 tiende)
1 = 1
Deca = 10
Hecta = 100
Kilo = 1000

Het systeem werd door Willem I op 21 augustus 1816 in de Nederlanden bij wet ingevoerd.

Hieronder volgt een overzicht van de maten die in België tenminste tot 1830 gebruikt werden :

maat metrieke maat

pond 1 kilogram (!)
ons         100 gram
lood         10 gram
wichtje 1 gram
korrel 0.1 gram

mijl         1 kilometer
roede 10 meter
el         1 meter
palm 1 decimeter
duim 1 centimeter
streep 1 millimeter

bunder 1 hectare
roede 1 are
el         1 centiare

mud         100 liter (droge waar)
vat         100 liter (natte waar)
schepel 10 liter (droge waar)
kop         1 liter (droge waar)
kan         1 liter (natte waar)
maatje 1 deciliter
vingerhoud 1 centiliter
wisse 1 m2

In 1875 werd het Internationaal Eenheden Systeem (SI-systeem,  afkorting van Système International d'Unités) overeengekomen in Parijs en de standaard wordt beheerd door het Bureau International des Poids et Mesures te Sèvres, Frankrijk. Er zijn regelmatig bijwerkingen.  De overeenkomst is onderschreven door 48 landen.

Misschien verwonderlijk is dat een ‘are’ volgens dit system eigenlijk niet meer mag gebruikt worden. Een are wordt in de landmeetkunde gebruikt om de oppervlakte van een landbouwgrond, bosgrond of bouwgrond weer te geven. 
Een are omvat een gebied van 10 x 10 m (ofte 100 m2). 
Sedert de invoering van het Systeme International geldt dat enkel nog ‘vierkante meter’ mag gebruikt worden. 

In de imperiaal en US stelsels worden lengtematen uitgedrukt in inches, yards, en miles, gewichten in ounces en ponds, inhoud in pints en gallons. 
Beide stelsel zijn gebaseerd op de maten die de Britten tot 19de eeuw gebruikten in het Verenigd Koninkrijk en haar (voormalige) kolonies. 
Omdat de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in de 19de eeuw en later apart de maten per wet standaardiseerden verschillen ze van elkaar, de meeste lengte en gewichtsmaten verschillen weinig, maar de inhoudsmaten verschillen veel.

Ook in Nederland en België werd voor de invoering van het metrieke stelsel gebruik gemaakt van deze maateenheden. 
De Duim was een “Inch” en de Voet een “Foot”. 

De "mijlpaal", het “pondje kaas”, het “onsje meer” en natuurlijk die het "koude pintje” zijn nog levendige herinneringen aan die tijd

Hoewel de metrische maten ook in het Verenigd Koninkrijk doorgevoerd werden, gebruikt men langs de weg nog steeds mijlen, zowel voor de afstanden tussen steden en het aangeven van de snelheid in 'mijlen per uur'. 
Het afscheuren van de Europese Gemeenschap in 2020 zal daar zeker niets aan veranderen, en dus lijkt het heel waarschijnlijk dat men hier voor eeuwig (?) de mijl zal blijven gebruiken.

Bij de 'geburen' in eiremonne komt 1,5 meter trouwens blijkbaar overeen met '1 peirt' ... (gezien tijdens de Covid-pandemie in 2020)




Bronnen :

Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg (P.Vandewalle, Gent 1984)
Mijnplatteland.com
Metrologisch Vademecum voor Vlaanderen, Brugge, 2003, J.Mertens-P.Vandewalle
oudegewichtjes.nl
dictionnaire.sensagent.leparisien.fr
ewnd.ivdnt.org
Vlaamswoordenboek.be

dinsdag 23 februari 2021

Aal wa dagge zegt, da zedde zelf ! De kunst van het verwijten ...

De kunst van het verwijten, één van de 'nationale sporten' in Aalst begint eigenlijk met het feit dat het intussen een echte traditie is geworden. 
Wie met de carnavalsdagen in de stad rondloopt, moet niet verwonderd (en zeker niet boos) zijn als hij of zij verweten wordt door een 'passant'. Een klacht indienen hoeft ook zeker al niet. 


Tegenwoordig moeten we met heel veel rekening houden, niet in het minst met het GAS reglement dat verschilt van stad tot stad. 
Niet met alles maar wel met heel veel dat in het gasreglement staat, zouden we eigenlijk zonder 'zaugen, kreften of memmen' akkoord moeten gaan. 
Over de uitspraak 'verboeden te zaugen, kreften of memmen' is HIER meer terug te vinden. 

We zouden er zeker akkoord mee moeten gaan want de politici die dit opgesteld hebben, hebben zichzelf voor één keertje blijkbaar niet gespaard. 
Eindelijk hebben ze door dat sommige (van hun) gedragingen erg storend kunnen werken. Het aanklampen van personen bijvoorbeeld, het zich verbaal opdringerig opstellen of zich tussen tafels van een horecazaak begeven, zal in de toekomst dan ook beboet worden. 
Het is in Aalst, volgens het GAS reglement, immers verboden om op die wijze te bedelen. 
En … of dat nu om geld gaat of om stemmen, dat is niet gespecifieerd ... dus iedereen gelijk voor de wet!

