Nieuws uit Aalst

--------- Profiesjat Prinsj Karel 'Sjalen' Van de Winkel !!! ------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -
Posts tonen met het label schrijven/tekenen/schilderen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label schrijven/tekenen/schilderen. Alle posts tonen

zondag 27 september 2020

Ondineke

Vrijdag 13 maart 2020, te midden van de coronacrisis, heeft Aalst afscheid moeten nemen van beeldend kunstenaar Frans De Vree (°5/8/1934). Frans overleed op 85 jarige leeftijd.
Vanwaar we deze brave mens onder andere moeten kennen, is reeds te vinden in de titel van dit artikel : Op de binnenkoer van het oude stadhuis staat - tot 6 oktober 2024 - namelijk zijn ongetwijfeld meest bekende beeld, het Ondineke-standbeeld.


Omwille van de coronareglementeringen diende het afscheid van Frans plaats te vinden in zeer intieme kring, en niet zoals hij eigenlijk zou verdienen in een volle kerk of zaal.
Toch zullen we hem steeds even voor ogen hebben als we zijn beroemde beeldje passeren.


Ondineke, met haar bruine haar in 2 stijve vlechtjes op de rug, is het hoofdpersonage in het bekende boek
 De Kapellekensbaan’ van schrijver Louis Paul Boon.
 
De Kapellekensbaan (of de 1ste illegale roman van de schrijver) wordt algemeen erkend als zijn meesterwerk waarmee het, samen met het volgende en ermee verbonden Zomer te Ter-Muren uit 1956, wel eens de ‘Bijbel van de anarchist’ genoemd wordt.
 

Na de eerste publicatie zorgde de roman al heel snel voor heel wat opschudding vanwege het onorthodoxe karakter van vorm en inhoud en het eigenzinnig taalgebruik.
Tegenwoordig is die mening door de meesten herzien, en wordt hij als een der hoogtepunten uit de Nederlandse literatuur beschouwd.
Zeker na het verschijnen van de Engelse vertaling van De Kapellekensbaan in 1972 werd Boon beschouwd als een ernstige kandidaat voor de Nobelprijs voor literatuur , een prijs die hij uiteindelijk niet kreeg ...
 
In het besef dat de wereld zich niet langer leende tot 'fatsoenlijke boeken', verscheurde Boon eind 1945 het manuscript van een roman waaraan hij sinds september 1943 vol enthousiasme aan het werken was, namelijk ‘Madame Odile’.

Het boek was evenwel niet volledig vernietigd en hij kon de snippers nog recycleren. Deze vulde hij met heel wat knip- en plakwerk aan met nieuwe nota’s en kanttekeningen uit onze wereld van vandaag, en hij voegde er nog enkele verhaaltjes, bittere bedenkingen, parabels en kleine geschiedenissen aan toe.
 
Dat had als resultaat dat het boek eigenlijk samengesteld werd als een feuilleton.
Het werd het verhaal van Odile, die in zijn nieuwe versie ‘Ondineke Bosmans’ heette en die in de 19e eeuw geboren is.
 
Vroeger stonden rechts van de Kapel Ter Muren, op het einde van de Kapellekensbaan, een drietal werkmanshuisjes.
Het middelste van de drie, een 'estaminet', was in Boons ogen het huisje waar Ondine Bosmans – een brutaal en ambitieus arbeidersmeisje, samen met haar broer en ouders woonde en waar de sleutels van de kapel bewaard werden.
 
Zij waande zichzelf beter dan de andere inwoners van het gehucht Termuren en dit om twee redenen.
Ten eerste was ze de dochter van Carolus "Vapeur" Bosmans, een zelfstandig schrijnwerker, die er prat op ging een burger te zijn en dus geen ‘simpele arbeider’.
Ten tweede bewaarden ze thuis de sleutel van de kapel.
 
Wanneer ze bijna elf was, zag Ondineke Achilles en Norbert Derenancourt terwijl zij in de tuin van hun vaders kasteel speelden.
Ze zag hun met goud bezette "frak", en vond dat haar jonge, verminkte broertje Valeer er ook zo een verdiende. Hij was trouwens verminkt in die zin dat hij onder andere een vinger miste … die Ondineke er eens had afgesneden. 
Daarom stal ze geld uit het offerblok van de kapel, nogal logisch dat dat mocht want zij hadden trouwens de sleutel van de kapel en waren dus in die zin ook ‘bevoorrecht’.
Het gestolen bedrag bleek echter veel te weinig om een jas te kopen in de stad, en dus mislukte ook dit initiatief.
 
Net als de familie van Ondine waren de meeste mensen hier arme fabrieksarbeiders.
Zij weigerde zich echter bij deze situatie neer te leggen en probeerde werkelijk vanalles om uit het grauwe fabrieksstadje te ontsnappen, maar mislukt daar telkens in.
De nabijgelegen fabrieksmuur van de Liberale dekenfabriek ‘Labor’ beschouwde ze als ‘het begin van een andere wereld’ 


De lange bakstenen muur van de ‘Labor’ was trouwens in het echte leven de muur van leerlooierij Schotte. In vele families in Erembodegem was er toen wel iemand die voor de fabriek werkte. Er werden geen dekens gemaakt, zoals vermeld in het boek, maar wel leder voor schoenen en handtassen.
 
Over de geschiedenis van ‘Schotte’ is HIER meer terug te vinden.

Zij groeide eigenlijk op aan de rand van de rokende en stinkende stad waar het meeste volk in de fabriek van meneer Derenancourt, de katholieke garenfabriek ‘de Filatelure’ ging werken. Toen Ondineke de eerste keer over God hoorde spreken, dacht ze trouwens dat men ‘meneer van ’t kasteel’ bedoelde, ofte ‘meneer van de filatelure’.
 
Het werkvolk van  'Garenfabriek de Filatelure' (Bonneterie Bosteels-De Smeth = kousenfabriek ‘Du Parc’) ging langs de Kapellekensbaan naar huis en de kleine Ondine zag hen dan ook vaak in de clinch gaan met het volk van de ‘Labor’, hun beider afkomst botste wel eens meer.
 
