Vele
steden in Belgie kennen ‘Stoofstraten’ (denken we maar aan bijvoorbeeld Antwerpen, Brussel,
Gent, Kortrijk en Mechelen), en in Aalst gaat het over het straatje dat vroeger
tot aan de Dender liep en gekasseid werd in 1445.
Dit
straatje is van oudsher al bebouwd, met bijvoorbeeld een vermelding van "
't steynen huus" in de 16de eeuw. Er kwamen diverse vernieuwingen in de
loop van de 18de eeuw, en ook de laatste jaren is er heel wat gebouwd en
verbouwd.
Er was ook het zogenaamde ‘Erve
de Stove’. Het huis dat eigenlijk ligt in de Pontstraat nummer 2 loopt door tot in de Stoofstraat (tussen
huisnummer 6 en 8). Het eigendom eindigt daar in een rondboogpoort met een
rechthoekige omlijsting van hardsteen uit de 18e eeuw. Dit was de oude
inrijpoort naar de binnenplaats van de ‘erve de stove’. Het erf zelf is
tegenwoordig ingericht als siertuin.
Het
huis wordt reeds vermeld in 1477, en werd steeds bewoond door vooraanstaanden,
ook in de loop van de 17e eeuw. In de 19e eeuw was dit het huis van pastoor-deken
De Hert.
Andere
gebouwen in deze straat waren onder andere "d'herberghe van den godshuuse
van Ninove" (15de tot 16de eeuw) en brouwerij "den Beer"
(ingestort in 1816). Vanaf het huisnummer 5 tot 13, met onder meer panden van
een textielfabriek, vielen weg voor de grootschalige uitbreiding van het
Jezuïetencollege.
Dit
steegje, dat een zijstraatje is van de Pontstraat, kreeg zijn naam naar het middeleeuwse
"stoven".
De middeleeuwse stove was helemaal niet het keukenvoorwerp zoals we het kennen van
bij onze grootouders, maar wel een openbaar badhuis waarvan de louter
hygiënische functie mettertijd evolueerde naar oorden van
"vermakelijkheden en ontucht”
Een
middeleeuws stratenpatroon wordt in de literatuur altijd omschreven als een
soort spinnenweb met vele kleine en vooral kronkelende steegjes, die zeker niet
altijd even proper waren door het vuil en de drek die door de bewoners zomaar
vanuit de vensters en deuren gekieperd werd, en dat was in Aalst dus niet anders.
Van een
stenen ondergrond was er, buiten enkele hoofdstraten, helemaal geen sprake en
bij regen of sneeuw werd de grond dus al snel tot één grote modderpoel
omgetoverd, niettegenstaande er uit archeologische opgravingen gebleken is dat
er wel al een bepaalde vorm van riolering bestond, die net als de watertoevoer
door buizen in aardewerk (dus zeker niet watervast) liep. Later werden deze vervangen door loden buizen.
Naast
het ongemak van de glibberigheid bleef in de omgeving echter ook een
ondragelijke stank hangen. Allerlei dieren, zoals honden en katten maar ook
varkens, kippen, eenden en ander pluimvee deden er hun behoefte en zochten in
deze mesthoop ook dagelijks hun voedsel, dat ze dan opnieuw de huizen
binnendroegen en achterlieten. Ratten en muizen evenals een resem insecten ontbraken wellicht
ook niet op het appel.
‘Een
badje nemen’ zou dus zeker van pas komen van tijd tot tijd.
Het
nemen van een bad in zogenaamde badhuizen kent een oosterse oorsprong. Vanuit
het Nabije Oosten zijn deze badhuizen pas in de late Middeleeuwen ook in
West-Europa doorgedrongen, en dat hebben we waarschijnlijk te danken aan de
kruistochten.
Meestal
lagen deze badhuizen dicht bij een fontein of in de nabijheid van het waterhuis of
waterloop, kwestie van gemakkelijker over watertoevoer te kunnen beschikken.
De
stoven waren op medisch vlak noodzakelijk om een reeks van huidziekten buiten
te houden, en daarom bezaten ook hospitalen eigen stoven. Uit de rekeningen van
het Brugse Sint-Janshospitaal bijvoorbeeld weten we dat dit eeuwenoud gasthuis
er twee gebruikte: een klein dampbad voor de zieken en een groot voor de
zusters.
Niet
enkel de hospitalen echter gebruikten stoven, er werden ook publieke stoven
aangelegd, die echter van
pure therapeutische instellingen al snel evolueerden naar ordinaire rendez-voushuizen en zelfs naar (verkapte) bordelen.
De
populariteit van dergelijke publieke stoven had immers niet alleen te maken met
het feit dat de meeste huizen niet over een eigen badgelegenheid beschikten,
maar wel omdat dat mannen en vrouwen elkaar in deze etablissementen moeiteloos
konden ontmoeten en intussen konden genieten van allerlei geneugten van het
leven. Sommige van deze badplaatsen waren enkel voor mannen bestemd, andere enkel
voor vrouwen, of er werd een tijdschema opgesteld waar de geslachten afzonderlijk konden gaan baden, ... maar de meeste gasten leken toch meer geïnteresseerd te zijn in
de gemengde stoven en/of uren.
Zo
werden ze al vlug meer oorden van ontspanning en vertier dan van zorg voor het
lichaam.
Criminaliteit
bleef er evenmin uit. Volgens de Gentse stadsarchieven bijvoorbeeld blijkt dat er in 1479
maandelijks zo'n 140 misdaden in de stoven plaatsvonden. Ook dat zal in het Aalsterse natuurlijk ook het geval geweest zijn.
Dat de
kerkelijke overheid dus nogal negatief tegen het bestaan van zulke huizen van
ontucht reageerde, spreekt dan ook voor zichzelf.
In
Aalst hebben we informatie over twee badstoven. De ene was gelegen in het
lagergelegen deel van de Stoofstraat en wordt daarom ook aangeduid met de naam 'Nederstove'.
Hogerop
in de Stoofstraat was bovendien nog een badstoof die logischerwijs dan ook de
benaming 'Upperste stove' kreeg.
De
'Nederstove' was gelegen aan het uiteinde van de huidige Stoofstraat, aan de
'nieuwe' brug die in de 14de eeuw over de oude Dender werd geplaatst en
grenzend aan de eigendommen van de burggraaf van Aalst.
Alle
twee waren ze dus met andere woorden aan de Dender en in de buurt van de Werf
gelegen.
Bij
archeologisch onderzoek naar een gebouw tussen het huidige stadsarchief en het
Oud Hospitaal werd een woonblok blootgelegd waarin twee ovens werden
aangetroffen. Verder werd geen enkele verwijzing naar een artisanale activiteit
aangetroffen, waardoor men aanneemt dat het over ovens gaat die werden gebruikt
in de ‘Nederstove’, wat ook voor de hand ligt gezien de plaatsbeschrijvingen
waar men over beschikt.