Daarenboven, ergens moeten we zelfs maar al te blij zijn met de inhoud van de Aalsterse Gas-Codex

Hadden we bijvoorbeeld in Doornik gewoond dan was het gedaan met gas of tegengas te geven en te lachen of spotten met onze burgemeester en schepenen. 
Voelt de burgemeester of één of andere schepen zich daar beledigd, dan dreig je er onverbiddelijk op de bon te vliegen. 
Dus wees gerust, 'in malkanders zakken schoiten en iederien verwoiten' mag de Aalsterse nationale sport blijven. 
In Aalst is het trouwens zo dat je eigenlijk op je tenen zou moeten getrapt zijn als je niét verweten (of uitgebeeld) wordt tijdens de jaarlijkse carnavalstoet.

Hier een clipje waarin 'om wat inspiratie op te doen' ...


De echte Aalsterse carnavalisten beoefenen nog steeds als geen ander dé carnavalssport bij uitstek: het elkaar verwijten zonder herkend te worden, al moet gezegd worden dat het gebruik een beetje aan het inboeten is tegenover vroeger.  

De Aalstenaar kende Vastenavond toen vooral als een straatfeest, als een gelegenheid om verkleed en gemaskerd door de straten te dolen, elkaar te verwijten en de cafés te bezoeken.  

De normale gang van zaken en alles wat wenselijk en verplicht is, wordt tijdens die periode eventjes op zijn kop gezet. Door alles om te draaien en het tegendeel te tonen, benadrukt en bevestigt men eigenlijk wat juist is en wat niet. 
Na deze ‘tijdelijke ontsporing’ gaat de Aalstenaar echter vlotjes terug over tot de orde van de dag. 
De druk is weer even van de ketel en alle ongenoegens en frustraties zijn duidelijk naar buiten gebracht. Daarna is het weer tijd om ‘in ‘t gariel’ te lopen.

De overheid – het gaat hier dan voornamelijk over de laatmiddeleeuwse periode - tolereerde dit gebeuren, op voorwaarde dat het strikt beperkt bleef in een vastgelegde tijdspanne.
Wie laag op de sociale ladder stond, mocht tijdens deze korte periode ongezouten zijn mening zeggen tegen wie het anders voor het zeggen had.  
Uiteraard had men schrik voor repercussies en dus kwamen de mensen er al vroeg toe om zich ook te gaan verkleden. Onherkenbaar is het immers veel veiliger om kritisch je mening te zeggen. En net daarom maken het verkleden, vermommen en maskeren deel uit van dit volksritueel.

Verwijten en verwijten is natuurlijk twee. 
Sommige scheldtermen worden door degenen die vaak worden uitgescholden immers gebruikt als een soort van eretitel of geuzennaam

Het woord "geuzennaam" gaat terug op de 16de eeuw, toen een groep lage Nederlandse en Vlaamse edellieden een verzoekschrift indiende bij Margaretha van Parma en door haar adviseur werd afgewimpeld met de woorden : "Mevrouw, het zijn slechts bedelaars (gueux)"
De edelen en hun aanhangers besloten zich hierop Geuzen te noemen en het woord "geus" verloor hierdoor ook meteen zijn negatieve betekenis. 

Sinds de jaren ‘90 zijn er bepaalde jongeren die het woord "nerd", oorspronkelijk ook een naam met een negatieve bijklank, ook als een eretitel zijn gaan gebruiken. 

De verschuiving van een negatieve of neutrale betekenis naar een positieve betekenis heet amelioratie.
Nog dichter bij huis zien we ook dat het zeker mogelijk is om een scheldnaam om te buigen tot een compliment of eretitel. 
Volgens ‘Van Dale 2015’ is een ajuin immers een scheldnaam voor een onverantwoordelijk of dom iemand ...

De oorsprong van de spotnaam ‘ajuinen’ ligt in de 19de eeuw, toen in Aalst en omstreken de uienteelt enorm floreerde. ‘Die van Brussel en Gent’ lachten natuurlijk graag met ‘de boerkes’, want zij waren op technologisch gebied al iets verder.
Meer dan een eeuw na het ontstaan van de spotnaam is er natuurlijk heel wat veranderd. De jongere generaties hebben nauwelijks weet van de ooit zo bloeiende ajuinenteelt in Aalst en omgeving en de vele ajuinvelden zijn ondertussen al decennia lang verdwenen.

Voor een Aalstenaar is ‘ajuin’ dus zeker geen spotnaam of scheldwoord meer, maar wel een duidelijke verwijzing naar ons verleden en onze cultuur. Een compliment dus!

Wat eigenlijk opvalt in Aalst, en bij uitbreiding in België, is dat wij niet dezelfde drang hebben als bijvoorbeeld de Nederlanders om namen van ziektes te gebruiken als scheldwoord. 
De ‘tyfus’, ‘kanker’, ‘pokke’ … van onze Noorderburen zullen hier dus veel minder tot niet gebruikt worden. 
Fysieke gebreken worden echter des te meer in de spotlight gezet : 'schele', 'manke', 'dikke', 'flapoor', 'kale', …

De katholieke krant De Werkman klaagde tussen 1873 en 1877 jaarlijks over storend straatlawaai, vooral veroorzaakt door jonge werklieden. 
De krant maakte toen een duidelijk onderscheid tussen de "reine vreugden" en de "walgelijke slemperijen", die men tijden de vastenavonddagen kon waarnemen. 

"Reine vreugden zijn te vinden in de familiefeesten en in feesten van treffelijke gezelschappen", stelde De Werkman. Deze kon men nog aantreffen "op den buiten", waar families Vastenavond vierden met wafels, krentenkoeken en chocomelk. 