Over de geschiedenis van 'Du Parc' is HIER meer terug te vinden.

Vaak deed ze wel eens iets meer dan alleen maar haar charme gebruiken om hogerop te geraken.
Zo begon ze om te gaan met de heren Achilles Derenancourt en Ludovic Gourmonprez en deze laatste maakte haar zwanger. Ze dumpte de baby echter in het toilet zonder er verder naar om te kijken.
 
De grote heldin van Boon was dus eigenlijk niets meer dan een vuile ros, een feeks, een dievegge, een sadistische treiteraar en een kindermoordenares.
 
Ze had een relatie met Achilles en overwinterdebij hem op het kasteel, maar hij beschouwde haar slechts als een stuk speelgoed en trouwde met de zus van de rijke dikzak Glemmasson.
Daarna heeft Ondineke nog een kortstondige relatie gehad met Achilles' broer Norbert, totdat ze ontdekte dat hij eigenlijk Kledden was en zich als de "Lange Vrouw" verkleed had. Hij was dus een kinderverkrachter, maar werd hier nooit voor vervolgd.

Over ‘Kledden’ of ‘Kleddemevel’, de figuur die nogal eens gebruikt wordt om een eigen fout op af te schuiven, is HIER meer terug te vinden.
 
Wanneer er vier villa's gebouwd werden langs de Kapellekensbaan, gebruikte Ondineke haar charmes (en iets meer) om voor haar vader het contract binnen te rijven voor de schrijnwerkerij.
Het lukte, maar aangezien het gezin Bosmans niet tot de snuggersten behoorde, was het geld dan ook vrij snel uitgegeven, waardoor ze de houtleverancier niet meer konden betalen.
Ondineke ging daarop naar de familie Schatt, eigenaar van de vierde villa die haar rekening nog niet betaald had, om ‘’t één en ’t ander te gaan regelen’ en ontmoette daar Oscarke Schatt. Met deze simpele ziel zal ze uiteindelijk trouwen...
 
Oorspronkelijk stond het bronzen beeldje van Ondineke aan de Kapellekensbaan aan de kapel Ter Muren. Het werd er ingehuldigd opp 13 mei 1995.
Gezien de schrijver daar de laatste 25 jaar van zijn leven in de buurt woonde, was het een wens van hem dat het beeld daar zou komen.
 
Vier jaar later werd het originele beeld vervangen door een bronzen duplicaat. Dit omdat dat materiaal beter bestand zou zijn tegen vandalisme.
Het originele beeld ging naar het Stedelijk Museum.
 
Wegens nieuw vandalisme in 2001, de vlechtjes werden afgebroken en men had geprobeerd om het standbeeld omver te trekken, diende het beeld eventjes te verdwijnen voor herstellingen.
Het nam zijn plaats terug in op 15 mei 2002 maar toen Ondineke bij nieuw geweld nu ook een arm verloor, besloot schepen Gracienne VanNieuwenborgh om het beeld naar de binnenkoer van het landhuis (oud stadhuis) te laten verplaatsen.
 

Sommigen beweren trouwens dat er ook nog andere redenen waren voor de verhuis. Bewoners van de Kapellekensbaan spraken immers kwaad over het beeldje. Het was naakt en zwanger, en zelfs in onze ‘moderne’ tijden was dat blijkbaar iets dat niet aanvaard kon worden.
Er waren zelfs nog onderhandelingen tussen de pastoor en het stadhuis om Ondineke aan te kleden.

Dat laatste is trouwens niet gebeurd, of toch niet definitief. Hier wel een foto van Ondineke, terwijl ze 'actie aan het voeren is' ter gelegenheid van Rode Neuzendag (2019).

 
Ondineke, of tenminste haar standbeeld, is trouwens ook het onderwerp geweest van een heus ontvoeringsplan.

In 2012 draaide het cultureel project ‘Lezen in de Lente’ van het Herzeelse ‘Uilekot’ volledig rond Boon. Zij vonden de Aalsterse viering met zijn ‘Beschermcomité van werkgevers’ en zonder vakbonden niet in de lijn van het Boon-gedachtegoed en ze dokterden dan maar een eigen viering uit. Hiervoor kregen ze echter geen medewerking van de stad Aalst.
Als reactie daarop wilden ze het Aalsterse stadsbestuur een hak zetten en het beeld, dat op het binnenplein van het Aalsterse stadhuis staat, ontvoeren. Bij wijze van mediastunt zouden ze het dan opnieuw aan de oppervlakte laten komen … het spelletje ging echter niet door.
 
Nog in 2012, het Boon-jaar, werd op 23 juni, tussen 16 en 18 uur aan café ’t Eletrieksken een verkiezing 'Miss Ondineke' gehouden.
2012 betekende immers dat de auteur 100 jaar geleden geboren werd, en 2013 zou het jaar worden waarin De Kapellekesbaan precies 60 jaar werd.
 

De deelneemsters moesten de jury, bestaande uit Jo Boon (zoon van), Dylan Casaer, de madammen van de Comte, prins carnaval Stéphanie en last but not least voorzitter en vrouwenkenner Herman Brusselmans, overtuigen met een motivatietekst en een aangepaste act.
Net als bij een missverkiezing diende dit te gebeuren in beide ‘landstalen’, zijnde Nederlands en Oilsjters.
 
De winnares werd Veerle T’Jampens, een echte … Westvlaamse …
Ze omspeelde handig het ‘Oilsjters dialect' omdat ze zich in haar act zonder woorden omkleedde van braaf meisje tot een erotisch Ondineke.
Bijna 3000 toeschouwers bekeken later die dag de Boonparade waarin zij natuurlijk één van de figuranten was.
 

Geen ontvoering, maar wel een weloverwogen verhuis ... dat was het nieuws dat we op 26 september 2024 te horen kregen.

Ondineke keert terug naar de Kapellekensbaan!