Een niet
onbelangrijk detail: in een hoek van het vertrek werden twee babygraven
ontdekt. Bij het eerste graf ging het om een pasgeboren kind, het tweede graf
was grotendeels verstoord door een latere vergraving. Wellicht zijn deze graven
een neveneffect van de prostitutie die floreerde in deze badstoof.
Er
kwamen herhaalde stedelijke vermaningen en maatregelen. Zowel
op het gebied van hygiëne als van goede zeden vaardigden de meeste
stadsbesturen strakke voorschriften uit, en op zondagen en grote kerkelijke
feestdagen bijvoorbeeld was het verboden ze open te houden.
Alle
maatregelen ten spijt, uiteindelijk werd
de prostitutie, want dat was het uiteindelijk toch, wel, steeds oogluikend
toegelaten.
Op
grond van zedelijke overwegingen en omwille van het overbrengen van ziektes
verdwenen deze badstoven uiteindelijk wel in de zestiende eeuw. De hygiëne
verminderde vervolgens voortdurend en we moeten wachten tot de negentiende eeuw
vooraleer de badcultuur opnieuw populair zou worden..... Uiteraard verplaatste
de prostitutie zich ondertussen naar andere plaatsen.
Duldde
men prostitutie lange tijd als een noodzakelijk kwaad, toch was het eeuwenlang
een clandestien gebeuren. De Franse Revolutie bracht hier verandering in: om
vat te krijgen op het fenomeen werden voortaan reglementen uitgevaardigd en
bordelen werden geofficialiseerd.
Een
Belgische wet uit 1948 schafte alle reglementering over prostitutie af,
waardoor het “oudste beroep” in een schemerzone terechtkwam: strafbaar is het
niet, gereglementeerd evenmin, en ‘prostitutie’ blijft dus steeds een
discussiebron voor het ‘oordelen’ of ‘veroordelen’ …
Over
het uitzicht van zo'n ‘quader herberghe’, zoals die in een tekst uit 1307 wordt
genoemd, weten we heel weinig. Dat het om grotere huizen ging die
waarschijnlijk aan de straatzijde niet echt opvielen lijkt logisch.
Afbeeldingen
bezorgen ons telkens binnenzichten, en hierop is telkens te zien dat er in een
ruime kamer, die wat hoger dan de straatvloer was gelegen, meerdere houten
badkuipen stonden. In deze tobben lag een soort deken tegen het
afsplinteren van het hout, waardoor het blote lichaam zich moeilijker kon
kwetsen.
De
ovale of ronde tobben werden door de kuipers gemaakt. De duigen werden als
recht werk vervaardigd en door drie hoepels, vermoedelijk in (water)wilgen- of
populierenhout, samengehouden. Deze banden werden door de hoepelsnijder effen
gemaakt, verdund en kregen de gepaste helling om zo dicht mogelijk tegen de
wand van de tobbe geplaatst te kunnen worden.
Gordijnen
maakten het voor de baders mogelijk om zich van glurende ogen af te sluiten en
het liefdesspel verder zonder bemoeials te beoefenen.
In de kuipen waren vaak ook zitbankjes aangebracht waardoor het bovenlichaam uitstak en
alleen de onderste ledematen en het bekken in het water konden weken … vergelijk
het dus gerust een beetje met onze huidige jacuzi’s / bubbelbaden.
Uit
heel wat bewaarde afbeeldingen van middeleeuwse stoven, weliswaar dikwijls
geschilderd met een moraliserende bedoeling of bij een gelijkaardige tekst,
blijkt zonder meer dat dergelijke instellingen in trek waren, vooral bij de
rijkere klasse.
Zeker
de vrouwen, maar soms ook de mannen droegen een hoofddoek of hoed met voile. De
dames hadden hun haar opgemaakt en droegen juwelen.
Terwijl
het koppel baadde, genoot het van allerlei voedsel en drank. Op een Franse
miniatuur zitten zelfs enkele hoge gasten aan een dis en kijken geamuseerd naar
een badende man en vrouw die elkaar inmiddels gemoedelijk betasten. Dienaars en
dienaressen brachten intussen spijs en drank aan. Zij zorgden ook voor warm
water want vergeten we niet dat het klaarmaken van het bad een tijdrovende
bezigheid was.
Mogelijk
werden ook kruiden en rozenblaadjes toegevoegd. Voor de kuipen stonden smalle
(schraag)tafels of over de tobben was dwars een plank gelegd waarop het voedsel
en vooral de drank kon worden geplaatst. Bij die laatste zaten mannen en
vrouwen rechtover elkaar en konden comfortabel converseren.
Nooit
ontbrak echter een schaal kersen, waaraan de minnaars zich meestal rijkelijk te
goed deden. Deze rode vrucht symboliseert de vruchtbaarheid.
Naast
de genoegdoeningen van het baden en het lekker eten werd intussen ook seksuele
bevrediging bezocht. Dat dit erotisch baden meteen zorgde voor de hygiëne en
het lichaam vrij hield van parasieten en ongedierte besefte de middeleeuwer
waarschijnlijk niet … het aangename aan het nuttige koppelen heet dat dan zeker
…
Het
minnespel hoefde verder niet noodzakelijk in de tobbe te gebeuren. Aansluitend
bij de badruimte waren in die amusementscentra afzonderlijke intieme
achterkamers voorzien van een bed. Daar konden de badgasten zich discreet
terugtrekken om zich totaal over te geven aan seksuele geneugten. Of hoe zo'n 'onschuldig' straatje tegenwoordig vroeger toch wel een 'speciale' achtergrond bleek te hebben ...
Bronnen
inventaris.onroerenderfgoed.be dbnl.org afbeelding 'met bediening' van amore-medievale-sito via sekswerkerfgoed.nl/badstoven/ afbeelding 'met schraag' via sekswerkerfgoed.nl foto badhuis gadante.be lib.ugent.be,
Koen Van der Bracht : marginal gedrag in de laatmiddeleeuwse kleine en
middelgrote stad:prostitutie en zelfmoord in de Denderstreek tijdens de
bourgondische periode.
In
het artikeltje over de Bende van Jan De Lichte (HIER te lezen), staat vermeld
dat alle beschuldigden zware straffen ondergingen.
Hierbij volgt een gedetailleerdere beschrijving van de uitgesproken straffen.
De tekst uit het proces, die dus slaat op de straffen van de bendeleden van deze bende, staat vermeld in het paars.
D o o d s t r a f
d o o r r a d b r a k e n Dit
was wellicht de wreedste en oneervolste doodstraf die men zich kon inbeelden.
Afhankelijk van de omstandigheden kon de
doodsstrijd enkele uren tot zelfs enkele dagen duren.
>>> Aermen, Beenen, Billen ende Lenderen levendig gebrocken te worden, op een
Schavot op de Merckt der Stadt Aelst ende aldaer geleydt te worden op een Radt
’t aensicht gekeert naer den Hemel, om aldaer te blyven tot ‘er tydt dat het
Godt believen sal u in het leven te laeten, naer welck u doodt lichaem vervoert
ende geëxponeert sal worden ter plaetse patibulair, anderen ter exempele. <<<
De veroordeelde werd op een houten wiel (rad)
gebonden. Met een ijzeren staaf werd vervolgens op de ledematen geslagen totdat
alle botten hierin versplinterd waren.