"De walgelijke slemperijen vonden plaats in de steden, 's nachts, in de kroegen, onder de gemaskerde personen". 
De krant richtte zich hierbij vooral tot de arbeidersbevolking en lanceerde emotionele oproepen als: 
"Werklieden, goede vrienden, houdt uwe zonen en dochters uit die slemperijen. De geur alleen kan hun hart en hunne ziel verpesten; helaas! 
Op die dagen wordt zooveel werkmansgeluk, zooveel werkmanszorg misdadig verbrast'”. 
Vooral de jonge werkmansdochters werden gewaarschuwd: 
"Hebt ge ooit gedacht in wat gezelschap gij u kunt bevinden ? Die gemaskerde personen met welke gij zwiert en springt, zijn misschien gemeene kerels, misschien vrouwpersonen die gij anders als cholemieken vlucht". 
In 1875 beschreef de krant de feestvierders na een nachtje slempen: 
"Ziet ze van hun vermaak terugkomen, de jonkheden, bleek als nen boekweikoek, met een stem als een beroeste deur, met glazen benen en een doodkistengezicht". 
De Denderbode stoorde zich voornamelijk aan het verwijten en schelden, een gebruik dat het meest typische kenmerk van het straatcarnaval was. 

In 1875 besloot de Aalsterse gemeenteraad een einde te stellen aan de uitwassen van Vastenavond. Op voorstel van het schepencollege keurde de katholieke raad een reglement goed dat in grote lijnen het bestaande reglement uit 1794 overnam. 
Het 'Reglement voor den Vastenavond' bestond uit acht artikels en bevatte onder andere de volgende beperkingen: 
- Verkleden en vermommen mocht enkel op de Vastenavonddagen die jaarlijks door het stadsbestuur werden vastgelegd. Dat was dus op de zondag, maandag en dinsdag voor Aswoensdag en de zondag erna. Men mocht zich enkel verkleed op de openbare weg begeven tussen 7.00u en 19.00u. Op de beide zondagen mocht dit enkel tussen 12.00u en 19.00u. De zondagsplicht (naar de mis gaan) mocht immers niet gestoord worden door het Vastenavond vertier. 
- Vastenavondvierders mochten niet in het bezit zijn van wapens of voorwerpen die iemand zouden kunnen verwonden, hinderen of bevuilen. Vermommen in priester of kloosterling was evenmin toegestaan. 
Ook het verspreiden of voorlezen van vlugschriften, het spelen van "vertooningen" of het zingen van liederen was verboden, tenzij men de uitdrukkelijke toelating had gekregen van de burgemeester. 
- Het publiekelijk tergen of beledigen van personen of het met geweld in winkels of huizen binnendringen zou zwaar aangepakt worden. 

Het is hierbij eigenlijk heel opvallend dat het – katholieke - stadsbestuur het Vastenavondvieren op de eerste zondag van de vasten wel liet doorgaan. 
Dit 'geuzengedrag' werd door de katholieke pers dan ook in de strengste bewoordingen afgekeurd. 
Ik moet er dan ook geen tekeningetje bij maken dat enkele van de katholieke bestuursleden niet gelukkig waren met deze vierde carnavaldag. 
Burgemeester Van Wambeke sprak echter alle kritiek tegen zodat de beslissing behouden bleef. Hij verdedigde het vieren op zondag Quadragesima hoofdzakelijk met economische motieven.

Nog iets wat opvalt is dat tijdens de Vastenavonddagen de koffiehuizen, herbergen, kroegen en andere openbare plaatsen dag en nacht mochten openblijven. 
Een reglement uit 1871 had immers bepaald dat alle herbergiers hun zaak op zon- en feestdagen moesten sluiten om middernacht. Uitzonderingen hierop bestonden wel, maar werden slechts verleend ter gelegenheid van godsdienstige feesten of kermissen. 
Klaarblijkelijk werden ook de Vastenavonddagen als kermis aanschouwd en mochten de drankgelegenheden dus ook de hele nacht open blijven. 

Natuurlijk werd ook hierover stevig gediscuteerd in de gemeenteraad. 
Sommigen vreesden dat deze beslissing het nachtlawaai nog in de hand zou werken maar hun pleidooi haalde niets uit. 
Uiteraard speelden hier ook de economie een grote rol. 

In 1888 telde Aalst maar liefst 636 herbergen (één herberg op negen huizen)
Deze herbergen vormden het centrum van het politieke, sociale en culturele leven in de stad en waren dus heel belangrijke plaatsen. 
Mocht men toch beperkende maatregelen ingevoerd hebben, dan zou dit zeker op heel wat protest onthaald zijn, zowel door de Aalsterse bevolking als door de herbergiers. 
Bekijk maar wat er zich tegenwoordig afspeelt inzake het coronavirus en de sluiting van de HoReCa. Niemand kan zich nog vinden in dergelijke (lange) sluitingen. 
Een café is immers meer dan een plaats om iets te gaan drinken. Het is een belangrijk onderdeel van het sociale en culturele leven van de Aalstenaar geworden. Hoeveel groepen en verenigingen hebben niet ergens ‘hun lokaal’. 
Hoeveel vergaderingen vinden er niet plaats ‘in ’t zaaltje vanachter’ of ‘’t zaaltje boven’ ? 

De herbergen mochten dus openblijven, maar om toch een antwoord te geven op de vele klachten inzake nachtlawaai werden de individuele vrijheden van de vastenavondvierder wel beperkt. 
Mogelijk protest tegen het katholieke bestuur, zoals het spotten met of het zich verkleden in geestelijke en het verspreiden van vlugschriften, werd uitdrukkelijk verboden. 
"De gemaskeerden hebben begrepen dat vermomming en verkleeding hun het recht niet geven van, straffeloos, vreedzame burgers uit te schelden, en dat de policie, als ze hare plicht weet te kwijten, hier pael en perk kan aen stellen". 
De liberalen reageerden minder euforisch op deze beslissingen. Zij vonden de genomen maatregelen inzake maskeren en mommen te streng en verkondigden via Het Verbond van Aalst dat de katholieke meerderheid de stad in een begijnhof wilde veranderen.  Iets wat UNESCO ook trachtte te doen met het carnaval : niets zou nog mogen, niets zou nog kunnen. 