Het Burgerplatform Erembodegem heeft zich immers ingezet om het standbeeld van Ondineke terug te laten keren naar de Kapellekensbaan in Erembodegem, waar ze eigenlijk thuishoort.
Oorspronkelijk stond Ondineke, een ontwerp van kunstenaar Frans De Vree, aan de Kapel  Ter Muren in Erembodegem, maar na herhaaldelijk vandalisme werd ze ter bescherming naar het Stedelijk Museum overgebracht. De bronzen replica, gegoten door Jo Van Geert, bevindt zich nog steeds op de binnenkoer van het voormalige stadhuis.

Het originele Ondineke krijgt, na 25 jaar afwezigheid, dus een nieuwe thuis op de site van het Sportcomplex Schotte aan de Kapellekensbaan , dus volledig in lijn met het boek van Louis Paul Boon. 
Daar zal iedereen het beeld in een meer beschermde omgeving opnieuw kunnen bewonderen. 

De terugkeer van Ondineke is het resultaat van  een nauwe samenwerking tussen de Stad Aalst, het Stedelijk Museum, het Boongenootschap en het Burgerplatform Erembodegem word(t) wakker!
En op 6 oktober was het dan zo ver ...  Ondineke verhuisde onder grote belangstelling van de binnenkoer van het landhuis naar de kapellekesbaan.

Ondineke leeft trouwens ook nog steeds verder in de boeken van LP Boon, maar ook in meer ‘tastbare’ vorm is ze tegenwoordig te verkrijgen in het Aalsterse.
 
- Ondineke bier
 
Drie streekgenoten en vrienden uit Aalst, starten in het begin van 2004 met een nieuwe ambachtelijke brouwerij: De Glazen Toren, genoemd naar de Glazentorenweg in Mere., SP.A-raadslid Jef Van Den Steen uit Erpe-Mere, de Aalsterse hoofdbibliothecaris Mark De Neef en Aalsters OCMW-ontvanger Dirk De Pauw wilden met hun brouwerij Aalst terug op de bierkaart plaatsen.
Daarom dragen ook de meeste bieren namen uit het Aalsters verleden.
 
Het Ondineke is een artisanaal Belgisch blond bier, ‘Oilsjtersen’ tripel, van hoge gisting, met nagisting in de fles, ongefilterd
 
Ingrediënten: Gerstemout, (in Aalst verbouwde) Hallertau Mittelfrüh (dry)hop, gist, vloeibare suiker, water.
 

Het bier wordt gebrouwen in Brouwerij De Glazen Toren, te Mere in de gemeente Erpe-Mere.
Het is een ongefilterd goudblond bier met een alcoholpercentage van 8,5%, zonder toevoeging van kruiden.
De brouwer maakt gebruik van de enige hopvariëteit die nog in Aalst verbouwd wordt, namelijk Hallertau Mittelfrüh.
Die hop ‘groene belle’ was volledig verdwenen in België, maar kon dankzij hopcentra in Slovenië en Engeland terug naar België worden gebracht.
 
Ondineke is ondertussen ook het officiële stadsbier van Aalst en wordt op recepties van de stad aangeboden.
De wikkel rond de fles heeft de stadskleuren: rood-wit-geel. De brouwerij kreeg de toelating van Frans De Vree zelf om zijn beeld als motief te gebruiken voor de wikkel.
 

Tijdens Boon 2012! kon je in dienst Toerisme ook een Boon-bierpakket aankopen. Dit Boonpakket bevatte 1 fles Jan De Lichte bier en 1 fles Ondineke bier.
 
Waar bier is, is meestal ook een café in de buurt.

Tot in 2016 vonden we in de Molenstraat 47 café ‘Ondineke’.
 

In juni van dat jaar werd de zaak overgenomen door Cristina Lovisteanu die ‘Ondineke’ verving door de voornaam van haar negen maanden oude dochter Iulia.
Iulia bleef echter niet lang bestaan, en zo komt het dat we sedert 14 maart 2020 op dit adres terecht kunnen bij Isabelle Wauters in ‘Bailar’, een cocktail-loungebar.
Er hangt een zuiders, relax, Latino-sfeertje en tijdens het weekend gaan ze er wat steviger tegenaan.
Als de ambiance goed zit kan er ook gedanst worden. De muziek uit onze jonge jaren en de muziek van de jaren 80, 90 en 2000 zal een rode draad zijn
 
- Ondineke Praline
 
Lekker chocoladesnoepje (in 4 smaken) in de vorm van het hoofd van Ondineke.
 
De pralines zijn exclusief te verkrijgen bij bakkerij Willy Coppens - Hogeweg 72 - 9320 Erembodegem
en bij Ambarosa – Ridderstraat 38 - Aalst
 
Hier een foto van enkele Aalsterse pralines, bestaande uit Aalsterse Ajuintjes, Hoppralines en Ondineke pralines.
 

 Santé, smakelijk en veel leesplezier !
 
Bronnen :
 
HLN 20/3/2020 – 17/4/2001 – 13/9/2002
Het Volk 27/4/2002
Het Nieuwsblad 30/3/2012 – 8/6/2016
Het Nieuwsblad foto Ondine PVDB 25/06/2012
foto Frans De  Vree JP Swirko via FaceBook Aalst.tv
euroreizen.be
Oilsjt een weireldstad 06/10/2024
ambarosa.be
opcafegaan.be
routeyou.com
lambikstoemper.wordpress.com
hebban.nl

donderdag 6 augustus 2020

Verboeden te zaugen, te kreften en te memmen


Onderstaande afbeelding is in Aalst en omstreken goed gekend.


Het verbodsteken ‘verboeden te zaugen, te kreften en te memmen’ werd ontworpen door Jean-Paul De Boitselier en Lieven Goubert ter gelegenheid van de jaarbeurs van 1987.
Beide heren zaten toen in het Feestcomité en vonden het eigenlijk beklagenswaardig dat er altijd maar ‘gezaagd’ werd op de organisatie van de evenementen in Aalst.
Zagen, kreften en memmen’ was alles wat men daar deed en zij kwamen daardoor op het idee om een eigen verbodsbord te ontwerpen.