Als alle ledematen kapotgeslagen waren,
kon eventueel nog een genadeslag op de hartstreek worden gegeven, waardoor de veroordeelde
stierf.
Een andere methode was om de ledematen van de
veroordeelde aan latten of op een balk met V-uiteinden vast te binden. De
veroordeelde kreeg dan "de 9 slagen" waarna deze ledematen gebroken
werden door er met een ijzeren staaf of hamer op te slaan.
Eerst sloeg de beul
achtereenvolgens op de onderarmen, bovenarmen, scheenbenen en ten slotte de dijbenen.
Dat waren de "8 slagen". Als de ledematen kapotgeslagen waren, werd
het lichaam door de spaken van een rad gevlochten.
Het rad met de misdadiger
werd vervolgens opgehangen of in zee geworpen. Ook hier geldt dat de genadeslag
soms wel en soms niet volgde. Als de negende slag toch kwam, was dat op de
borstkas ter hoogte van zijn hart. Dat was de uiteindelijke genadeklap. Soms
gebruikt men deze uitdrukking nog als men iets ergs meemaakt. Dan zegt men:
"het was net als een slag op mijn hart".
Het kwam ook voor dat op het rad het lichaam van een
al gedode misdadiger werd gebonden om vervolgens kapotgeslagen te worden. Dit
gebeurde om het lichaam van de misdadiger zo veel mogelijk te onteren.
Gewoonlijk werd het stoffelijk overschot na de terechtstelling met rad en al op
een hoge staak aan de rand van het rechtsgebied op het galgenveld
'tentoongesteld' als waarschuwing aan eenieder die eventueel kwaad in de zin
had.
De veroordeelde kon ook nog worden onthoofd, of werd 'min of meer levend' achtergelaten waarna pijn, bloedverlies, dorst en vogels de rest deden.
D o o d s t r a f d o o r o p h a n g e n
Ook ophanging als methode om mensen ter dood te brengen is
al eeuwen oud, en ook deze methode geldt als oneervol, omdat deze in het verleden
vooral voor het gewone volk werd gebruikt. Het is dan ook om deze reden dat veel veroordeelde oorlogsmisdadigers na de
Tweede Wereldoorlog warden opgehangen in plaats van gefusilleerd.
>>> Op dese Merckt aan eene Galge geëxecuteerd te worden met de koorde tot dat ‘er de doodt naer volgt, ende t’eynde dies u doodt lichaem vervoert ende geëxponeert te worden ter plaetse patibulair, anderen ter exempele. <<<
In vroegere tijden kreeg een veroordeelde een touw om
zijn nek geknoopt dat vervolgens over een stevige tak werd geworpen. De
veroordeelde werd omhooggetrokken en stierf door verstikking.
Later ontdekte men dat de dood sneller intrad wanneer
de veroordeelde een val maakte. Bij experimenten ontdekte men dat bij een (te)
korte val de veroordeelde langzaam stierf, terwijl er bij een te lange val een
kans bestond dat het hoofd van de veroordeelde werd afgetrokken.
In de 19e eeuw werd ontdekt dat de ideale vallengte
berekend kon worden door 1260 te delen door het gewicht van de veroordeelde (in
Engelse ponden). Iemand van 50,8 kilogram (112 pond) zou dus een val van 3,43
meter (11,25 voet) moeten maken om onmiddellijk te sterven.
Later werd de formule bijgesteld, en warden ook de
leeftijd, geslacht, lichamelijke conditie en postuur meegenomen in de
berekeningen.
Door deze "ideale" val breekt de nek en
wordt ook het ruggenmerg op een hoog niveau onderbroken (meestal tussen de
eerste en de tweede wervel: hangman's fracture), waardoor onmiddellijk een
verlamming van het gehele lichaam inclusief de ademhalingsspieren optreedt,
zodat de veroordeelde niet meer kan spartelen en niet meer kan ademen.
Daarnaast drukt het eigen lichaamsgewicht ook de
halsslagaders dicht zodat de hersenen niet meer van bloed worden voorzien.
Meestal zal vooral door dat laatste binnen circa tien seconden bewusteloosheid
intreden en de hartdood na circa acht minuten.
Het begrip ‘ophanging’ dient te worden onderscheiden
van ‘omsnoering’ of ‘wurging’, waarbij een touw om de hals wordt aangetrokken.
B r a n d m e r k e n
Een brandmerk is een middel om een zaak te
identificeren door middel van een
merkteken dat niet kan verwijderd worden zonder sporen achter te laten.
Oorspronkelijke werd brandmerken enkel gebruikt bij
vee. Met behulp van een brandijzer wordt een teken op de huid van het dier
gebrand. Het brandmerk geeft de eigenaar aan. Ook voor schepen geeft het aan dat
het schip geregistreerd is (geweest) in het Scheepsregister bij het Kadaster.
Brandmerken van mensen komt voor als vorm van als
vorm van marteling, lijfstraf of body modification. In geval van slavernij kan
het ook gebruikt worden als teken van de eigenaar.
Het brandmerken als strafmaatregel, als lijfstraf werd onder andere uitgevoerd om recidivisten en terugkerende
verbannen personen gemakkelijker te kunnen herkennen.
Het brandmerken geschiedde met een verhit ijzer
(brandijzer), meestal op het gelaat, zoals de wangen of het voorhoofd. De beul
smeerde vaak buskruit in de gebrande wond om zodoende een duidelijke
brandtekening te verkrijgen.
Vanaf medio 17de eeuw werd het brandmerken in het gezicht
geleidelijk verboden
>>>…
ende alsdan gebrantmerckt ende geteeckent te worden met de letter V … .
… ende alsdan gebrantmerckt ende geteeckent te worden met de letters G.A.L. … . <<<
Het brandmerk 'in de tijd van Jan de Lichte' werd aangebracht op de rechterschouder met een gloeiend ijzer, V
voor bannelingen, G.A.L. voor de galeien. Kinderen en zwangere vrouwen werden
niet gebrandmerkt of naar de galeien gestuurd, zij kregen een andere straf. G e s e l i n g
Een gesel
is een zweepachtig instrument dat meerdere staarten telt en dus doorgaans perfect geschikt is voor een zware lijfstraf . Het geselen als lijfstraf is al heel oud.
Het bekendste zal uiteraard de geseling zijn van Jezus in het Nieuwe
Testament. In de
middeleeuwen was het geselen ook populair als een vorm van zelfkastijding,
zowel privé als in het openbaar, denken we bij voorbeeld maar aan de boeteprocessies.