Sinds het uitvaardigen van het besluit trad de politie heel sporadisch op. 

Tijdens de vastenavonddagen van 1876 werd er welgeteld één proces-verbaal opgesteld, 
In 1877 vijf en in 1879 drie. 

Daar waar dan toch werd opgetreden, betrof het meestal een uit de hand gelopen scheldpartij. 

Hier volgt een korte bloemlezing om een duidelijker beeld te schetsen van ‘de scheldpoëzie’ die door de Aalstenaars de vastenavondnachten werd ingeslingerd.

    - Scheldpartijen in verband met ontrouw

        "Gij zijt ene hoer, gij houdt jonkheden op in uw kwartier! 
        “Gij verhuurt uw kwartier aan eene jonkheid waarmede gij ze dan hebt!" 
        "Gij hebt in het bed gelegen van het schurft en de smeerlapperij!" 

    Scheldpartijen in verband met een buitenechtelijk kind

        "Slecht volk, gij houdt u op als slecht volk!" 
        "Gij brengt jongen voort van vuil bloed!" 

    - Scheldpartijen in verband met bedrog

        "Gij zijt den cachetten achterhouder van de duivenvlieging". 

    - Algemene scheldpartijen met een karakter- of fysieke eigenschap

        "Schurft”, “zak”, “smeerlap”, “rotzak”, “met uwen stinkenden adem”, “Luierik”, “slaper!"

Uiteraard moet men met zijn tijd meegaan, en dus zijn er ondertussen al heel wat andere woorden ontstaan om mekaar mee te verwijten. Ook de redenen zijn veranderd. Zo zal bedrog veel minder aan bod komen, fysieke eigenschappen of karaktereigenschappen des te meer. 

    “’t es een ronne taufel, door es ginnen ienen hoek nimmer oon” (hij heeft ze niet allemaal meer op            een rijtje)
    “As a gat op a moil trekt, aagt ten a broek mor oon” 
    “Azzek op aa moen wachten, ten es men klierozje oit de moede”.
    “Door es veil weirk oon”  
    “Emmen ze da kostum oeik ver maan’n?”
    “Es ’t sirk in ’t stad, of es da a moil da zu stinkt?”
    “Es da den Denjer, of es da a bakkes da zu stinkt?”
    “G’etj een moil ver stoefaat op te kappen”. 
    “G’etj toch da plak opgeschreiven van denne kamiong da oever a moil gereen es ?”
    “Goi zetj van Lei zeikers?”  
    “Goj’ nog iet opdoeng, boiten een valling?”
    “Kejje a lielekke moil oeik ba Wintjer / Liebaat koeipen?”
     “Op a vraa eer gat keje me vier maan koorten”
    “Ze kommen em holen me de koesj me de witte peiren” (hij is zot geworden)
    “Zeje deer a valies getorren ?” (ben je gek geworden)

Eigenlijk kan je het best reageren zoals een kind zou zeggen : ‘Aal wa da ge zegt, zedde zelf!’ hoewel ‘ge wetj z’angen ein’ ook geen slecht alternatief is.

’t Is natuurlijk een leuk tijdverdrijf, en zeker al als je de gezichten ziet van niet-Aalstenaars die eens even naar de stad komen om zich te amuseren op de Winterfoor en daar dan zwart verweten worden. 

Maar mag je nu altijd beledigen? 

Hoewel ze wel degelijk kunnen shockeren, verontrusten of kwetsen, vallen veel uitlatingen of beledigingen onder de vrijheid van meningsuiting. Geen enkel probleem dus, maar ... die vrijheid is uiteraard niet grenzeloos. In de volgende vier situaties kunnen openbare beledigingen of uitlatingen wel degelijk strafbaar zijn.

1. De openbare belediging gebeurt via tekst of beelden

In België is het strafbaar om iemand in het openbaar te beledigen via daden, geschriften, prenten of zinnebeelden. Louter mondelinge beledigingen tegenover gewone burgers vallen daar niet onder. Dit is onder andere waar Unia en Unesco over vallen. Men zou dus in principe wel het woord ‘Joed’ mogen gebruiken, maar van zodra er iets wordt uitgebeeld of neergeschreven is het niet aanvaardbaar meer.

Opgelet: enkel en alleen de persoon die persoonlijk werd beledigd, kan een klacht indienen. 

2. De mondelinge beledigingen zijn gericht aan openbare gezagdragers

Het gaat om dragers van het openbare gezag of de openbare macht zoals politieagenten, rechters, …

3. De dader zet doelbewust en in het openbaar anderen aan tot discriminatie, haat, geweld of segregatie

In België is de vrijheid van meningsuiting vastgelegd in de wet. Het komt erop neer dat anderen “schokken, verontrusten of kwetsen” niet verboden is. Scheldwoorden of denigrerende termen gebruiken mag, ook al is dat van bedenkelijke aard.
Wat wettelijk niet mag, is publiekelijk andere personen “aanzetten tot” (oproepen tot) discriminatie, haat of geweld tegenover bepaalde personen of groepen.