Het was Lieven die de tekening maakte en men liet er in een eerste oplage 1000 drukken.
Het was een rood verbodsbord met 2 zagen (zaugen), 2 kreeften (kreften) en twee borsten (memmen)

De sticker werd echter zo populair dat er nog eens 10 000 bijgemaakt werden.

Tegen de stoet van 1988 was de afbeelding dus wijdverspreid en een echt 'hebbeding' voor de carnavalisten en verzamelaars  …

Volgens de bijhorende uitleg die toen gegeven werd, is het verbodsteken altijd en overal geldig, in het bijzonder :

- thuis, tussen man en vrouw,
- tijdens politieke debatten, op het schepencollege en de gemeenteraad,
- tijdens vergaderingen in het algemeen
- tijdens vergaderingen van adviesraden (en in het bijzonder die van het Stedelijk Feestcomité)
- op café,
- op het werk tussen de werkgever of de werknemers,
- onder de carnavalisten,

Wie zonder stress en in vrede wil leven, zal zeker dit verbodsteken respecteren

Voor Jean-Paul (die prins van Aalst was in 1967 en in 1970) was dit niet zijn eerste zelfklever.
De carnavalist in hart en nieren was er ook om bekend dat hij het reilen en zeilen in Aalst steeds heel kritisch observeerde. Daardoor kon hij uiteraard steeds heel accuraat en ‘kort op de bal’ inspelen op de actualiteit die leefde in de stad.

Alluderend op de fusieperikelen bracht hij ‘ik ben nen echten ajoin’ op de markt.

Daarna kwam de befaamde ‘verboeden te zaugen, te kreften en te memmen’ en een derde (toen de nieuwe coalitie reeds gezeteld was) werd ‘mijne frang es gevallen’.

Het ‘verkeersbord’, de bekendste creatie van deze creatieveling, blijft nu nog steeds verder leven, in zijn originele vorm (de sticker), maar ook in de vorm van pins en buttons.

Of de uitdrukking echt Aalsters is, … dat weet ik niet, maar dat de boodschap intussen wereldwijd verspreid is, dat is zeker …

Mensen met een natuurlijke aanleg tot zagen passen immers beter op als ze het huis van de paus passeren. Paus Franciscus heeft in 2017 namelijk een nieuw verbodsbordje aan zijn appartementsdeur in het Vaticaan gehangen. En hierop staat een niet mis te verstane boodschap te lezen: “Verboden te zagen”.

Op het bordje staat verder nog dat overtreders van het klaagverbod onderworpen zijn aan het zogenaamde “slachtoffersyndroom” waardoor ze niet bijster veel gevoel voor humor hebben en bovendien niet in staat zijn om problemen op te lossen.
Het bordje was een cadeau van Salvo Noé, een Italiaanse psycholoog. De paus ontmoette de man op het Sint-Pietersplein in Rome. Hij beloofde hem toen dat hij het verbodsbordje aan zijn appartement zou hangen … en de paus is duidelijk een man van zijn woord.

Hoewel de boodschap duidelijk is, blijkt het voor 'nen ajoin' toch moeilijk om zich er aan te houden. Immers, op alles wat in de pers verschijnt, of wat er ook gezegd wordt op straat, we hebben de reputatie om toch over alles nog eens onze eigen mening te moeten ventileren ...
Terecht of niet ? 
Misschien een onderwerp om eens te bespreken ... 
... met het nodige gezaug, gekreft en gemem ...

😇😎😏


Bronnen :

De Voorpost 8/1/1988 – 11/8/1989
Het Nieuwsblad 31/12/1987
vlaamswoordenboek.be
GVA.be 16/7/2017
De Streekkrant 31/12/1987 – 26/2/2014

maandag 8 juni 2020

Jos Ghysens (+ 2020)


Het is allemaal misschien wat in stilte gepasseerd omwille van corona en racisme in het nieuws, maar onlangs overleed Jos Ghysens, één van de mensen die ons Aalst leerde kennen vanuit de geschiedenis. Wie boeken bezit over Aalst, of eens naar de bibliotheek gaat en de kaften bekijkt, zal met heel veel waarschijnlijkheid ook wel al één of meerdere uitgaves van deze man tegenkomen.

Jos Ghysens (niet te verwarren met de ondertussen ook overleden programmamaker Jos Ghysen!) was een Aalsters amateur-historicus / geschiedschrijver en publiceerde een oneindig lijkend aantal boeken over of in verband met de geschiedenis van de stad Aalst. Jos is afkomstig uit Erembodegem waar hij op 23 november 1929 het levenslicht zag.

Hij is afkomstig van de wijk Ronsevaal en volgde er de plaatselijke gemeenteschool. Daarna ging hij naar het Sint Jozefscollege van Aalst. Van Aalst geraakte hij in Brussel en volgde de moderne humaniora en de handelsafdeling in 'Saint Louis'. 

We mogen hem eigenlijk gerust de ‘moderne Petrus Van Nuffel’ noemen, gezien hij naast deze kroniekschrijver zeker één van de productiefste individuele onderzoekers van de stad was.
Heel zijn leven lang maakte hij werk van de geschiedenis van Aalst.

Reeds als kind zat de geschiedenis er 'ingebakken'. Hij snuffelde steeds naar oude stukken en herinneringen in zijn kennissen- en familiekring. 
Gezien hij school gelopen had in Aalst, en daarenboven nog een echt 'Oilsjtenesken' huwde, kreeg hij steeds meer en meer contact met de kermissen, processies, carnaval, de brandweer, enzovoort. 
Door het uitpluizen van verschillende boeken en kranten maakte hij ook kennis met oude plannen en groeide de kennis van de streek zienderogen.
Wat hij las, wou hij ook steeds bevestigd zien, en dus stak hij vaak zijn licht op bij de archieven.
Zijn interesse en speurwerk bleven niet onopgemerkt, en op zeker ogenblik daagde een 'Hollands' uitgever op om 'Aalst in oude prentkaarten' klaar te maken. Bij de eeuwwisseling waren deze prentkaarten een echte rage, en die rage flakkerde opnieuw op in de jaren '60. Ook Jos beschikte over een imposante verzameling met enkele hele waardevolle stuks. 