>>> Op een Schavot met scherpe Roeden op de Merckt alhier gegeesselt te worden tot den loopende bloede, kinderen en sommige vrouwen werden niet gegeseld op een schavot maar voor den Landthuyse ende op en rond de Merckt, dit was blijkbaar een minder vernederende straf. Alleen zwangere vrouwen waren van geseling vrijgesteld, ze werden wel tot geseling veroordeeld maar de straf werd niet uitgevoerd, De Criminele swanger zynde en is dese Sententie niet geëxecuteert. <<< Een geselkat
duidt specifiek op een kat (soort stok) met negen staarten (linten) uit leder of koord. Deze warden vooral in de
scheepvaart en strafkolonies gebruikt.
Andere
vergelijkbare modellen, met meer of minder staarten, en eventueel
in andere materialen, zijn geen
strafwerktuigen maar seksspeeltjes ...
Diverse
varianten hebben knopen (in touwen) of scherpe elementen, zoals loden bolletjes
bij de Romeinse plumbata, die zich haast als klauwen extra diep in het vlees
boren, of zelfs weerhaken om het open te rijten. De Russische knoet werd
gebruikt voor de zwaarste, soms dodelijke geselingen in de tsarentijd.
Bij
uitbreiding wordt gesel op zowat alle strafwerktuigen toegepast. Een geselroede
bijvoorbeeld slaat aldus op een tuchtroede met meerdere takken, wat qua effect enigszins
vergelijkbaar is met de geselkat
H a l s b a n d De hals
van het rechtop zittende slachtoffer werd gekneld in een houten of metalen halsband met
scherpe pinnen aan de binnenkant. Bij de minste beweging drongen de pinnen in
de hals. Door vermoeidheid ging het slachtoffer na een tijd zowieso 'knikkebollen', waardoor de snijdende pinnen heel wat schade berokkenden. >>> Alhier voor den Stadthuyse aen den Halsbant ten tyde van twee uren te schande
ende ten thoon te staen, met dese inscriptie op uwe borst, Acheteur et Receleur
des Effets volés, Prang - dief. <<< D w a n g a r b e i d
Onder dwangarbeid wordt arbeid verstaan die mensen onder
bedreiging van straf, tegen hun wil, verrichten.
>>> 5, 6, 9 jaar of levenslange dwangarbeid op de Galeyen van den Koninck <<<.
Deze definitie is in 1930
vastgelegd door de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO).
Hierbij werd tevens
vastgelegd dat militaire dienstplicht en werk tijdens detentie niet onder dit
begrip vallen. Binnen Europa is een verbod op dwangarbeid opgenomen in artikel
4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden. Een speciale vorm van dwangarbeid is de slavernij. Bij
slavernij wordt de mens zelf als een verhandelbare zaak gezien, wat bij
dwangarbeid niet noodzakelijk het geval is.
In België stond dwangarbeid tot 1996 in het strafwetboek
en het Militaire recht vermeld en werd het ook toegepast.
In dat jaar werd het
samen met de doodstraf afgeschaft en vervangen door opsluiting van 10 tot 15
jaar. Levenslange dwangarbeid werd toen vervangen door opsluiting van 20 tot 30
jaar.
V e r b a n n i n g
Verbanning kwam in de Middeleeuwen voor in vrije steden.
Wie een bepaald misdrijf pleegde moest de stad verlaten en mocht niet meer in
haar rechtsgebied terugkomen, meestal op straffe van de dood. Zo'n straf
wachtte ook diegenen die voor hun veroordeling de stad ontvluchtten en later
probeerden terug te keren.
>>> De selve plaetse te ruymen binnen derde daege naer slaeckinge van Vangenisse met interdictie van geduerende dies daer binnen te komen, op pene van voordere lyfstraffe. <<<
Meerdere mogelijkheden of combinaties waren: >>> Buyten de dominatie van den koninck van Vranckryck. Buyten dese gehele Nederlanden. Buyten de geconquesteerde Casselryen van Aelst, Audenaerde, Dendermonde en Cortryck. Buyten Vlaenderen. Buyten Aelst. <<< Het rechtsgebied van een stad kon zijn afgebakend met banpalen.
De veroordeelde werd geacht de stad verlaten te hebben als hij de
banpaal was gepasseerd. Wanneer de veroordeelde een vreemdeling was maakte dit
voor hem weinig uit (hoewel er vaak bijkomende straffen zoals een boete werden
opgelegd), maar voor een ingezetene was dit een erg zware straf, omdat het
contact met familie en vrienden hierdoor grotendeels natuurlijk ook verloren ging.
Later groeide het idee dat veroordeelden zich ook konden
verbeteren en zich ook nuttig konden en moesten maken. Verbanning hield in de
18e, 19e en 20e eeuw dan ook deportatie naar een strafkolonie in, waar gewerkt moest
worden.
Na de strafperiode bleven bannelingen vaak ter plaatse, hoewel het ze formeel vrij
stond om terug te keren. Ze hadden daar natuurlijk grotendeels een nieuw leven opgebouwd, en terugkeren wou ook zeggen dat ze langs alle kanten zouden bekeken worden.
Grotere landen, zoals het Britse en het Russische
Rijk, gebruikten bannelingen om wilde gebieden als Siberië en Australië te
ontginnen. In de Sovjet-Unie werden hele volken verbannen naar Centraal-Azië en
Siberië. Daar stonden ze onder controle van de geheime dienst NKVD, die ervoor
moest zorgen dat de bannelingen zich niet buiten het aangewezen gebied waagden.
Zeer bekend is het Franse Duivelseiland, waarover
Charrière zijn boek Papillon schreef.
In onze streken werd de beklaagde voor een periode van 3, 6, 10, 12, 20 jaar of zelfs levenslang, buiten een bepaald gebied of meerdere
gebieden geweerd.
De veroordeelde moest binnen de drie dagen na vrijlating uit de gevangenis dit
vooropgestelde grondgebied verlaten, en het was absoluut verboden om terug te keren op straffe
van verdere lijfstraffen.
A m e n d e H o n o r a b e l
Bijkomende, typisch Franse straf waarbij de veroordeelde op zijn knieën in het
openbaar vergiffenis moest vragen, alleen gekleed in een hemd, met een
brandende fakkel in de hand en een strop rond de nek. Werd in Aalst
onder andere ook uitgesproken voor diegenen die kerkelijke goederen (o.a. zilverwerk bij
pastoors) gestolen hadden. >>> Te doen Amende Honorabel voor de Kercke van St. Marten alhier, bloot voets ende
met ontdeckten hoofde, met eene brandende Fackel in de handt ende aldaer aen
Godt Almachtig ende Justitie vergiffenisse te vraegen over uwe misdaeden ende
voorders aen ene Galge geëxecuteert te worden … <<< Eerlijke betering (Frans: amende honorable) was een straf
uit het Ancien Régime bedoeld om eerherstel te verschaffen aan het slachtoffer.
De dader moest schuld bekennen, om vergiffenis bidden en spijt betuigen,
meestal in het openbaar. Berouw en nederigheid dienden tot uiting gebracht in
woorden, houding en kleding.