4. Het gaat om belaging of stalking

Valt een persoon een andere persoon steeds opnieuw lastig, terwijl hij wist (of had moeten weten) welke invloed dat op het slachtoffer heeft? Dan spreken we van belaging of stalking, en ook dat is strafbaar. De wet preciseert dat het daarbij om “een ernstige aantasting van iemands persoonlijke levenssfeer” gaat.

Op al de bovenstaande regeltjes is één uitzondering. Parlements- en regeringsleden kunnen namelijk niet vervolgd worden voor uitlatingen die ze doen in de uitoefening van hun functie.


Een echte carnavalist beschikt trouwens ook over een megafoon.
Heel plezant want wat je zegt, wordt dan niet alleen door je onmiddellijke omgeving gehoord, maar door iedereen in een omtrek van 100 meter. 
De verwijten en het 'zat gebral' knallen dan nog harder, maar de Carnavalisten zien het tegenwoordig ook als een vervangmiddel voor een geluidsinstallatie. De grote megafoons hebben immers ook een USB-poort. 


Als je de megafoon dan op je kar of kinjerkoesj hangt, dan kan je de hele avond je favoriete muziek spelen en win je ruimte, want muziekboxen zijn niet meer nodig.
De grotere megafoons hebben een bereik van maar liefst 500 meter, en ook de kleinere luidsprekers van hebben al een fijn alarmsignaal dat omstaanders serieus op de zenuwen kan werken (tot 100 decibel)

Voor Voil Jeanetten zijn ze een vast attribuut. 
De megafoons zijn intussen al zo wijd verspreid dat voor carnaval heel wat mensen gewoon batterijen nodig hebben omdat ze er al een hebben.

Mogen of niet mogen, hier is nog een alfabetische bloemlezing van enkele mooie verwijtwoorden … 

Te gebruiken, met of zonder megafoon, maar wel op eigen risico 😊 

Achterlekken : een minder slim persoon
Ankleur         : homofiel
Anzjevei         : onnozel, naïef of onbekwaam persoon
Aupenjonk : dom, onhandig persoon (letterlijk : jongvolwassen aap)
Aupmensj : (letterlijk : mens die zich gedraagt als een aap)
Avaar : gierigaard
Azjel : knoeier, onbekwaam persoon (vakman)
Azoinzjieker : zuurpruim

Bagozjemauker : opschepper
Bazoef : veelvraat
Bezze : klootzak
Bienen bajord : dun / mager persoon
Broebeleer : iemand die onverstaanbare taal spreekt (= zjievereer)

Destereer         : knoeier, prutser, klungel
Dillendoe : onhandige, slordig geklede, jonge man
Doivejonk : dommerik (letterlijk : duivenjong)
Droeven         :       saai iemand
Droiloeiz’n : gek, onozelaar
Dwezen trip :
Dwoos : dwaas
Dwoz’n : dwaas

eiremonneneer : uit een stinkend dorp waar de inboorlingen een kartonnen ezel aanbidden
Eirpel : dommerik
Elvedei : onnozel, naïef of onbekwaam persoon
Estekwiet : onnozelaar, lummel

Filoe : deugeniet
Fiskadeng : snob
Floeren : slappeling, maar ook : geslepen persoon
Foinen : toffen (maar negatief bedoeld)
Fort         : dikke vrouw

Geshoer         : vrouw die ‘het’ overal doet, zelfs in het gras, een koe
Gespierde stylo : dun / mager persoon
Goele : domme vrouw

Habbeladoe : moeial, iemand tussen dom en onnozel
Halffrangskespoeper : gierige geilaard (iemand die zou ‘poepen’ voor een halve frank)
Hasjeleer         : knoeier, onbekwaam persoon (vakman)
Hennen : onnozelaar
Hennekeniet : nietsnut
Hoerenpitjoe : hoerenloper

Jaan men kloeiten : onbetrouwbaar persoon
Janet : homo

Kalle : dwaze vrouw
Kailjen : dommerik, troeten
Kaloeterkabas : vrouw die zich onder haar rok laat grabbelen
Kanzevang : onderkruiper, zonderling of eigenaardig iemand
Kledd’n         : onnozelaar
Klodderhond : slordig gekleed persoon
Kloeit(zak) : vervelend persoon, klootzak
Komeir : kletskous
Kreft : zager, klager, memmer
Kremper         : klein uitgevallen persoon, gierig man

Lemmen         : sul
Lenkord         : schelm, valserik
Lerre : trage, lome domme vrouw
Lombordse : kloeke, dikke vrouw

Maafrotter : mouwveger
Madolje         : bijzit, minnares, aanhoudster
Mazet : homofiel, onnozele snob
Mazoef : mislukkeling
Mertekoe         : onnozelaar, kwajongen
Mett’n : dommerik, stommerik, troeten, knoeier
Moilentrekker : huichelaar

Nausjepeerd : dikke vrouw

Oebel : dommerik (maar ook een bult op de huid)
Onnoeizel’n : onnozelaar
Onnoeizeleer : onnozelaar

Panasjhoer : opzichtig geklede vrouw, pronkziek
Perekop         : raar, onbetrouwbaar persoon, inwoner van naburig gelegen dorpje
Plansjeepoeper : hoerenloper
Plooster         : ambetante vrouw
Poefgat : met een dik gat

