Dit straatje is van oudsher al bebouwd, met bijvoorbeeld een vermelding van " 't steynen huus" in de 16de eeuw. Er kwamen diverse vernieuwingen in de loop van de 18de eeuw, en ook de laatste jaren is er heel wat gebouwd en verbouwd.
Er was ook het zogenaamde ‘Erve
de Stove’. Het huis dat eigenlijk ligt in de Pontstraat nummer 2 loopt door tot in de Stoofstraat (tussen
huisnummer 6 en 8). Het eigendom eindigt daar in een rondboogpoort met een
rechthoekige omlijsting van hardsteen uit de 18e eeuw. Dit was de oude
inrijpoort naar de binnenplaats van de ‘erve de stove’. Het erf zelf is
tegenwoordig ingericht als siertuin.
Het
huis wordt reeds vermeld in 1477, en werd steeds bewoond door vooraanstaanden,
ook in de loop van de 17e eeuw. In de 19e eeuw was dit het huis van pastoor-deken
De Hert.
Andere gebouwen in deze straat waren onder andere "d'herberghe van den godshuuse van Ninove" (15de tot 16de eeuw) en brouwerij "den Beer" (ingestort in 1816). Vanaf het huisnummer 5 tot 13, met onder meer panden van een textielfabriek, vielen weg voor de grootschalige uitbreiding van het Jezuïetencollege.
Dit steegje, dat een zijstraatje is van de Pontstraat, kreeg zijn naam naar het middeleeuwse "stoven".
De middeleeuwse stove was helemaal niet het keukenvoorwerp zoals we het kennen van bij onze grootouders, maar wel een openbaar badhuis waarvan de louter hygiënische functie mettertijd evolueerde naar oorden van "vermakelijkheden en ontucht”
Een middeleeuws stratenpatroon wordt in de literatuur altijd omschreven als een soort spinnenweb met vele kleine en vooral kronkelende steegjes, die zeker niet altijd even proper waren door het vuil en de drek die door de bewoners zomaar vanuit de vensters en deuren gekieperd werd, en dat was in Aalst dus niet anders.
Van een stenen ondergrond was er, buiten enkele hoofdstraten, helemaal geen sprake en bij regen of sneeuw werd de grond dus al snel tot één grote modderpoel omgetoverd, niettegenstaande er uit archeologische opgravingen gebleken is dat er wel al een bepaalde vorm van riolering bestond, die net als de watertoevoer door buizen in aardewerk (dus zeker niet watervast) liep. Later werden deze vervangen door loden buizen.
Naast het ongemak van de glibberigheid bleef in de omgeving echter ook een ondragelijke stank hangen. Allerlei dieren, zoals honden en katten maar ook varkens, kippen, eenden en ander pluimvee deden er hun behoefte en zochten in deze mesthoop ook dagelijks hun voedsel, dat ze dan opnieuw de huizen binnendroegen en achterlieten. Ratten en muizen evenals een resem insecten ontbraken wellicht ook niet op het appel.
‘Een badje nemen’ zou dus zeker van pas komen van tijd tot tijd.
Het nemen van een bad in zogenaamde badhuizen kent een oosterse oorsprong. Vanuit het Nabije Oosten zijn deze badhuizen pas in de late Middeleeuwen ook in West-Europa doorgedrongen, en dat hebben we waarschijnlijk te danken aan de kruistochten.
Meestal lagen deze badhuizen dicht bij een fontein of in de nabijheid van het waterhuis of waterloop, kwestie van gemakkelijker over watertoevoer te kunnen beschikken.
De stoven waren op medisch vlak noodzakelijk om een reeks van huidziekten buiten te houden, en daarom bezaten ook hospitalen eigen stoven. Uit de rekeningen van het Brugse Sint-Janshospitaal bijvoorbeeld weten we dat dit eeuwenoud gasthuis er twee gebruikte: een klein dampbad voor de zieken en een groot voor de zusters.
Niet enkel de hospitalen echter gebruikten stoven, er werden ook publieke stoven aangelegd, die echter van pure therapeutische instellingen al snel evolueerden naar ordinaire rendez-voushuizen en zelfs naar (verkapte) bordelen.