Van oorsprong was de eerlijke betering een religieuze
straf uit het canoniek recht, maar ze werd evenzeer gebruikt in het veelal
ongeschreven strafrecht en zelfs als civiele sanctie. De zwaarte van de
erestraf was moduleerbaar naargelang de graad van openbaarheid. Gewoonlijk werd
de veroordeelde in hemd, blootshoofds en barvoets, soms met een strop om de
hals en een kaars of toorts in de hand, door de stad geleid. Hij moest luidop
spijt betuigen, uitlatingen herroepen en/of beterschap beloven. Ook het
deelnemen aan een processie, kerkdienst of bedevaart kon onderdeel van de straf
zijn.
Naast de eerlijke betering kende het oude recht ook de
profijtelijke betering (amende profitable), een materiële genoegdoening. Vaak
gingen beide hand in hand.
In de 17e eeuw begonnen de eerlijke beteringen af te
nemen om in de 18e eeuw volledig te verdwijnen.
Jan De Lichte was een berucht leider van een
roversbende die in het midden van de 18de eeuw het Land van Aalst onveilig
maakte. Na een grote klopjacht werd hij uiteindelijk aangehouden en op 25
jarige leeftijd op de Grote Markt van Aalst in het openbaar terechtgesteld. Jan De Lichte werd geboren op 7 april 1723 in Velzeke in de marginale familie
Josephus (Judocus) De Lichte en Elisabeth De Schepper.
Hij is daar opgegroeid in armoede, met stelen en bedriegen, en bovendien maakte
hij tijdens zijn korte leven de Oostenrijkse Successieoorlog (16-12-1740 tot
18-10-1748) ook nog mee. Hij nam zelfs dienst in het Oostenrijkse en Hollandse
leger waar hij telkens na korte tijd deserteerde.
De oorlog werd grotendeels uitgevochten in de Lage Landen en een groot deel van
de legers trok door of verbleef in het Land van Aalst. Alsof dat niet genoeg
was, waren er ook nog eens zeer strenge winters en mislukten na 1740 de
graanoogsten meerdere keren.
Vanaf 1744 kwamen er bovendien ook nog besmettelijke
ziektes voor onder het vee. Onder andere de alom gevreesde runderpest
veroorzaakte een zeer hoog sterftecijfer onder de dieren.
Vlaanderen ging in die periode niet alleen gebukt onder de daaruit
voortvloeiende hongersnood en armoede maar had daarenboven ook nog eens te
lijden van rondtrekkende plunderende soldaten. Ook Aalst kreeg het zwaar te
verduren door de vele hongerige soldaten en een ware toevloed van landlopers,
bedelaars en dieven die elders verdreven werden.
Gezien de omstandigheden was het dan ook niet verwonderlijk dat er hier en daar
roversbenden ontstonden die het weinige dat de mensen nog bezaten zonder
mededogen probeerden in te pikken voor hun eigen profijt.
Wat oorspronkelijk begon met eenvoudige diefstal escaleerde naarmate de tijd
vorderde naar inbraak, inbraak met geweld, doodslag en uiteindelijk moord en
roofmoord.
Het merendeel van de ‘Bende van Jan De Lichte’ bestond evenwel uit verwanten,
kennissen en vriendinnen van de actieve misdadigers. Zo hadden de meeste van de
jonge vrouwen die in Aalst op het schavot terecht kwamen, een relatie (gehad)
met de zwaardere jongens. En het was, zeker naar de normen van die tijd, een
zootje. Een bloemlezing spreekt hier boekdelen: - Jan De Lichte zelf had een
kind bij Mie Van Dorpe - Isabelle Spruyte leeft met Francies Van Den Haute
(Abeel) - haar zuster Josephine leefde met Lieven Faveel - Catharina Van Den
Haute (zuster van Abeel) leefde met Gabriel Van Der Cruyssen, die al twee
kinderen had verwektbijtwee andere vrouwen - Magaleine Moreels had
een kind van Pieter De Wilde - Margareta Cobel had twee onwettige kinderen en
woonde bij Pieter De Moor - de zuster van Mie Van Dorpe leefde met Pieter Van
Cauwenberge - Anne Marie De Clercq en Jeanne Moreels waren zacht gezegd intieme
vriendinnen van Simon Ysebaert.
Een curieus geval is - en dat wordt in de processen
letterlijk opgetekend - dat de bendeleden een eigen ritueel hadden om dat
samenleven in te zegenen.
Ze onderschreven (mondeling uiteraard) een soort
samenlevingscontract, waarbij Livinne Sonneville, de ‘schoonmoeder’ van Jan De
Lichte haar zegen gaf over een koppel. Eén van de weinige indicaties trouwens
waarin - en dan nog onrechtstreeks - Jan De Lichte een prominente plaats in de
bende inneemt.
In verscheidene publicaties wordt de ”Bende van Jan De
Lichte” voorgesteld als een bende bandieten die talloze overvallen pleegde,
massa’s geld en juwelen roofde en bij de rijken geld ging stelen om het onder
de armen te verdelen.
De vonnissen van de bendeleden zoals ze werden opgetekend in het nog
steeds bewaarde boek in het S.A.A. geven echter een heel ander beeld weer.
Vonnissen, Verleent binnen de Stadt Aelst, ten laste van menigvuldige
Moordenaeren, Dieven, Vagebonden ende andere Quaetdoenders, op het vervolg
vande Collegien der Casselryen ende Landen van CORTRYCK, AUDENAERDE, AELST ende
DENDERMONDE, begonnen 7 October 1748 ende ge-eyndigt 14 December daer naer.
Hieruit blijkt dat er bijna nooit geld werd gestolen,
slechts hier en daar ging het over kleine bedragen. Hun actieterrein lag
hoofdzakelijk op het platteland, bij boeren, ambachtslieden, winkeliers,
herbergiers en pastoors.
Het weinige dat bij deze arme mensen overbleef dat nog
het stelen waard was bestond uit kleding en kledingstoffen (Calamander,
Fylofelle en Flanelle), etenswaren (meel, boter en vlees), drank (goedkope
wijn) en hier en daar nog een stuk zilverwerk (zoals een ‘H. Oliedoosken’) bij
één of andere dorpspastoor.
Er is ook sprake van het stelen van vlas, een klein
vercken, drie koeien, waaronder eene roode geblaerde Koye en zelfs enkele
biekorven.
Stelen in de dichter bevolkte steden kwam minder voor,
soms gingen ze zelfs op de loop zonder buit toen ze betrapt werden en de
bewoners hen met stenen bekogelden. Ze opereerden steeds in kleine
gespecialiseerde groepen.
De vrouwelijke bendeleden stonden meestal ‘sentinelle’
(= wachter) op de weg en de kinderen kropen langs zelfgemaakte kleine openingen
in de woningen binnen om daarna de deur te openen, …
Ook de molenaars waren dikwijls het slachtoffer van
deze bendes. Zo ook bijvoorbeeld de molenaar van O.L.V. Lombeek waar bendelid
Pieter De Wilde: … te helpen vermoorden den Mulder van onse Lieve Vrouwe
Lombeke met naeme N. Van Lierde, hem ten dien eynde toegebracht hebbende eene
steke met uwen Degen … . Deze windmolen bestaat nu nog en is ons beter bekend
als de molen uit het jeugdfeuilleton Kapitein Zeppos.