Schaa mattot : rare vrouw
Schieve lavaboo : iemand die ten onrechte denkt dat hij/zij hét is
Schiefgezakte lavaboo : iemand die ten onrechte denkt dat hij/zij hét is
Schiefzjieker : iemand die zich bevuilt
Schieven         : raar persoon
Schieven achterwersoever: zonderling persoon
Schoefeleer             :       foefelaar
Schoefeles : foefelaarster
Schoitkit         : opzichtig geklede vrouw, pronkziek
Schriemoil : huilebak, klein kind
Simmen         : simpele van geest, onnozelaar
Sjintantrit : seut
Slamelle         : onverzorgde vrouw
Spetteleer : te magere man
Sprie : dunne / magere vrouw
Sprietvlechter : dun / mager persoon

Tappet : homofiel
Teikla : heks
Teppen : knoeier
Tepzjieker : zeveraar, dronkaard
Tietematol : onbekwame man
Toerenpoeper : ‘heet’ persoon die het 'overal' zou doen
Toit’ndroier : halve gare, smoelentrekker
Troeten : knoeier

Versnoft’n : dwazerik
Verroibakkes : klikker, verrader
Voeiz’n : dwaas persoon

Wieken tingel      :        zwakkeling 
Windjboil : iemand die uit zijn/haar nek kletst

Zatte lerre : dronken, loom persoon
Zjestemei : dikkenek (vrouwelijk)
Zjestepei         : dikkenek (mannelijk)
Zjieker : onbetrouwbaar achterbaks persoon
Zjievereer : zeveraar
Zjoeben         : simpele ziel, naïeveling
Zwetzak         : vuilaard


Bronnen

Clip 'Aal wa dagge zegt da zedde zelf' : Montooken via YouTube     
Oostvlaamse Zanten LXXV 2000-3, Straatcarnaval in het 19de eeuwse Aalst – Wim Beelaert
Unia.be
eenvandaag.avrotros.nl (afbeelding schelden)
Het groot nederlands vloekboek – lannoo.be
Woorden.org
Oilsjtersen Diksjoneir
Wiktionary.org

woensdag 2 december 2020

In een Oilsjters kafei - Op stammenei

Over het ontstaan van bier, herbergen, brouwerijen en cafés is HIER meer te lezen. 

Een Oilsjters kafeiken’ is eigenlijk niet echt anders dan een café in een andere regio. Wel kunnen we prat gaan op een eigen woordenschat om bepaalde begrippen aan te duiden. 


Het begint eigenlijk al van bij het vertrek naar het café, wanneer we ‘e foonken leggen’, een bodempje (liefst zo vettig mogelijk) om de hoeveelheid alkohol beter te kunnen absorberen. 

En dan gaat de Aalstenaar op maroede, wat hetzelfde is als ‘op drasj goon’ of ‘op tramaar zen’ ...

Op ‘maroede’ goon, heeft een directe link met het woord ‘armoede’. 
De bedelaars (mensen in armoede) trokken immers heelder dagen langs de straten, altijd op ‘drasj’.
De oorsprong van het woord 'maroede' zou echter ook kunnen komen van het franse 'marauder' (= voler des fruits, des légumes, des volailles dans les jardins et les fermes). 
Een negatievere versie dus van het 'bedelen' want hier is het eigenlijk een definitie van 'stelen', en het is nog niet alles, want ook plunderen' valt hieronder.

Den Oilsjteneer doet dus eigenlijk bijna hetzelfde, behalve dan dat hij niet bedelt, al kan 'm wel eens 'op de poef' gaan drinken. 
Om te drinken zijn trouwens veel redenen

- As den Iendracht gewonnen heit, heit den Oilsjteneer altoid e stik in zen valies … 
as den Iendracht verloeren heit, oeik …

- "Woter doet de polen rotten, die da’t drinkt da zen de zotten ...”

En als er daarna iets verkeerd gaat, is er ook een goed excuus dat gebruikt werd door Dirk Martens (de drukker) in één van zijn voorwoorden. 
Een erratum was niet echt nodig want ‘As ’t er faaten zen, es ’t de faat van Bacchus’ (de god van de wijn) ... de schuld bij een ander leggen dus ...

De kafeikes afdwoiln of afschoimen’ is dus een belangrijke bezigheid geworden in het sociale leven, hoewel het de laatste jaren overal wel wat aan het minderen is, mede door de komst van ander vermaak. 
Men kan natuurlijk een cola, water of koffie drinken, maar alcohol is natuurlijk veel spectaculairder. Voor ‘bier drinken’ hebben de Aalstenaars dan natuurlijk ook een grotere woordenschat. Zo spreken we over  pintjelieren, lazen, lampetten, boizen, toeteren, zjatten, zoipen

Boerkes, ribbeltjes, chalices, ....  het bestaat allemaal ... dus ... zeg vooral nooit zomaar 'bierglas' tegen datgene waar Belgen hun pils uit drinken. 

Dat bleek in 2016, toen brouwerij AB InBev zijn Stella Artois niet langer wilde laten tappen in het ribbeltjesglas van 20 of 33 cl en het kelkglas promootte tot standaardglas. In het buitenland werd Stella immers al langer in de markt gezet als premiumpils - een chique pils – die moet geschonken worden in een chic glas.

Dat initiatief kon echter op maar weinig goedkeuring rekenen van de cafégangers, die het populairste glas voor hun pils zagen verdwijnen. Vooral in Leuven, thuisbasis van Stella, klonk gemor. Stamgasten misten hun 33'er.  Ook de Aalstenaars misten hun 'Safirken' in een 'rebbekesgelas'
Een beetje later kwam AB Inbev met een ‘goedmaker’: het grote boerke, inclusief gouden randje.

Veel heisa dus voor 'maar' een bierglas. 
Het is typisch Belgisch. In het buitenland malen ze er niet om: daar drinken ze zowat alles uit gladde glazen.