Zijn levenswerk begon dus eigenlijk in 1971 toen ‘Aalst in oude prentkaarten’ werd uitgebracht.


Dit boekje toonde een mooie selectie van oude postkaarten uit Aalst die werden gedrukt tussen 1898 en 1914 en schetste dus een interessant beeld van hoe onze stadsgenoten in die tijd leefden. Aan de hand van de getoonde kledij, de toestand van de straten, de beelden van transport en handel, van spelende kinderen, … konden de jongeren dus kennis maken met de tijd van ‘metjen en petjen’ en konden de ouderen herinneringen ophalen van hoe het toen was.

Het succes was enorm en reeds het jaar daarop verschenen zowel 'Erembodegem ...' en 'De Faluintjes in oude prentkaarten'. 

Nog in 1972 komt 'Aalst tussen beide wereldoorlogen' uit en in 1973 verscheen het boek “Aalst 1940-1945. Een stad onder Duitse Bezetting”.

Gezien deze uitgave sterk gebonden was aan een bepaald aantal pagina’s en er zoveel te vertellen was over deze donkere periode ontstond natuurlijk ook de lichte druk om aanvullende publicaties te blijven leveren. Iets wat hij samen met Jacques De Vos dan ook heel graag deed.
De serie werd werkelijk een fenomenaal werk. Echt álles wat in Aalst tijdens die beruchte eerste meidagen is gebeurd heeft hij nauwkeurig opgetekend en beschreven.


Historiegetrouw en heel nuchter bespreekt hij de situatie vanaf 10 mei, de dag van de Duitse inval, alsof je er zelf bij was. Het werd een realistisch maar toch sereen gehouden werk waarin hij de relatie tussen de geschiedenis en de moderne gemeenschappen wil onderzoeken. 

Heel pittig schrijft hij over het Duitse artillerievuur en het bombardement op de stad, over de vlucht van de inwoners, de angst en de obsessie voor parachutes, over de vijfde kolonne, de vlucht van de weerbare mannen naar Frankrijk, de Britse achterhoedegevechten van 18 mei, over de plunderingen in de stad door zowel burgers als militairen, de bezetting der stad door de Duitsers op 19 mei, de doortocht van Koning Leopold I naar gevangenschap te Laken op 30 mei, de bevoorrading van de stad, de krijgsgevangenen en de slachtoffers, over het Rode-Kruis, de vrijwillige arbeiders naar Duitsland, de arbeidsdienst en ga zo maar voort.

Al deze beschrijvingen werden voor de vele Aalstenaars die de donkere meidagen 1940 zelf beleefd hadden, visueel trouwens nog intenser gemaakt door de reeks aangrijpende foto’s die de teksten vergezelden.
Waar het boek voor de ouderen dus vooral een herinnering was, was het voor de jongere generatie eigenlijk een soort van waarschuwing om het nooit meer zo ver te laten komen.

In 1974 verscheen het boekje 'kent U ze nog, de Aalstenaars?'
Het werd een soort van familiealbum van de Aalsterse bevolking tussen de jaren 1880 en 170. 
Het boekje bevatte 79 foto's en bijpassende teksten die de levenswijze van alle klassen van de bevolking van het het 'stadje aan de Dender', zoals hij zelf onze stad omschreef, illustreerden. 
Veel stadsgenoten verleenden hun medewerking. Natuurlijk ook de ouderen die de eeuwwisseling zelf meegemaakt hadden en konden berichten over de tijd zonder radio of TV, zonder gas of elektriciteit, zonder stemrecht, acht urenwerkdag, kinderarbeid enzovoort.
De foto's toonden een lerarenkorps, jezuïeten, stadsgenoten op een vrolijke picknick, toneelliefhebbers, historische stoeten, ... en waren opnieuw een schat voor de geschiedenisliefhebbers.

Jos werd stichter en secretaris van ‘het Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis’ waar veel gelijkgestemden actief waren en hun ervaringen en vondsten konden delen. Het werd een platform voor de liefhebbers van de geschiedenis van onze stad en mocht van in het begin reeds op heel veel bijval rekenen. Het genootschap ontstond in 1976 wanneer initiatiefnemer Jos samen met bestuursleden Hendrik Strypens (voorzitter) en Guido Saey (penningmeester) hun activiteiten opstarten. Het genootschap was financieel volledig onafhankelijk en stond open voor alle jonge Aalsterse historici. Enkele van hun initiatieven waren het herdrukken van de werken van Petrus Van Nuffel, de folkloristische kalender van Groot Aalst, en het opmaken van het grootste standaardwerk in wording over de geschiedenis van Groot Aalst met daarin een inventarisatie van de straten en gebouwen. Dat zou een werk in tien delen worden. 

De genootschap werd een groot succes en de immer bescheiden Jos werd daarop gekozen tot ‘verdienstelijkste Aalstenaar van 1978’

Stefaan Vinck, de grondlegger van het Documentatiecentrum Aalst Karnaval (DAK) wou in de zomer van 1984 het boek 'Aalst Karnaval' van Jos Ghysens en Karel Baert opnieuw laten drukken wegens het groot historisch belang en de schat aan informatie over het karnaval. 

Daarenboven bleek het boek één van de traditionele hulpmiddelen te zijn bij de karnavalskwis.
Het was echter uitverkocht en nergens meer te vinden.
Een herdruk bleek niet mogelijk te zijn maar men bleef wel dromen van een informatief documentatiecentrum voor Aalst carnaval, temeer omdat Simon D'Hondt van de prinsencaemere tijdens een kwistornooi had aangekondigd dat het werk opnieuw op de markt zou komen.
Er moest dus wel iets gebeuren. 