Ze beroofden niet alleen de gewone burgers, ze beroofden ook elkaar wanneer ze
de kans hadden. Onderlinge vechtpartijen kwamen regelmatig voor, ondermeer
ruzies over vrouwen en verdeling van de buit vergden meer dan één slachtoffer.
Zo kreeg bendelid Pieter Merckaert (‘Appelken’) twee doodelycke steken van een mes van Augustyn Hendricx.
Het grootste deel van de gestolen goederen was voor eigen gebruik en de
overschot werd voor een schamel bedrag verkocht aan helers, meestal
herbergiers, winkeliers en ambachtslieden uit de streek.
Enkele bekende bendeleden en helers waren o.a.:
Adriaen Vagenende, Simon Ysenbaert, Jan Balister (Spagnol), Francies Van Der
Geenst (Tincke), Jan Savoye (Kleyn Janneken), Francies van den Haute (Abeel),
Pieter van Cauwenberghe (Wanlapper), Jan Cottenier (de sot van Worteghem),
Pieter De Cock (Knopmaecker ofte Cokernagre), Joannes De Schepper (Poullenier),
Jacobus Plantyn (Coben uyt ’t Cruysken). Ook zigeuners of Egyptenaers maakten
deel uit van de bende. Er waren ook twee Aalsterse bendeleden: Anne Marie De
Mulder en Anthone Van Der Gucht (Tonen den Breteur).
Op derde Pinksterdag 1748 (2 juni) hielden Jan de Lichte en de andere
kopstukken zich bezig met het spelen van krulbol in een herberg te Scheldewindeke.
Er ontstond toen een hevige ruzie met Jan de Vrieze, die ontaardde in een heftig
handgemeen. Jan de Lichte stak hierbij De Vrieze met een mes in de buik, hetwelk
de dood van deze laatste tot gevolg had.
De Lichtes kompanen Vagenende en Meulenaere sleepten
het lijk dan honderd passen verder en gooiden het in een poel, niet zonder het
eerst te hebben ontkleed. Bij zijn arrestatie droeg Meulenaere nog de kleren van
het slachtoffer.
Op dat ogenblik lijkt zich een knop omgedraaid te
hebben in het hoofd van Jan de Lichte en dreef hij het geweld tegen zijn
voormalige kameraden op. Gillis van der Elst werd vermoord te Bavegem. Met
pistoolschoten in de rug trachtte De Lichte zich van zijn rivalen Tincke en
Pieter van de Putte te ontdoen. In de nacht van 30 op 31 juli bracht hij de
onschuldige Jan Dossche, die hem bij het inbreken had betrapt, met een
pistoolschot om het leven. In de nacht van 15 op 16 augustus werd te Grammene
Marie-Anne de Smet door De Lichte en Vagenende vermoord met messteken en
pistoolschoten.
Na de val van Maastricht (7 mei 1748) kwam er een
wapenstilstand in de Oostenrijkse Successieoorlog, waardoor de Franse
bezettingsmacht zijn aandacht nu beter kon richten op de brigands die het land
onveilig maakten.
Op 28 september 1748 werd een klopjacht georganiseerd
waarbij alle inwoners van de kasselrijen Kortrijk, Aalst, Dendermonde en
Oudenaarde werden opgeroepen om iedereen zonder geldige papieren of vaste
verblijfplaats op te pakken. Circa 130 personen werden opgepakt.
De respective Collegien der Casselryen ende Landen van Cortryck, Audenaerde,
Aelst ende Dendermonde, op de menigvuldige klagten ende representatien aen hun
gedaen by de Insetene der bovengemelde Casselryen ende Landen, van de
Dieveryen, Moorden en andere enorme Faiten die daegelyckx binnen den Lande
begaen worden, ende te vreesen zynde dat dit quaet meer ende meer soude
aengroeyen, ten waere daer in op het spoedigste voorsien wierde, al het welcke
in aendacht genomen zynde, en niet anders ter herten hebbende dan de ruste ende
vryheyt van de Insetene soo van de Steden als platte Landt, hebben ten effecte
voorschreven geresolveert geraedig gevonden ende noodtsaeckelyck geoordeelt,
van te doen eene generaele jacht op alle de Prochien van de voorseyde
Casselryen ende Landen, met order aen alle Inwoonderen van op den 28 September
lestleden te ontsetten alle suspecte huysen, ende te apprehenderen alle
Persoonen eenigsints suspect en onvoorsien van behoorelyckc Certificaet ofte
Pasport, zynde ten desen opsigte versogt den Heere Provost Generael van het
Leger, met verscheyde Officieren van de Connetablie ende Marechaussé, omme de
voorseyde jacht op de Vagabonden, Dieven ende Moordenaeren met meerder succes
te konnen doen, alswanneer binnen de Stadt van Aelst zyn opgebracht alle de
Geapprehendeerde, ende aldaer hun Proces is gemaeckt voor den Heere Provost
Generael met den Raedt van de Connetablie, ende gesententieert soo als blyckt
by de volgende Vonnissen.
Tussen 7 oktober en 14 december 1748 sprak men in Aalst, door een Franse
militaire rechtbank die zetelde in Het Landthuys, meer dan 200 straffen uit
tegen maar liefst 96 personen (52 mannen en 44 vrouwen), allen vermoedelijke leden
van deze bende.
Van alle aangehoudenen werden er een dertigtal
vrijgesproken. Vijf moordenaars werden geradbraakt en 19 inbrekers
werden opgehangen.
Dieven kregen levenslange dwangarbeid op de galeien,
helers kregen 5, 6 of 9 jaar.
Meer dan de helft van de veroordeelden kregen meer dan
één straf en werden onder andere aan de halsband gezet, gegeseld, gebrandmerkt
en verbannen. Er werd wel rekening gehouden met de lichamelijke toestand van de
veroordeelden. Kinderen en vrouwen kregen in het algemeen een minder zware of
minder vernederende straf, 5 zwangere vrouwen kregen op die manier geen
lijfstraffen.
Sommige vrouwen werden ook veroordeeld tot het
bijwonen van de terechtstelling van hun echtgenoot, ook enkele kinderen moesten
toezien bij de terechtstelling van hun vader, …
De jongste veroordeelde was een meisje van amper 16
jaar en de oudste was 75 jaar.
De voortvluchtigen werden bij verstek
ter dood veroordeeld. In hun plaats werd een stropop met hun
persoonsbeschrijving aan de galg gehangen.
Elf mannen
werden alhier in Portraite geëxecuteerd met de koorde, welck Portrait ten dien
eynde aen eene Galge sal worden gehangen.
Eén van deze voortvluchtigen was Aalstenaar Anthone Van Der Gucht wiens
Portrait als volgt werd opgesteld :
Anthone Van Der Gucht, gebortig van Aelst, oudt in de 30 jaeren, lanck
ontrent de 5 en half voeten, swartachtig sleepende hair, bolster van aensicht,
wel te passe en wel op syn lenderen, dick gebeent, draegende een grys laecken
kleedt ende somwylen een bruyn, eene geblomde Callamandere veste ende eene
bruyne broeck.