De populariteit van dergelijke publieke stoven had immers niet alleen te maken met het feit dat de meeste huizen niet over een eigen badgelegenheid beschikten, maar wel omdat dat mannen en vrouwen elkaar in deze etablissementen moeiteloos konden ontmoeten en intussen konden genieten van allerlei geneugten van het leven. Sommige van deze badplaatsen waren enkel voor mannen bestemd, andere enkel voor vrouwen, of er werd een tijdschema opgesteld waar de geslachten afzonderlijk konden gaan baden, ... maar de meeste gasten leken toch meer geïnteresseerd te zijn in de gemengde stoven en/of uren.
Zo werden ze al vlug meer oorden van ontspanning en vertier dan van zorg voor het lichaam.
Criminaliteit bleef er evenmin uit. Volgens de Gentse stadsarchieven bijvoorbeeld blijkt dat er in 1479 maandelijks zo'n 140 misdaden in de stoven plaatsvonden. Ook dat zal in het Aalsterse natuurlijk ook het geval geweest zijn.
Dat de kerkelijke overheid dus nogal negatief tegen het bestaan van zulke huizen van ontucht reageerde, spreekt dan ook voor zichzelf.
In Aalst hebben we informatie over twee badstoven. De ene was gelegen in het lagergelegen deel van de Stoofstraat en wordt daarom ook aangeduid met de naam 'Nederstove'.
Hogerop in de Stoofstraat was bovendien nog een badstoof die logischerwijs dan ook de benaming 'Upperste stove' kreeg.
De 'Nederstove' was gelegen aan het uiteinde van de huidige Stoofstraat, aan de 'nieuwe' brug die in de 14de eeuw over de oude Dender werd geplaatst en grenzend aan de eigendommen van de burggraaf van Aalst.
Alle twee waren ze dus met andere woorden aan de Dender en in de buurt van de Werf gelegen.
Bij archeologisch onderzoek naar een gebouw tussen het huidige stadsarchief en het Oud Hospitaal werd een woonblok blootgelegd waarin twee ovens werden aangetroffen. Verder werd geen enkele verwijzing naar een artisanale activiteit aangetroffen, waardoor men aanneemt dat het over ovens gaat die werden gebruikt in de ‘Nederstove’, wat ook voor de hand ligt gezien de plaatsbeschrijvingen waar men over beschikt.
Een niet onbelangrijk detail: in een hoek van het vertrek werden twee babygraven ontdekt. Bij het eerste graf ging het om een pasgeboren kind, het tweede graf was grotendeels verstoord door een latere vergraving. Wellicht zijn deze graven een neveneffect van de prostitutie die floreerde in deze badstoof.
Er kwamen herhaalde stedelijke vermaningen en maatregelen.
Zowel op het gebied van hygiëne als van goede zeden vaardigden de meeste stadsbesturen strakke voorschriften uit, en op zondagen en grote kerkelijke feestdagen bijvoorbeeld was het verboden ze open te houden.
Alle maatregelen ten spijt, uiteindelijk werd de prostitutie, want dat was het uiteindelijk toch, wel, steeds oogluikend toegelaten.
Op grond van zedelijke overwegingen en omwille van het overbrengen van ziektes verdwenen deze badstoven uiteindelijk wel in de zestiende eeuw. De hygiëne verminderde vervolgens voortdurend en we moeten wachten tot de negentiende eeuw vooraleer de badcultuur opnieuw populair zou worden..... Uiteraard verplaatste de prostitutie zich ondertussen naar andere plaatsen.
Duldde men prostitutie lange tijd als een noodzakelijk kwaad, toch was het eeuwenlang een clandestien gebeuren. De Franse Revolutie bracht hier verandering in: om vat te krijgen op het fenomeen werden voortaan reglementen uitgevaardigd en bordelen werden geofficialiseerd.
Een Belgische wet uit 1948 schafte alle reglementering over prostitutie af, waardoor het “oudste beroep” in een schemerzone terechtkwam: strafbaar is het niet, gereglementeerd evenmin, en ‘prostitutie’ blijft dus steeds een discussiebron voor het ‘oordelen’ of ‘veroordelen’ …
Over het uitzicht van zo'n ‘quader herberghe’, zoals die in een tekst uit 1307 wordt genoemd, weten we heel weinig. Dat het om grotere huizen ging die waarschijnlijk aan de straatzijde niet echt opvielen lijkt logisch.