In 1985 werd dan, samen met Antoine Van der Heyden en Cyriel Temmerman, DAK opgericht. Deze mensen verzamelen een schat aan foto's tijdens de carnavalsstoeten en maken zich sterk dat men op die manier de geschiedenis van het carnaval niet meer zou laten verloren gaan. Zeg nu zelf, de beste herinneringen zitten toch steeds vervat in een foto of een dia nietwaar?
Het boek zelf kwam tot stand na een ideetje in 1974. Het was Frans Wauters die op een mooie zomerdag in 1974 met het idee kwam opdraven om een Aalsters carnavalsboek uit te geven. 
Karel Baert, Jos Ghysens en Fons Singelijn waren allemaal 'mee' en zagen het zeker zitten om zo iets moois te verwezenlijken. 
Ze kregen meteen de nodige steun van burgemeester De Bisschop, de stadssecretaris, het carnavalsverbond en een massa aan documentatie werd ter beschikking gesteld.
Midden december 1985 was het dan zo ver. De uitgave van  het eerste 'DAK-carnavalsboek'.

Vooral zijn actie tot behoud van de straatnamen in Groot-Aalst was de ‘trigger’ om hem de eer toe te kennen van 'verdienstelijkst Aalstenaar '78'. Eén van zijn bekendste boeken werd in de nasleep van dit feit dan ook ‘de geschiedenis der straten van Aalst’ (1987), waar hij trouwens ook meteen het Aalsterse dialect een ereplaatsje gaf.


Het werd een zeer lijvig boek, meer dan 450 bladzijden, gebonden in linnenband en beschermd door een stofwikkel. De meer dan 500 foto's die het geheel illustreerden waren voor velen een geheugensteuntje bij de teksten.
Heel veel werd besproken : stadswijken, buurten, buurtwegen, verkeerswegen (netjes onderverdeeld in spoor, water en land), monumenten, gebouwen, stadspompen, telefoon, en ga zo maar door.
Dat Jos zich goed geïnformeerd had alvorens dit boek te schrijven, is duidelijk merkbaar aan de appendix met bronnen en bibliografie, het register en maar liefst 2090 voetnoten.
Eigenlijk mag men dit werk gerust beschouwen als een eigentijdse encyclopedie, een historisch woordenboek en tevens het enige volledige inventaris van de Aalsterse straten.

Wat Jos vooral typeerde waren zijn korte zinnen met steeds goedgekozen woorden en woordspelingen. Zijn taalpalet bleek onuitputtelijk. 

In 1991 verscheen ‘Aalst op zen Oilsjters’ dat hij samen met Frans Wauters, ook al zo’n woordkunstenaar, schreef. Het werd een boek over de diepere ondergrond van de gedragingen van de Aalsterse 'man uit de straat' in de loop der tijden.
Het boek handelt over de alledaagse wereld van de middelgrote stad in Vlaanderen, ergens aan de grens met Brabant. Het werd een afschildering van de mens en de volkstaal met platte gezegden en gewaagde uitdrukkingen. De behandelde periode is 1890-1990.
Jos benadrukt dat dit geen 'Oilsjters diksoneir' is maar dat het dialect wel de leidraad vormt in zijn werk. 
Het werd geen 'braaf' boek. Op sommige momenten werd het zelfs bijzonder 'cru', maar dat kan ook niet anders als je over 'Aalstenaars' schrijft, merkte Frans Wauters fijntjes op.
Het boek behandelt de Aalstenaar, zijn taal, uiterlijk, karakter, kledij en voeding, puberteit, vrijen, perversiteiten, bordelen, volksdevotie, feesten en spelen, plagen en dood.
Ook ging er aandacht naar spot- en bijnamen en een Aalsters vocabularium en gezegden sloten het geheel netjes af.

In 1996 volgde ‘De Aalsterse brandweer’, waarin hij de geschiedenis van het huidige brandweerkorps uit de boeken doet.


Ook ‘Aalst in Vlaanderen’ is van zijn hand. Hij kreeg hiervoor de hulp van Guido Saey en Freddy Caudron. Het eerste deel verscheen in 2015 en behandelde de periode van circa 800 tot 1700.
Het tweede deel besprak de geschiedenis van 1700 tot ongeveer 1909.

Honderden illustraties gaven de boeken een speciaal ‘cachet’ en werkelijk alle mogelijke onderwerpen werden besproken. De regeringen, de heerlijkheden, de middeleeuwse stad, voeding, verzorging, school, parochie, kloosters, molens, feesten, folklore, land- en tuinbouw, … alles passeerde de revue.
Ook een wandeling met zes gedichten van Aleidis Dierick over de schoonheid van de stad zit vervat in het boek.

In zijn in 2002 verschenen boek 'Aalst de jaren 1920-'40' schetst hij in maar liefst twintig hoofdstukken de geschiedenis van de vooroorlogse samenleving van onze Vlaamse provinciestad.

In het boek krijgen lokale organisaties en verenigingen alle aandacht en worden ook de belangrijkste economische ontwikkelingen van die jaren belicht.
Het ongenoegen, de angst en de opstandigheid hangen dan ook bijna constant in de lucht. De economische crisis en de werkloosheid, de sociale onrust en het straatgeweld typeerden dan ook deze periode, en het boek is dan ook eigenlijk ontstaan uit een verlangen om een fantastisch, begrenzende tijd te laten herleven.


De jaren ’30 waren zijn eigen kinderjaren en hij brengt als het ware een gemeenschap in herinnering die met het uitbreken van de oorlog voorgoed verloren ging. De periode tussen de twee oorlogen was een onontgonnen veld. Er waren weinig betrouwbare bronnen te vinden wegens de vaak heersende censuur. De toenmalige krantenberichten bleken de beste bron te zijn, maar directe bronnen ontbraken vaak.
Ook de kranten berichtten vaak ‘van horen zeggen’ en waren daarom niet altijd betrouwbaar.
Facebook, Instagram en Twitter ..., daar was natuurlijk nog helemaal geen sprake van …

Dat is dan meteen ook de reden waarom de ene fase rijker gestoffeerd dan de andere, de auteur moest immers rekening houden met de beperktheid van het informatiemateriaal.

Het boek eindigt wanneer de oorlog begint. De vier jaren die daarop volgen werden al in de eerder geschreven oorlogskronieken vastgelegd.
Aalst de jaren 1920-'40' was het 31ste boek van Jos.

Dat Jos bezeten was door de geschiedenis van ‘zijn’ (en ‘onze’) stad mag een understatement zijn.
Zijn medewerking aan talrijke publicaties en tentoonstellingen bewijzen dat uitvoerig.