Alle aangehoudenen werden naar Aalst overgebracht en gevangen gezet, sommigen
werden opgesloten in het Belfort, maar omdat de gevangenissen te klein waren
werd eveneens gebruik gemaakt van de Barbaracaemere ende Catharinacaemere.
Verblijf in de gevangenis werd niet beschouwd als straf, het was een
verblijfplaats waar men wachtte op het komende onderzoek, de ondervraging, de
uitspraak van het eventuele proces en uitvoering van de opgelegde straf.
Ijzeren deur van de gevangenis in het Belfort
Na een vooronderzoek werden de verdachten in het algemeen doorverwezen naar het
zogenaamde Scherp-examen.
Dit Scherp-examen gebeurde met behulp van foltering in de kelders van het
Belfort. Gebruikte middelen waren onder andere duimschroeven (die het
duimgewricht verbrijzelden) en Spaanse laarzen (die het scheenbeen verbrijzelden).
Bekentenissen die afgelegd werden in de folterkamer waren echter niet
rechtsgeldig.
Om die reden moest de verdachte dan ook zijn bekentenis opnieuw afleggen buiten
de folterkamer, in de rechtbank, nadat door de rechters eerst gevraagd werd of
de bekentenis niet werd afgelegd onder druk van de folteringen.
Slechts weinigen durfden het echter aan om het tegendeel te beweren.
Immers, als de bekentenis ingetrokken of gewijzigd werd begon de hele procedure
opnieuw, van voren af aan.
De straffen die werden uitgesproken, staan HIER
gedetailleerder beschreven.
De rechtbank bestond hoofdzakelijk uit Franse officieren, bijgestaan door
meerdere tolken.
Vooraleer de definitieve straf werd uitgevoerd werden sommigen nogmaals naar de
folterkamer gebracht om prealabelyck geappliqueert te worden tot de Torture ordinair ende
extraordinair, omme te hebben revelatie van uwe voordere Crimen ende Complicen.
Op die manier hoopte men nog vroegere misdaden en
mededaders op het spoor te komen.
Alle veroordeelden moesten eveneens de proceskosten en schadevergoeding
betalen: … verklaerende alle uwe Goederen, Meubele ende Immeubele, de Leenen
daer onder begrepen geconfisqueert, ten profyte van die het behoort, de kosten
van den Processe ende Misen van Justitie naer taxatie alvoren gededuceert.
Aangezien ze allemaal straatarm waren zal er hier niet al te veel van in huis
gekomen zijn.
De straffen werden bijna altijd voltrokken op dezelfde dag als de uitspraak.
Op 14 november 1748 om half twaalf werd Jan de Lichte door radbraken
geëxecuteerd. Deze straf, weinig gezien in de Nederlanden, was bedoeld om de veroordeelde
elke kans op opstanding op de Dag des oordeels te ontnemen. Vier andere
moordenaars (Simon Ysenbaert, Lieven Faviel, Augustijn Hendricx, Jan de
Priester) ondergingen hetzelfde lot.
Afbeelding
van de terechtstelling,
uit “De Groote Bende van Jan De Lichte”
door J. Van Branteghem
uit 1888.
Hieronder het verslag van het proces van Jan De Lichte.
Bemerk dat er, buiten komma’s, bijna geen leestekens gebruikt werden, waardoor
de tekst op sommige momenten nogal moeilijk leesbaar is (ik heb er hier en daar
een apart alineaake van gemaakt om het toch iet of wat duidelijker te houden.
Om dieswille dat gy Jan de Lichte, F. Joseph, oudt ontrent de 23 jaeren,
geboortig van Velsicke Lande van Aelst, u soo verre hebt vervoordert van op den
3 Sinxen-dag van desen jaere,
binnen de Prochie van Scheldewindicke met een mes te
steken Jan de Vriese in synen buyck, ende den selven te helpen vermoorden, als
oock weynigen tydt daer naer insgelycks te helpen vermoorden op de Prochie van
Bavegem, Gille vander Elst, ofte van Pamele, mitsgaders met eene Pistole te
hebben geschoten Pieter vande Putte ende Francies Geenst alias Tincke, elck
eenen bal in hunnen rugge,
ende daer-en-boven nog met eene Pistole doodt te
schieten des nachts tusschen den 30 en 31 July lestleden, sekeren Jan Dossche
Herbergier in den Sny-af, op den grooten weg van Gendt naar Audenaerde, het
selve gedaen te hebben by puere boosheyt en sondere eenige reden, dan
alleenelyck om dat den selven Dossche gewaer wordende dat gy benevens uwen
complice besig waert met een gat in syn huys te maecken omme aldaar te stelen,
met eene Vurcke getragt heeft ulieden te verdryven,
als oock voorders nog soo boosaerdig te zyn geweest van des nachts tusschen den
15 en 16 Augusty oock lestleden, te helpen vermoorden op de Prochie van Grammen
Casselrye Cortryck, sekere Marie Anne de Smet, haar te dien eynde doorschoten
hebbende haere twee Aermen ende u daer mede nog niet vergenoegende,
verobligeert hebt Adriaen Vagenende uwen compagnon, de selve Marie Anne de Smet
met een mes te doorsteken, 't welcke Adriaen Vagenende aldus gedaen hebbende,
gy gewaer geworden zyt de selve nog niet teenemaal doodt te wesen, andermaal
den selven Vagenende hebt willen obligeren haar den kop te doorschieten,
boven dat gy u nog soo verre hebt begeven van ten
voorleden jaere benevens uwe complicen met braecke te helpen stelen ten huyse
van Jan de Smet by Royghem Kapelle, ende aldaer vele goederen te hebben
uytgedraegen,
mitsgaeders oock te stelen ten huyse van den Koopman
Heleu tot Geeraersberge, nu ledent de thien maenden, alwaer gy vele goederen
hebt gestolen,
als oock nog vele andere dieften met braecke te hebben
begaan soo tot Bryvelde, Strypen, Lande van Sottegem, Petegem, Nazarette,
Nockere, Eyne, Aughem, tot Nederbraeckel, St. Mariahoorebeke by Ninove, ontrent
St. Lievenspoorte, Wortegem, Ruysselede, Wakene, Grammen, als menigvuldige
andere plaetsen, soo alles breeder ten Processe en volgens uw eygene
bekentenisse als andersints klaerlyck komt te blycken, alle ‘t welcke niet
lydelyck zynde in een Landt van rechte sonder condigne straffe, andere
Moordenaers ende Dieven ter exempele. (< dit is een ‘punt’, het eerste tot hiertoe 😊)
Soo is 't dat den Raedt van den Provoteyt-Generaal, &c., Wysen ende
condemneren u tot reparatie van alle 't gone voorschreven, Aermen, Beenen,
Billen ende Lenderen levendig gebrocken te worden, op een Schavot op de Merckt
alhier, ende aldaer geleyt te worden op een Radt het aensigt gekeert naer den
Hemel, om aldaer te blyven tot’er tydt dat het Godt gelieven sal u in het leven
te laeten,
naer 't welcke uw doodt lichaem vervoert ende
geexponeert sal worden ter plaetse patibulair, verklaerende alle uwe Goederen,
Meubele ende Immeubele, de Leenen daer onder begrepen geconfisqueert, ten
profyte van die het behoort, de kosten van den Processe ende Misen van Justitie
naer taxatie alvoren gededuceert.
Voorders condemneren u prealabelyck tot de Torture ordinair ende extraordinair
omme te hebben revelatie van uwe voordere Moorden, Dieften ende complicen.
Aldus gearretteert ter presentie alsvoren, &c. binnen den Landt-huyse van
Aelst, den 13 November 1748.
Onderteeckent P.F. Pycke.
Ende geëxecuteerd ten 11 uren en half voor noene.
Woordverklaring
Pensionaris = stadsadvocaat,
in dit geval de openbare aanklager Casselry = Kasselrij,
grondgebied onder het gezag van een burggraaf Apprehenderen = arresteren Raedt van de Connetablie =
militaire rechtbank Geconquesteerd = veroverd Geëxponeert = aan verrotting
overgelaten Geappliqueert = verplicht Sentinelle staan = op de
uitkijk staan Veur giene chanteric peu =
Bargoens: voor geen gendarme schrik Plaetse patibulair =
terechtstellingplaats
Na een achttal jaar het Land van Aalst onveilig te
hebben gemaakt kwam er met dit proces en zeer wrede straffen dus eindelijk een
definitief einde aan de roversbende van Jan De Lichte.
Op verzoek van het Louis Paul Boongenootschap, werd in
1981 door Roel d’Haese een bronzen standbeeld van Jan De Lichte ontworpen en
gemaakt, als eerbetoon aan de schrijver en als illustratie voor de
bandietenroman die hij over de roversbende had gemaakt. Het beeld was bedoeld
om een plaats te krijgen op de Grote Markt van Aalst. Dat plan veroorzaakte
opschudding bij het stadsbestuur en het werd uitdrukkelijk afgewezen.
Men dacht dat de bevolking het beeld meer zou
associëren met de misdadiger in plaats van met de schrijver, en een standbeeld
voor een misdadiger was dus ondenkbaar. Het genootschap stelde toen de
Zottegemse deelgemeente Velzeke voor, waar Jan De Lichte geboren werd, maar ook
dat plan stuitte op verzet en werd dus eveneens afgewezen.
De reden was dezelfde als in Aalst, géén standbeeld
voor een misdadiger.
Uiteindelijk werd in mei 1987 het 3,30 meter hoge
beeld opgenomen in de verzameling van het Antwerpse Middelheimmuseum.
Een aantal jaren later werd het beeld verplaatst naar
een min of meer onbelangrijke (bijna onzichtbare) plaats. Het was algemeen
geweten dat men het beeld liever kwijt dan rijk was. De oplossing kwam er door
de bouw van het nieuwe Antwerpse gerechtsgebouw dat graag een beeld had voor
het plein voor het gebouw.
Eind 2009 werd het beeld door het museum in bruikleen
gegeven aan justitie en kreeg het zijn definitieve plaats voor het
justitiegebouw.
De voormalige roverhoofdman kon zich geen betere
plaats gedroomd of gewenst hebben.
Zijn leuze: Veur giene chanteric peu, (voor geen 'gendarm' schrik) staat uitdagend
op zijn borst.
Over Jan De Lichte is heel veel verteld en geschreven.
Louis Paul Boon gebruikte in zijn roman De bende van Jan de Lichte (1957)
elementen van de schelmenroman, maar in zijn versie wordt Jan de Lichte niet
omschreven als een ordinaire bandiet maar wel als een idealist, geen anarchist maar
wel een vrijheidsstrijder, die het niet enkel gemunt heeft op de Franse
bezetters, maar een revolutie van de klassenlozen tegen de gevestigde orde wil
ontketenen.
Deze geromantiseerde versie had een zodanig groot succes
dat er zelfs een vervolg op kwam (De zoon van Jan de Lichte). Het boek werd
bewerkt tot onder meer een toneelstuk door Pieter de Prins, een musical door
Wim De Craene en een stripreeks door Nagel.
Deze romantische voorstelling bezorgde hem dus, helemaal verkeerdelijk, de bijnaam
"de Vlaamse Robin Hood." Ook volgend 'Oilsjters' liedje herinnert ons aan deze rover :
Andere dingen die Jan De Lichte herdenken :
- Brouwerij De Glazen Toren creëerde in 2005 het bier
Jan de Lichte, een strogeel tarwebier.
- Ter gelegenheid van het Boon-jaar 2012 werden in
Aalst op de Erfgoeddag het proces en de terechtstelling van Jan de Lichte nog
eens overgedaan tijdens een evocatie, geregisseerd door Anton Cogen. Advocaat
Jef Vermassen nam hierbij de verdediging van Jan de Lichte op zich. Het
spektakel werd nogmaals opgevoerd tijdens de Open Monumentendag in Velzeke.
- In Zottegem (deelgemeenten Strijpen en
Velzeke-Ruddershove) loopt sinds 1988 het bewegwijzerde 'Jan de Lichtepad'
langsheen de Molenbeekvallei en de Driesmolen, waar Jan De Lichte geboren zou
zijn. Meer info over het pad : HIER
- ‘De Bende van Jan de Lichte’, de nieuwe prestigieuze
historische reeks die VTM in petto had, ging in wereldpremière op de 45ste
editie van het Film Fest van Gent. Tijdens een speciale voorstelling op vrijdag
12 oktober 2019 werden de eerste twee afleveringen van de dramareeks vertoond, in aanwezigheid van de cast, de makers en heel wat gasten.
Het is Matteo Simoni die in de reeks Jan de Lichte speelt.
Naast Simoni spelen ook Stef Aerts, Tom Van Dyck, Dirk Roofthooft, Inge
Paulussen, Rik Verheye, Ruth Beeckmans, Mathijs F. Scheepers, Charlotte Timmers
en Anemone Valcke belangrijke rollen.
Na de vertellingen en de boeken nu dus ook op het 'witte doek'!
In november 2021 werd de serie ook uitgezonden op het TV scherm.
Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 4, 497-498 Vonnissen verleent binnen de Stadt Aelst, ten laste
van menigvuldige Moordenaeren, Dieven, vagebonden ende andere Quaetdoenders, op
het vervolg van de Collegien der Casselrijen ende Landen van Cortrijck,
Audenaerde, Aelst ende Dendermonde, begonnen 7 oktober 1748 ende geeyndigt 14
December daernaer. Gent, 1749 : E-book De waarheid over het standbeeld van Boons Jan de
Lichte, Guido Lauwaert, Knack, 27 maart 2012 Vermassen verdedigt Jan de Lichte, Het Nieuwsblad, 23
april 2012 Cursus 'oudnederlands' SMI-TIS 1985-1986