"Toen in de jaren 60 de grote spelers als AB InBev of Alken Maes zich definitief vastzetten in de markt, kregen kleine brouwerijen geen kans meer om pils te brouwen. De concurrentie was simpelweg te groot en dus gingen ze ander bier maken. Om zich nog meer te onderscheiden, kwam daar een bijbehorend glas bij", legt bierkenner Luc De Raedemaeker uit.

We zijn gehecht aan ons glas. Het is een deel van onze biercultuur. Dat zegt ook biersommelier Sofie Vanrafelghem. "In het buitenland kijken ze vreemd op, dat wij een glas koppelen aan een bier", klinkt het.
Dat een Stella minder zou smaken in een chalice dan in een ribbelglas, zit dat dan tussen de oren? Hierop is het antwoord 'neen' ... Voor de temperatuur maken de ribbels immers wel degelijk een verschil. Bij een gladde pint warmt het bier sneller op. De karteling zorgt ervoor dat de afstand tussen je drank en je warme hand groter is, waardoor die langer fris blijft."

Soerten glozen

- een zjat :  (komt van het franse : 'une jatte' : Récipient profond et arrondi, sans rebord, à mi-chemin entre le vase et le bol, en terre cuite, faïence ou bois, servant à cuisiner ou à consommer des aliments). 
(= een kop was oorspronkelijk zonder oor eraan, een kop met een oor werd indertijd ook aldus beschreven : een zjat me een oeir oon)
- (= oeik een hoeirekeszjat)
- (= oeik : een pintj), weir goon een zjat pakken.

! niet te verwarren met :     Ver de zjat zen (= homo zijn)
                    Eer zjat es vol (= ze is in verwachting) 

- een tasken : (= oeik e klein talurken > komt van ‘taloeir’), ver e ‘pateiken’ op te leggen

- een boerken : een taps toelopend bierglas. 


Het wordt gebruikt voor pils en andere alcoholische dranken met een laag alcoholpercentage. 
Er zijn verschillende maten zoals 23 cl, 25 cl, 30 cl en 33 cl.
Er is bij dit soort glazen geen gewelfde bovenrand, maar het glas loopt van boven naar beneden schuin naar binnen af. Verder onderscheidt het zich van andere taps toelopende bierglazen doordat het aan het onderste gedeelte niet voorzien is van verticale ribbels, zoals bij ‘het rebbeken’.
In Aalst (en andere delen van Vlaanderen) wordt dit glas een boerke genoemd, in Limburg heeft men het over een een ‘rendsje’, verwijzend naar het goudkleurige randje dat bij deze glazen gebruikelijk is.
In Nederland noemt men dit soort glas een vaasje, een emmertje of een Amsterdammertje.

- e rebbeken : eigenlijk feitelijk … ‘t zelfste as een boerken, … mor mè rebbekes. 


Het wordt gebruikt voor pils en andere alcoholische dranken met een laag alcoholpercentage. 
Ook bij dit soort glazen is er geen gewelfde bovenrand, maar het glas loopt van boven naar beneden schuin naar binnen af. Dit glas is voorzien is van verticale ribbels, ‘de rebbekes’

In Aalst (en andere delen van Vlaanderen) wordt dit glas een ‘rebbeken’ genoemd, de officiele naam is eigenlijk een ‘ribbeltje’
Waarom zijn er trouwens  ribbels / rebbekes in onze bierglazen? Wel, het contactoppervlak met de warme vingers wordt daardoor kleiner.. Zo wordt het frisse pintje dat we in de hand houden minder snel warm!

In augustus 2016 werd door de AB INBEV beslist om het rebbeken uit de handel te nemen. 
Voortaan zou het bier geserveerd worden in een luxueuzer kelkglas, het zogenaamde ‘chalice-glas’, een glas met een voet.

- e flotjen : (een fluitje) is een smal soort bierglas dat recht en hoog is. 


In sommige streken wordt het ook aangeduid onder de naam buisje, pijpje of piepke. Het is eigenlijk een verkleinde versie van het Jonker-bierglas. Het fluitje is vernoemd naar het champagneglas 'flute'. Het heeft dezelfde vorm, echter zonder voetstuk.  Het glas is vooral in Nederlands Limburg erg geliefd en is hier dan ook het standaardglas voor pils.

In de jaren 60 van de vorige eeuw heeft Guus Brand (vroegere directeur van de Brand Bierbrouwerij) dit glas ontwikkeld. Zijn filosofie was dat men door de dunne wand van het glas het bier direct proefde.
De inhoud van het glas is tegenwoordig 20 cl in Nederland en 25 cl. in Vlaanderen. Volgens bierkenners komt het aroma van bier in dit glas niet goed genoeg tot zijn recht daarom wordt het glas vooral gebruikt voor laag alcoholische bieren, zoals pils, in plaats van hoogalcoholische bieren, die meer aroma hebben

- e vaasken : lijkt sterk op 'e flotjen' maar heeft een iets dikkere bodem. 

Ver as't ewa straffer mag zen

- e leersken : een jeneverglas, ook schnapps kan smaken. 


- e masjerken : een dik, sterk jeneverglas.

Inhoud : de duim van een metselaar (ne masjer). Moest steirk zen ver op den travoo.
Dit zat in de broekzak van zowat elke metser.  Metsers dronken jenever (om het warm te krijgen) en vooral omdat dat goedkoper was dan cognac.


Een ‘pint’ was oorspronkelijk een oude maateenheid voor vloeistoffen. De hoeveelheid kon verschillen naargelang van de streek, de tijd of hetgeen men afmat, maar was meestal ongeveer gelijk aan een halve liter. 
Pint onderging daarna een betekenisuitbreiding en kon ook ‘kan of pot die een pint kan inhouden’ betekenen. Vandaag de dag wordt in Vlaanderen vooral het verkleinwoord pintje gebruikt voor ‘een glas pilsbier’.  Met de ‘-je’ als achtervoegsel voor een verkleinwoord dus, zoals een meisje, een cafeetje, een fietsje, …

In Aalst (net als in Vlaams-Brabant en het zuidwesten van Antwerpen) voegt men aan een zelfstandig naamwoord echter  ‘-ke’ toe om het te verkleinen, zoals e masken, e kafeiken, e velauken, …
Als we echter bij ‘pint’ het achtervoegsel ‘–ke’ toevoegen, krijgen we het moeilijk uit te spreken ‘pintke’.  Dus zeggen we gewoon een ‘pinke’. 
Het gebruik om een pintje te bestellen door zijn pink op te steken is dus ontleend aan deze vormvariant. 

Velen houden het niet bij één, en dus kennen we in Aalst ook ‘gradaties’ die gelinkt worden aan de hoeveelheid gerstennat dat al achterover is gekapt. 

- Een 'kaffegerre' zal niet rap zat zijn. Dat is immers iemand die veel koffie drinkt. Er is ook een tweede betekenis, namelijk een 'koffiewijf'' of 'kletskous'.
Nen 'toeigplekker' of een 'plekplooster' daarentegen ...

- Als de situatie nog ‘doenbaar’ is (ni zu noig), dan spreken we van 

    Zwanzelen (= waggelen)
    Ewa in de windj zen
    Der e leiperken van binnen hemmen (= der zen goesting van emmen)

De gesprekken zullen dan wel op het niveau van 'stammeneizjiever' of 'toeigproot'  zitten, maar 't blijft wel plezant.  'On den toeig hangen' is trouwens heel plezant. 
Nen ajoin die zich aan het amuseren is, is trouwens 'zennen nest on't droin'.
 
- Als het iets ‘zwaarder’ (noiger) wordt

    Goi zie goe broin, zee, goi !
    Goi zetj goe beloin zenne!
    Goi zetj goe canard zenne!

 ! Canard komt van de Franse uitdrukking 'être trempé comme un canard', (= letterlijk                             'ondergedompeld zijn als een eend') 

 Twee drinkebroers die worden aangesproken, krijgen dikwijls de namen 'zwert' en 'zwertzat'.

     G’hetj e stik ...
                    in a valies  
                    in de meilen  
                    in a frak  
                    in a zjilei  
                    in a kraug  
                    in a botten  
                    in a meziek  
                    in a vioel 
                    in a voeten  
                    in a bezze  
                    in a kloeiten  
                    in a mizjol  
                    in a sjollen
        ! In zen botten komt niet van het woord laarzen maar wel van ‘beenderen’ … 
        ! In heur mizjol is de vrouwelijke tegenhanger van ‘in zen kloeiten’

- Als we niet meer spreken van ‘noig’ maar van ‘eirg’, dan is er sprake van :

    Goi zetj zwoor beloin
    Ge zetj bezoepen 
    Ge zetj Kalisj / Kaloesj (= knock-out zijn, stomdronken zijn)
    Ge'n wetj nimmer van wa proche da ge zetj!

Het evenwicht kan verstoord zijn en men kan dan wel eens horen ‘oi es van den trap getotterd’ (= hij is van de trap gevallen) of ‘oi es va zenne stoel nor beneen gesteukt’  


- En als het van ‘eirg’ nor ‘vriet eirg’ gaat

    Goi zetj schief beloin, en ten moeje ...

                       oevergeiven  
                       spaven
                       oever a tong kakken
                       gebbelen (gebruikt in het hele taalgebied, vb gobbelen, gabbelen, …)

    Oi eit in zen broek gezjikt (= hij heeft in zijn broek gepist)
    Oi ei tier een saas veern (= hij heeft in zijn broek gekakt)

Als het allemaal wat te veel wordt, en je nog een 'trantjen' (= treintje) aan drank staan hebt, kan je natuurlijk ook iets eetbaars bestellen. De meeste cafés kunnen (of konden) je wel verder helpen met : 

    e perekalleken (= een lang, dun, gedroogd paardeworstje / een peresossisken)
    nen boelink (= gedroogde haring)
    scherregossen (= bereide slakken)

Wel rekening houden dat eten 'gralek kan oproeien' (= oprispingen geven) na een teveel aan drank. 

Klinkt natuurlijk allemaal heel erg, maar : ‘De keiremes es een gieselink weerd’ 
= voor een pretje, vermaak, voor het plezier moet men ook wel eens iets onaangenaams (= koppijn, maagkrampen, darmproblemen) kunnen verdragen.

Of tegenwoordig : voor ons ‘pintje’ moeten we de periode van ‘drooglegging’ nog efkes verdragen. Eens komt een dag …   

Nog even voor diegenen die niet kunnen ophouden, en die altijd goesting hebben op vanalles. Hen noemen we 'geertegoords'. Zij die daarentegen niks mogen hebben 'een haaten moil'.

Nog 'e slaupmoesjken' se en 'weir zen der mei weg' ... 
Salie hein (= tot ziens hé)



Bronnen :

Oilsjtersen Diksjoneir
Oigen Oilsjterse kennis
dbnl.org
dictionary.cambridge.org
HLN 5/10/16
bestemerken.be
dialectloket.be
vice.com
woordenboek voor populaire uitdrukkingen van De Coster uit 1998