“Als je al zo lang met geschiedenis bezig bent, vereenvoudigt dit het opzoekingswerk. Het is gemakkelijker om dingen te kunnen plaatsen in de juiste context en ook linken leggen tussen verschillende gebeurtenissen wordt veel gemakkelijker” waren enkele gevleugelde woorden van hem.

Het is reeds gezegd, Jos laat ons een schat aan informatieve boeken na ... Een opsomming is onbegonnen werk, want steeds duikt er toch nog iets op wat 'verloren' leek te zijn.
Hierbij enkele van zijn meesterwerken : 

- Aalst, 1830
- Aalst, zomer 1940
- Aalst, 1940-44, een stad onder Duitse bezetting. Een boek waaruit mag blijken dat, oorlog of geen oorlog, het leven gaat toch steeds door. Niet enkel een boek over de oorlogsgruwelen dus, maar ook met andere tijdsdocumenten dewelke het dagelijkse leven beschreven.
- Heiligenverering te Aalst
- Herbergen en verenigingen te Aalst
- Industrie, handel en merknamen Aalst 1840-1940
- Het Aalsterse volksleven - Deze uitgave bestond uit 3 delen : 
    - het Markt en straatlied 1860-1950. 
    - De hedendaagse liedjeszangers 1950-1980
    - Het Aalsters verenigingsleven 1860-1980...
De drie delen samen omvatten een indrukwekkend aantal liedjesteksten, roepen van marktkramers, aftelrijmpjes en schetst de wereld van de marktzangers en hun wereld. 
In dit opnieuw historisch waardevolle boek, beschrijft Jos het Aalsterse volksleven via liedjesteksten en verhalen over het wel en wee van onze provinciestad. Het Aalsterse volksleven volledig omschrijven is quasi onmogelijk, daarvoor is onze cultuur veel te rijk. Het boek bevat dus een deel, maar wel een boeiend deel, van het cultuurleven in de 19e-20e eeuw.

Jos werd ook een belangrijke bron bij de opzoekingen van Jan Louies, ook al een echte 'Aalst-kenner' en auteur van onder andere de 'Oilsjtersen Diksjoneir'. Met zijn naslagwerken, en met tal van persoonlijke tips zette Jos Jan op weg om een boek te schrijven over de wijk 'de Kat' ...

Jos Ghysens, de man die van zijn hobby zijn levenswerk kon maken, ondertussen weduwnaar van Marie-Thérèse Baten, is op 90-jarige leeftijd overleden op 26 mei in het WZC De Mouterij.
Zijn uitvaart was op 30 mei 2020 in familiekring in de Sint-Martinuskerk.


Bronnen :

dbnl.org
deslegte.com
De Voorpost 2/1/1974 - 15/11-1974 - 21/11/1975 - 3/12/1976 - 10/3/1978 - 22/9/1978
De Voorpost 6/12/1991 - 18/12/1992
Het Nieuwsblad 19/11/2002
Vies Oilsjt 1/9/1978
Arijs begrafenissen
kerknet.be
Voor Allen - 12/01/1979
Visit magazine : stad in beweging 22/6/2015

donderdag 6 februari 2020

Den Oilsjtersen diksjoneir

We schrijven 15 November in het jaar des Heeren 2016 ... ‘nen dag gelek een ander’, maar niet voor de Oilsjteneers met een hart voor hun stad ...


15 November in het jaar van de Oilsjteneers wil zeggen : de voorstelling van een nieuwe (de derde ondertussen) uitgave van 'den Oilsjtersen Diksjoneir' van Jan Louies.


Het was 19 uur stipt (en naar Oilsjterse normen kan je 'stipt' dus gerust als een unicum beschouwen) dat de deuren naar de stadsfeestzaal geopend werden.  Het zou echter wel een tijdje duren vooraleer we onze plaatsen konden innemen want de trap naar boven zag er een beetje uit als de E40 tijdens het spitsuur ... Bomvol en slechts heel traag vooruitgaand.

Het was duidelijk : we waren zeker niet de enigen die een exemplaar wouden van dit schrijfsel. Heel veel stadsgenoten hadden het zelfde idee en wouden samen de uitgave meemaken. Beter dit dan er later om te gaan in de boekenwinkel.

Na een kleine test van de geluidsinstallatie (iets zoals 'Dzjing klet boem'...) was het eerste woord voor de auteur zelf : Jan Louies.

Jan is in Aalst ondertussen al zo bekend als 'Poesjkapelle' en 'Voil Lowieken’, ... mor dan wel met een 'proeper hemmeken'.

Hij is onder andere voorzitter van de Aalsterse bierproefvereniging OPA (de Objectieve ProefAjuinen) en redacteur van het biertijdschrift ‘De Zytholoog’, het ledenblad van Zythos vzw. Hij is eveneens promotor van het ‘Gilladeken’, het huisbier van de ‘zaal Gillade’ en hij ijvert daarenboven ook nog voor het behoud van Aalsterse merkwaardige gebouwen, o.a. in de Gecoro (gemeentelijke commissie ruimtelijke ordening) en de Cultuurraad.

Jan is ook leraar zedenleer in het Lyceum Aalst.

Naast deze resem wapenfeiten is hij de laatste tijd vooral in het nieuws gekomen als één van de twee leraars van de cursus 'Oilsjters' die gegeven wordt in de CVO Handelsschool - Aalst.

Als ex-studenten waren mijn vrouw en ik dan ook maar al te blij deze voorstelling van onze 'miester' persoonlijk te mogen bijwonen.

Uit de inleiding van Jan bleek dat er ondertussen opnieuw enkele woorden ontdekt zijn die deze uitgave niet gehaald hebben.

Jan is dus ondertussen dus al aan het dromen van een vierde uitgave …

Het begon allemaal met het verzamelen van woorden en uitdrukkingen op allemaal losse papiertjes en bierkaartjes. Van daaruit is dan het idee gekomen om een diksjoneir te maken (de eerste uitgave dateert ondertussen al van van 1988), dan een tweede (2002), en nu een derde, …

Het boek wordt prachtig geïllustreerd met foto’s van Aalst hoe het toen was … De foto’s komen uit de enorm rijke verzameling die Jans vader, Herman, bijeen’geklikt’ heeft.

Herman was fotograaf (in de Nieuwstraat) en had de gewoonte om de niet volle rolletjes film af te trekken met nieuwe en oude gebouwen, carnavalsgroepen, en dergelijke. Een schat van informatie dus voor het nageslacht en heel wat foto's die momenteel gedeeld worden in Facebookgroepen, op Twitter, ... zijn dan ook van zijn hand.

Op één van de foto’s, een ‘selfie’ van Herman (getrokken in de spiegel van de woonkamer), zien we trouwens Jan en zijn broer Piet, ijverig aan het schrijven aan hun huiswerk (of zou het toch al een eerste uitgave van een diksjoneir geweest zijn?).

Jan sprong gezwind van het ene woord op het andere, legde in het kort enkele spraakkunstregeltjes uit, en haalde er meteen ook de hele Aalsterse geschiedenis bij. Een verkorte uitgave van de cursus dus, … heel leerrijk en op een prachtige manier gebracht. De aanwezigen hingen – bijna letterlijk – aan zijn lippen.

De gekruide anekdotes  en de sappige taal, gemixt met de levendige en aangename manier van vertellen maakten dat men op momenten in de zaal een speld kon horen vallen. Uiteraard duurde dat nooit heel lang, want het waren diezelfde anekdotes die de zaal soms deden uitbarsten in het lachen.
Na deze aangename speech van Jan werd de fakkel doorgegeven aan de burgervader van de stad, Christophe D'Haese.

De burgemeester, aka Dozje, keerde terug in de tijd van toen hij zelf nog een 'Dozjeken' was en werd grootgebracht in 't gat van de mert.

Enkele anekdotes (en evenveel lachsalvo's) later, werd Jan geprezen om zijn inzet voor de stad en de taal. Het is niet door hem dat de taal niet zal veranderen (of zelfs verdwijnen), maar het is wel dank zij mensen als hij dat er heel veel dingen bewaard kunnen worden voor het nageslacht.

De burgemeester had het wel moeilijk met een bepaald woord uit het woordenboek. Zijn Draeckenierenhart begon te bloeden toen hij ontdekte dat Jan voor het beschrijven van het woord ‘Dendermonde’ een grote ‘D’ gebruikte.   Een grote ‘D’ voor een dorpje dat men zo klein mogelijk moet houden, dat was iets wat echt niet door de beugel kon.

Werk voor Jan dus om dit recht te zetten in de volgende uitgave.

De burgervader had blijkbaar zijn huiswerk goed gemaakt, want hij kon zonder dralen enkele passages uit het boek citeren op een manier zoals enkel hij dit kan.  Met de nodige humor en kwinkslagen, maar zoals een echte Draeckenier waardig, met een lichte minachting voor 'het dorp 'd'', maar steeds zonder iemand te kwetsen.

‘Den Dozje’ behandelde zo enkele van de in het woordenboek voorkomende woorden, zeker niet de ‘voile woerden’ schuwend.

Zo ontdekten we dat een hoofdstuk uit het boek is gewijd aan ‘het mannelijk en vrouwelijk lid’. Een hele resem woorden om te beschrijven wat er zich ‘daar beneden’ allemaal bevindt.

We wandelden dus, samen met Jan en de burgemeester, mee doorheen het boek, langsheen ‘het gat van de mert, de boetermert, de roethoizekes, enz enz enz.

We leerden wat een okkozjeprot was, en een voilmaukerken, en weten nu eindelijk van waar het woord ‘perewachterken’ komt. 

In totaal komen er in het woordenboek 8000 woorden voor, veel te veel dus om op te noemen. En bij elk woord hoort wel ergens een anekdote, een advertentie of een uitleg.

Ook citaten uit kranten en boeken worden niet geschuwd. Dat allemaal om bepaalde woorden in hun context te kunnen weergeven. De bijhorende foto’s schetsen dan een duidelijk beeld van hoe de wereld (of toch ‘ons Oilsjt’) er toen uitzag.   De tijd dat we nog parkeerden op de Grote Markt, de tijd dat de ‘Boontjes’ heel gretig werden gelezen, maar ook verder terug in de tijd toen Pieter Daens zijn gedachten ook schriftelijk wereldkundig maakte.

Of dit allemaal zonder fouten kan vervat worden in 1 boek ?
Moeilijk, ... en dat geeft ook Jan zelf toe.

Zelfs na grondige controle blijkt een klein foutje onvermijdelijk te zijn.
Maar daar heeft Jan natuurlijk wat voor gevonden. 

In het voorwoord van het boek staat letterlijk : ‘as ter ieveranst nog een faat in deizen boek stoot, steik het ten ni op moi, mor op Cambrinus, die mè van men roetjen gebrocht heit’. Dit naar analogie van Dirk Martens van Aalst, die deze uitdrukking in de 15° eeuw al gebruikte om een eventueel foutje onmiddellijk door te schuiven aan zijn … euh … matig drankgebruik.

Al deze informatie vervat in  381 bladzijden …een enorm werk …We kunnen het dus eigenlijk beter de ‘Oilsjterse encyclopedie’ gaan noemen. 
Hier een beetje beeldmateriaal over die bewuste avond, aangeleverd door de Erfgoedcel Denderland.


Na de voorstelling konden we dan eindelijk zelf ons boek gaan afhalen in de trouwzaal. Ook daar was het even aanschuiven, maar we waren toch heel blij toen de auteur uiteindelijk zijn handtekening in ‘onzen Oilsjtersen diksjoneir’ zette. Bij ons met de melding : ‘ver men lieve lierlinkskes! …

De pioniersklas van de les Oilsjters in het CVO Keizersplein

Van eire reporter ter plosje, ...



Bronnen :

eigen verslag voorstelling boek
eigen info leerling Oilsjters bij Jan Louies
Erfgoedcel Denderland (filmpje via YouTube)