Afbeeldingen bezorgen ons telkens binnenzichten, en hierop is telkens te zien dat er in een ruime kamer, die wat hoger dan de straatvloer was gelegen, meerdere houten badkuipen stonden. In deze tobben lag een soort deken tegen het afsplinteren van het hout, waardoor het blote lichaam zich moeilijker kon kwetsen.
De ovale of ronde tobben werden door de kuipers gemaakt. De duigen werden als recht werk vervaardigd en door drie hoepels, vermoedelijk in (water)wilgen- of populierenhout, samengehouden. Deze banden werden door de hoepelsnijder effen gemaakt, verdund en kregen de gepaste helling om zo dicht mogelijk tegen de wand van de tobbe geplaatst te kunnen worden.
Gordijnen maakten het voor de baders mogelijk om zich van glurende ogen af te sluiten en het liefdesspel verder zonder bemoeials te beoefenen.
In de kuipen waren vaak ook zitbankjes aangebracht waardoor het bovenlichaam uitstak en alleen de onderste ledematen en het bekken in het water konden weken … vergelijk het dus gerust een beetje met onze huidige jacuzi’s / bubbelbaden.
Uit heel wat bewaarde afbeeldingen van middeleeuwse stoven, weliswaar dikwijls geschilderd met een moraliserende bedoeling of bij een gelijkaardige tekst, blijkt zonder meer dat dergelijke instellingen in trek waren, vooral bij de rijkere klasse.
Zeker de vrouwen, maar soms ook de mannen droegen een hoofddoek of hoed met voile. De dames hadden hun haar opgemaakt en droegen juwelen.
Terwijl het koppel baadde, genoot het van allerlei voedsel en drank. Op een Franse miniatuur zitten zelfs enkele hoge gasten aan een dis en kijken geamuseerd naar een badende man en vrouw die elkaar inmiddels gemoedelijk betasten. Dienaars en dienaressen brachten intussen spijs en drank aan. Zij zorgden ook voor warm water want vergeten we niet dat het klaarmaken van het bad een tijdrovende bezigheid was.
Mogelijk werden ook kruiden en rozenblaadjes toegevoegd. Voor de kuipen stonden smalle (schraag)tafels of over de tobben was dwars een plank gelegd waarop het voedsel en vooral de drank kon worden geplaatst. Bij die laatste zaten mannen en vrouwen rechtover elkaar en konden comfortabel converseren.
Nooit ontbrak echter een schaal kersen, waaraan de minnaars zich meestal rijkelijk te goed deden. Deze rode vrucht symboliseert de vruchtbaarheid.
Naast de genoegdoeningen van het baden en het lekker eten werd intussen ook seksuele bevrediging bezocht. Dat dit erotisch baden meteen zorgde voor de hygiëne en het lichaam vrij hield van parasieten en ongedierte besefte de middeleeuwer waarschijnlijk niet … het aangename aan het nuttige koppelen heet dat dan zeker …
Het minnespel hoefde verder niet noodzakelijk in de tobbe te gebeuren. Aansluitend bij de badruimte waren in die amusementscentra afzonderlijke intieme achterkamers voorzien van een bed. Daar konden de badgasten zich discreet terugtrekken om zich totaal over te geven aan seksuele geneugten.
Of hoe zo'n 'onschuldig' straatje tegenwoordig vroeger toch wel een 'speciale' achtergrond bleek te hebben ...
Bronnen
inventaris.onroerenderfgoed.be
dbnl.org
afbeelding 'met bediening' van amore-medievale-sito via sekswerkerfgoed.nl/badstoven/
afbeelding 'met schraag' via sekswerkerfgoed.nl
foto badhuis gadante.be
lib.ugent.be, Koen Van der Bracht : marginal gedrag in de laatmiddeleeuwse kleine en middelgrote stad:prostitutie en zelfmoord in de Denderstreek tijdens de bourgondische periode.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten