vrijdag 2 februari 2024

Alfred Kelders

2020 … Het feestcomité blies maar liefst 100 kaarsjes uit. 

De allereerste voorzitter van deze vereniging was een politicus. We hebben het over toenmalig schepen van openbare werken Valery De Valckeneer. 
De eerste feestdirecteur werd Alfred Kelders, en het is over deze man dat dit artikeltje gaat. 


Alfred Kelders
… van waar moeten we hem moeten kennen? 

Wel, erg goed gekend in Aalst is zijn buste, die zich bevindt in de Kattestraat. En er is ook het vroegere Keizersstraatje (tussen de Nieuwstraat en de Ridderstraat) dat ondertussen naar hem is vernoemd. 

Alfred Kelders (°21/10/1874 - +27/11/1956) wordt samen met Felix De Loose en Gustaaf De Stobbeleir wel eens ‘de vader’ of ‘grondlegger van het moderne Aalsterse carnaval’ genoemd. 
Op 19 februari 1920 was het immers dit trio dat het Feestcomité boven de doopvont hield.

Uiteraard heeft niemand van deze drie carnaval echt ‘uitgevonden’ … dat is immers een fenomeen waar we enkele eeuwen terug voor moeten gaan … Neen, maar zij waren wel de initiatiefnemers om opnieuw een cavalcade in te richten. Het was logisch dat er tijdens de Eerste Wereldoorlog geen stoeten waren, maar het waren deze drie die na de oorlog opnieuw de draad van plezier oppikten en het initiatief namen om het begrip ‘carnavalsstoet’ opnieuw onder de mensen te brengen. 

Kleine Alfred kreeg reeds van jongsafaan de bijnaam ‘Fred Kassoi’. 
Deze naam had hij eigenlijk te danken aan zijn vader Petrus, ofte ‘Pie Kassoi’. 

In 2018 werd de 90ste stoet gelopen, en dat ging niet onopgemerkt voorbij. Onder andere voor de kleine groep ‘Liejp’ die deze viering uitwerkte als stoetthema. 

Hun aankondiging : “Merci Fred Kassoi! Dankzè a loeipen weir al 90 kiër deer alle weir en windj …Pakt eir paraplieken mor bè d'hand

Een afbeelding van Alfred, de Stopnoilekes en de reuzen Iwein en Lauretta sierden dat jaar de affiche van Liejp. 

Over 'De Stopnoilekes' is HIER meer terug te vinden. 
Over de reuzen 'Iwein en Lauretta' staat HIER meer informatie.

Benieuwd uiteraard naar wat 2028 zal brengen … 

De eerste tekenen van ‘commercieel’ en ‘communicatief gevoel vinden we bij zijn aansluiting bij het ‘Koninklijk letter- en toneelkundig gezelschap voor taal en vrijheid’. Dat gebeurde in 1892.

Het gezelschap was gevestigd in het Liberale lokaal ‘De Graaf van Egmond’ en Alfred zou er meewerken aan maar liefst 35 vertoningen (25 als acteur). 

Het ‘commerciële en leidinggevende’ kwam echter stilletjesaan naar boven en vanaf 1905 stond hij in voor het regisseren. 

Na meer dan 100 stukken te hebben geregisseerd, stopte hij als regisseur. We schrijven 1934. De vereniging organiseerde nog een viering als afscheid, en het was Gustaaf De Stobbeleir die hem dankte voor zijn 42 jarig lidmaatschap bij het gezelschap. 
Alfred kreeg ‘het gulden erediploma van het nationaal toneelverbond’ overhandigd.

Het was een afscheid dat nog een vervolg kreeg want van 1936 tot 1955 werd hij er verantwoordelijke voor de regie. Hij werd in september 1936 trouwens aangesteld als nieuwe voorzitter van ‘Voor taal en vrijheid’ en volgde daarmee Richard De Stobbeleer op. 

Alfred Kelders werd als ‘commerçant’ ook bekend door zijn ‘Wolwasserij Alfred Kelders – Meganck’ 

‘De handel’ was hem niet vreemd, gezien hij reeds mee ingestapt was in de beenhouwerij van zijn vader. 
Toch zocht hij naar nieuwe uitdagingen, en startte hij in 1895 een eigen matrassenwinkel

Deze was gevestigd in de Bisschopstraat (tegenwoordig Werfplein), en verhuisde nadien naar de Leopoldstraat 23 (tegenwoordig Kattestraat). 
De matrassen werden vervaardigd in de fabriek in de Onderwijsstraat 5.

Reclameboodschap zoals deze verscheen in 'Het Land van Aelst' in 1896.


Reclametekst zoals deze verscheen in ‘De Dendergalm’ van 22 augustus 1897

Ingang der klassen – Belangrijk bericht aan de moeders van familie …
Alvorens uwe matraswol te koopen voor uw kostgangers, bezoekt eerst het Magazijn van Alfred Kelders, Bisschopstraat nr2 (tegen de St Annabrug), waar ge altijd een grooten keus van goede en zuivere gewasschen en ongewasschen matraswol (inlandsch – levend geschoren) zult vinden. 
Met komt met de stalen ten huize zoo wel binnen als buiten de stad. 
Prijzen tegen alle concurrentie te beginnen van 1,50 fr tot 4 fr den kilo. 
In voorgenoemd magazijn zijn ook alle soorten van witte en gekleurde schaap- en lammersvellen te bekomen. 
Alsook vellen dienstig voor gareelmakers en schutsvellen voor smeden. 
Aan het huis zijn zeer goede matraskloppers verbonden. 
Men handelt in ’t groot en in ’t klein. 
Verzekerd gewicht en spoedige bediening. 
NB Vermindering voor matraskloppers

In 1902 zette Alfred zich enorm in voor de middenstand van de stad, en stichtte hij op 16 september van dat jaar ‘Het syndicaat der verenigde vleeshouwers van Aalst’. 

Na amper enkele weken telde dit syndicaat reeds een 40-tal leden en werd men dus ook wat serieuzer gehouden. 
Enkele belangrijke beslissingen konden toen worden doorgevoerd, onder andere de verplichte zondagsrust voor haar leden. Men slaagde er ook in om als groep nier- en slachtvet en huiden te verpachten. 

Alfred werd ondervoorzitter van het syndicaat en was gedurende 28 jaar secretaris van de organisatie.

Dat Alfred een bezige bij was, mag blijken uit het feit dat nog in 1902 hij ook aan de basis lag van de Onpartijdige Bond van Neringdoeners en Ambachtslieden. 
Later werd dit omgedoopt tot de ‘Middenstandsbond van Aalst en omstreken’.

Deze vereniging stond in voor het organiseren van diverse festiviteiten met als enige doel promotie te maken voor de stad en zo veel mogelijk volk naar ‘ons Oilsjt’ te lokken.

Als promotiemiddel was er het blaadje ‘Burgersbelang’ dat belangeloos reklame maakte voor alle geplande festiviteiten. Daarbij hoorden bijvoorbeeld de Rubenscantate (in 1909), de Beiaardfeesten, en ga zo maar door.

In 1911 organiseerde de stad Aalst een tentoonstelling van plaatselijke ambachts- en nijverheidsartikelen in het Belfort. Alfred Kelders was toen één van de gewaardeerde deelnemers met producten als schapenvellen, kaatsballen en paardenhaar

Het reeds eerder genoemde syndicaat bleek heel succesvol te zijn en vanuit deze organisatie was Alfred tijdens de Eerste Wereldoorlog beheerder van maar liefst vijftien beenhouwerijen. 
Deze werden samen met enkele collega’s uitgebaat om de burgers van voedsel te kunnen voorzien.

Uiteindelijk werd Alfred ere-secretaris van het syndicaat.

Alfred werd ook penningmeester van ‘Aalst-Voorwaarts’, een onderafdeling van deze Middenstandsbond. Later zou deze afdeling het ontstaan van het eerste Feestcomité.

Het was immers na een bezoek van enkele leden van Aalst-Voorwaarts aan het carnaval in Binche, dat het idee ontstond om ook in onze stad een dergelijke carnavalsviering te kunnen organiseren. 
Zo werd op 8 juni 1913 een eerste carnavalsstoet georganiseerd. Ja, U leest het goed … In juni … we spreken dan ook van het Zomercarnaval.

De datum maakt al duidelijk dat het initiatief het jaar daarop niet meer kon herhaald worden omwille van de oorlog. 
Tijdens de oorlog bleef de Grote Markt het centrum van de macht in onze stad, en voor veel georganiseerd plezier was er echt geen plaats. 

Geen carnaval meer, maar Alfred bleef wel bezig.

Zo werd hij ook de drijvende kracht achter ‘Caritas’.  Dit was een Aalsterse vereniging die zich ontfermde over de vrouwen die achterbleven in de oorlog terwijl de mannen naar het front trokken. Vaak kwamen deze laatsten immers niet meer terug … vermist of gesneuveld.

En het was voor deze vrouwen en wezen dat hij zich inzette. Elk jaar in de maand augustus werd er een dag georganiseerd waarop soep en ingezamelde kledij werden verdeeld onder deze vrouwen en kinderen en 'Caritas' organiseerde toneelstukken, revues en concerten ter afleiding van de noodlijdenden in die zwarte periode.

In de kelders van het Belfort vonden de voedsel- en goederenbedelingen voor de noodlijdende bevolking plaats. Gezien veel producten van Amerikaanse bodem kwamen, was de naam ‘Amerikaanse winkel’ al gauw in algemeen gebruik. 

Het stedelijke voedingskomiteit slaagde er trouwens in om gedurende de hele oorlogsperiode de bevolking te blijven voorzien van graan, melk, rijst, zeep, kleding en chocolade. 

Vanaf 1916 werd hier ook het gehate en gevreesde Duitse ‘Meldeamt’ gevestigd. Alle mannelijke 16-plussers moesten zich hier komen aanmelden en velen werden opgeëist om te gaan werken in de Duitse oorlogsindustrie. 

In de Winter van 1917 werd in de Graaf van Egmont en in het buurhuis ‘Liénart’ een ‘Soldatenheim’ opgericht.  
Zo’n soldatenheim (of soldatenhuis) was eigenlijk een ontspannings- en ontmoetingsplek voor de Duitse militairen. 

Het hoofdkwartier van de Duitse troepen werd gevestigd in het ‘Hotel du Comte de Flandre’ op het Statieplein. 

De opvolger van ‘Von Meyer’,  general Jurg, richtte een Etappenkommandatur in in het huis Liénart op de Grote Markt. 

De familie Liénart was samen met zijn familie reeds gevlucht voor het aankomende geweld, en had de sleutel van het huis toevertrouwd aan zijn bediende, Charles. Toen deze vernam dat de Duitsers daar hun Kommandatur gingen inrichten, verkocht hij nog heel gauw de heel goed gevulde wijnkelder van de familie aan Camiel Van Hecke. Op die manier zouden de ongeveer 1000 flessen tenminste de oorlog nog overleven … ware het niet dat Camiel ze al heel snel doorverkocht … aan de Duitsers. 

In 1919 werd klacht ingediend over de inbezitname door de Duitsers. De klacht luidde ‘Huiselijken diefstal en verheling’.

Ook in de Lange Zoutstraat was trouwens zo’n Soldatenheim gevestigd.

Na de Eerste Wereldoorlog – Aalst was toen een arme stad aan de Dender, deels verwoest door de nietsontziende oorlog - ging Alfred dan toch verder met het idee om de feestelijkheden in de stad wat beter te organiseren.

Aalst had een grauwe periode achter de rug en er was dringend iemand of ‘iets’ nodig om de stad terug wat nieuw leven in te helpen blazen.

Het eerste wat gebeurde was het oprichten van  het Stedelijk Feestcomité, waarin alle politieke partijen vertegenwoordigd werden.

Dit comité moest in eerste instantie alle vaderlandslievende plechtigheden organiseren, maar deze opdracht werd daarna uitgebreid tot ‘de organisatie van alle officiële stadsfeesten’. 

Gezien de vereniging Aalst-Voorwaarts (de onpartijdige bond van de neringdoeners en ambachtslieden) reeds ervaringen had opgedaan met het organiseren van feesten, vormden zij de kern van het Feestcomité. 

Het eerste Feestcomité stond onder het voorzitterschap van schepen Valery De Valckeneer, maar het was duidelijk dat Alfred Kelders de échte drijvende kracht was. Hij werd dan ook aangesteld als feestdirecteur. Gustaaf De Stobbeleir (schatbewaarder) en Felix De Loose (secretaris) stonden hem bij en samen vormden ze de ‘harde kern’ van het Comité.

Hier een foto uit 1950.


Staand van links naar rechts: ?, Van de Perre, Benoni Ringoir, ?, Florent Vinck. 
Zittend van links naar rechts: Karel Van den Bossche, Alfred Kelders, Laurent De Wolf, Alfons Berghman, Gustaaf De Stobbeleir.

De leden van Aalst-Voorwaarts en Alfred Kelders zagen nu hun kans om via het Feestcomité toch officiële carnavalsfeesten te kunnen organiseren in Aalst. 

In 1921 werden zware gesprekken gevoerd met burgemeester De Hert en dienstdoend burgemeester Van Opdenbosch over de organisatie van het carnaval
De stad, vooral op aandringen van De Hert dan, ging akkoord en het Feestcomité mocht in 1923 de eerste officiële, door de stad gefinancierde, Aalsterse carnavalstoet organiseren.

Na het overlijden van burgemeester De Hert echter, was de toekomst voor het Aalsters carnaval eventjes heel onduidelijk. 
De opvolger, burgemeester Leopold Van Opdenbosch, was immers geen voorstander van carnaval en dreigde ermee om alles te annuleren. 
Drie dagen voor carnaval dat jaar (1925) konden Alfred, Felix De Loose, enkele zelfstandigen en foorkramers Aalst toch bekomen dat het feestje kon doorgaan.

Carnaval kreeg het etiket van een ‘armencarnaval’ te zijn. In Venetië bijvoorbeeld, moest je chique en rijkelijk verkleed zijn om te mogen deelnemen aan de prachtige stoeten. In Aalst volstond een ‘voorschot’, een lampekap en een ‘voegelmoit me ne gedroeigden herink’ eigenlijk al.  

Hoe volkser hoe beter … en zo wordt iedereen meteen ook gelijk gesteld voor de wet. 
Van rijk naar arm, en omgekeerd … Geen verschil … 

Nog in het carnavalsmilieu werd Alfred samen met Gust De Man in 1927 ook nog stichter van 'de Ware Gilles'.

In letterlijk elk naslagwerk over carnaval komt zijn naam voor. Hij leidde ook jaarlijks de verpachting van de standplaatsen voor de winterfoor, hij reisde het hele land door om ook niet-Aalsterse groepen onder contract te leggen en hij hield nauwe contacten met andere carnavalssteden

Hij werd ondertussen ook 'de ziel van de middenstandsbeweging in Aalst' genoemd, en hij bleef maar verderdoen. 
Zo nam hij samen met enkele handelaars in 1929 het initiatief om een handelsdekenij op te richten. 

De eerste ‘dekenij Kattestraat’ was geboren en de eerste Aalsterse braderij aldaar werd dus georganiseerd door deken Jozef Arijs, secretaris Pierre De Winter en onze Alfred.

Alfred nam later het ‘dekenschap’ over en zou later ook benoemd worden tot eredeken.

In 1930 veranderde Alfred, wegens besparingen, de stadskleuren van drie (rood-wit-geel) naar twee kleuren (rood-wit). 
De brave man had hiermee, eigenlijk zonder het te beseffen, trouwens een fout van vroeger goed gemaakt. 

De stadskleuren rood-wit ontstonden immers al in de 14e eeuw. De vlag van Iwein (in de slag bij Hertshaag) en van Boudewijn van Paperode (in de Slag der Gulden Sporen) - de vlag van de Aalstenaars dus - was rood en wit. Net zoals de kleuren van ons wapenschild trouwens : rode rechtstaande degen op een zilvere (witte) achtergrond.

Het was in de 16e eeuw, in de Spaanse tijd, dat het geel er werd bijgevoegd. Bij de lijkplechtigheden van Keizer Karel V te Antwerpen, 21 januari 1559, waren dan ook trompetters van de keizer aanwezig in geel fluweel, afgeboord met wit en rood.

Die besparingsmaatregel was maar van korte duur en tot op de dag van vandaag zijn de stadskleuren opnieuw rood-wit-geel. Meer over de stadskleuren kan u HIER terugvinden.
 

Onder meer door zijn vlotte en open communicatie groeide Aalst uit tot dé carnavals- en handelsstad bij uitstek, en het was Albert D’Haese, voorzitter van het Feestcomité en schepen van openbare werken in 1934, die voor het eerst de naam ‘vader van het Aalsterse carnaval’ in de mond nam.

Hij omschreef Alfred verder als "een duivel die 't al doet, die 't al bereddert" en nog als "goedlachs, rond en joviaal, maar met een temperament om den duivel zelf uit de hel te halen".

Dat het feestcomité meer dan ‘carnaval’ betekende voor de stad, mag blijken uit het feit dat er nog een hele hoop andere activiteiten hun opwachting maakten. 

Zo werd de reclamestoet ingevoerd in 1924, was er een eerste Handelsfoor in 1926, kwam er een Bloemenstoet in 1929, spraken we van de Eeuwfeesten in 1930, de lichtstoet in 1933 en de onthulling van het Koningin Astridmonument in 1938.

Naast de organisatie was hij ook woordvoerder van het Feestcomité naar de pers toe.

Eventjes terug naar zijn eigen zaak nu. Het bleef immers niet bij zijn matrassenwinkel, want in 1920 werd er een onderzoek van commodo en incommodo opgesteld voor de oprichting van een stapelplaats voor schapenvellen. 

Het ging steeds maar verder en na zijn huwelijk werd zijn ondertussen heel uitgebreide zaak omgedoopt tot ‘Wolwasserij Alfred Kelders-Meganck’, gespecialiseerd in het reinigen van wol dat bestemd was voor de spinnerijen en voor het vullen van matrassen. 

'Alfred Kelders – Meganck' liet in 1931 een gloednieuwe fabriek bouwen op een perceel hooiland gelegen aan de Saskaai (tegenwoordig Van Wambekekaai) en werd kadastraal geregistreerd onder sectie A, perceelnummer 1361a2/2bis. 

De wolwasserij had een perceelsoppervlakte van 6a80ca en bevond zich naast het hoge magazijn met opschrift “G.R.” (Glucoseries Réunies). 
In hoeverre de fabriek aan de Onderwijsstraat in gebruik bleef, heb ik jammer genoeg niet kunnen terugvinden.

De hoofdactiviteit van de onderneming bestond uit het reinigen van wol bestemd voor de spinnerijen en voor het vullen van matrassen, maar daarnaast werden ook schapenvellen ontwold en produceerde men dekens uit paardenharen, alsook matrassen. 

In 1936 werd het onbebouwde deel van het perceel verkocht, waardoor het fabrieksareaal inkromp tot 5a70ca. 

Alfred was een ‘commercant’… en een liberaal met een doorleeft sociaal engagement, dat is al duidelijk gebleken door vorige informatie.
 
Gedurende 20-30 jaar zette hij kleine advertenties in de lokale kranten, uitvoerig reclame makend voor zijn zaak. 
In 1940 echter verscheen er een bericht dat Alfred Kelders zijn matrassenwinkel sloot wegens omstandigheden.
Deze ‘omstandigheden’ waren natuurlijk de gekende ‘oorlogsomstandigheden’. 

De boel sluiten deed hij ongetwijfeld omdat hij anders verplicht zou worden om matrassen te fabriceren voor het Duitse leger, iets wat vaak voorkwam tijdens de oorlog. 

Net na de oorlog werd de naam van de persoonlijke onderneming gewijzigd in ‘Alfred Kelders – Meganck en Zoon’, en een tiental jaren later, op 30 augustus 1956, nam deze zoon, Frits Kelders – Arye, het bedrijf volledig over. 

Alfred zelf nam in november 1949, wegens gezondheidsredenen, ontslag als eestbestuurder, maar bleef wel nog lid van het feestcomité. 
Tot carnaval 1950 bekleedde hij nog steeds een belangrijke rol in de organisatie van carnaval. 

Na zijn definitief afscheid en overlijden in 1956 werden de administratieve taken overgenomen door Henri Van de Perre. 

Alfred zelf kreeg nog de eer om een Nominetje toegewezen te krijgen. 



De wolwasserij ‘Alfred Kelders – Meganck en Zoon’ werd ondertussen volledig ingesloten door de bedrijfsgebouwen van het latere ‘Amylum’ (ca. 1960), en de activiteiten werden tenslotte in 1964 stopgezet.

Hier een afbeelding van de wolwasserij in 1960. We zien hierbij de gebouwen van de firma, bijna volledig omringd door de gebouwen van 'Glucoserie Réunies'.


Het gebouw werd in 1964 ongewijzigd doorverkocht aan de 'N.V. Glucoseries Réunies Ancienne Firme Blieck et Callebaut Frères’ (nu ‘Tereos’, maar toch nog altijd beter gekend als ‘den Amylum’). 

Intussen werd de wolwasserij volledig afgebroken om plaats te maken voor de verdere uitbreidingen en aanpassingswerken van Amylum en Tereos.

Van dit bedrijf is tegenwoordig niets meer over.

Het is al eens vernoemd geweest, maar in 1950 kreeg Alfred het ereburgerschap van de stad en dat was dus niet enkel voor zijn carnavalsengagement … 
Neen, Alfred heeft, zoals hierboven uitvoerig beschreven, veel meer gedaan voor onze stad.

Het ereburgerschap was dan ook geen ‘plotse’ beslissing in 1950.
Neen, er werd al lang gepalaverd (Aalst zou anders Aalst niet zijn) over de toekenning van deze titel. 

Het was reeds in 1939 dat burgemeester Alfred Nichels voorstelde om Kelders de titel ‘Ereburger’ te bezorgen, en dat omdat hij er gedurende 20 jaar als feestbestuurder voor gezorgd had dat de stad en haar handelaars er financieel op vooruit gegaan waren door zijn toedoen.

Hier Albert helemaal links, met aan zijn zijde De Stobbeleir en in het midden de burgemeester.


Op dit initiatief kwam er echter protest vanuit de oppositie. Zij claimden dat het Ereburgerschap enkel maar aan kunstenaars en wetenschappers kon en mocht opgedragen worden. 

Ze erkenden wel dat de stad Alfred Kelders dankbaar moest zijn, maar dat dit op een andere manier getoond moest worden. Kelders werd in die periode dus geen ereburger, maar de stad zou wel hulde aan hem brengen, wegens bewezen diensten aan de stad.

Die hulde kwam er in 1945 tijdens het feest ter ere van het Ereburgerschap van Captain Bill Fairbairn

Captain Fairbairn was bij de bevrijding in 1945 de eerste die de stad binnenkwam met zijn regiment en als blijk van dank en erkentelijkheid mocht hij tijdens het bevrijdingsfeest Vreugde voor de Vrede het Ereburgerschap ontvangen. 

Over deze 'captain' is HIER meer te lezen. 

Samen met de nieuwe Ereburger, werd ook Alfred Kelders als feestbestuurder van het Stedelijk Feestcomité gehuldigd. De kranten uitten achteraf kritiek op het gezamenlijk huldigen van Captain Fairbairn en Alfred Kelders, te meer omdat Alfred niet echt een ereburgerschap kreeg, terwijl de stad wel de indruk had gewekt dat er twee Ereburgers gehuldigd werden.

In 1950 werd Alfred Kelders dan uiteindelijk toch door de stad benoemd als Ereburger, als grondlegger van het moderne carnaval en medestichter van het Feestcomité

Albert overleed op 28 november 1956 op 82-jarige leeftijd. 

Op zijn begrafenis namen verschillende prominenten het woord, waaronder burgemeester De Bunne en Feestcomitévoorzitter Arthur Cornelis. 

Cornelis omschreef hem als "een onvermoeibare werker, bekwaam organisator die steeds paraat was om de moeilijkste taken op zich te nemen en tot een goed einde te brengen. Bezield met de gedachte steeds nieuwe mogelijkheden te scheppen om nering en tering te doen bloeien in onze stad, was onze vriend Alfred voor alles de man van het karnaval. Hij was het die de eerste carnavalstoet inrichtte en deze van jaar tot jaar, rijker en schoner wist te maken. Voor zijn karnaval heeft hij geleefd en hieraan wijdde hij steeds zijn beste krachten

Op 10 januari 1978 werd het Alfred Kelders-Comité opgericht door een 8-tal bewoners van de Kattestraat. Het doel van dit comité was het plaatsen van een gedenkteken voor Alfred Kelders, medeoprichter en ere-deken van de dekenij Kattestraat.

Dat gedenkteken werd op 4 oktober 1978, in aanwezigheid van de burgemeester, ingehuldigd. Het monument, een bas-reliëf, werd ontworpen door Alfons Huylebroeck en het werd voorlopig achter het Belfort geplaatst.

Op de dag van de inhuldiging was er ook een afvaardiging van de dekenij Molenstraat aanwezig. Zij lieten zich opmerken door het feit dat ze een soort schrijn meedroegen op hun schouders. Hierop stond volgende tekst : “In plaats van onze kat te sturen, zoals sommige prinsen wel eens doen, wensen wij aan onze geburen honderd jaar en veel geluk en poen’. 

Later werd het geplaatst op het pleintje achter de gerestaureerde kapel in de Kattestraat en het vond uiteindelijk zijn definitieve plaats op de hoek van de Peperstraat en de Kattestraat.


Begin de jaren 2010 verdween het monument even uit de Kattestraat, doordat het moest wijken voor een nieuw woonblok. 

In 2015 werd het monument van Alfred Kelders echter opnieuw in de Kattestraat geplaatst.  ‘Zijn’ Kattestraat, waar hij ooit zoveel voor betekende.

Men zou zich de vraag kunnen stellen of carnaval in Aalst wel een kans zou hebben gekregen zonder zijn onnavolgbare inspanningen. 

Het lijkt er sterk op dat hij tijdens het interbellum meer bereikte dan de vijf eeuwen traditie dia aan 'Aalst Carnaval' voorafgingen.

Bronnen

HLN 6/5/1934 - 15/02/2020
De Gazet van Aalst 14/12/1961 – 20/01/1962 – 3/9/1959
Voor taal en vrijheid 12/11/1922
De Voorpost 23/05/1989 – 3/2/1978 – carnavalsuitgave 1978
De Streekkrant 30/10/2013
Foto eerste Feestcomité : Stadsarchief Aalst (Van den Bossche K.)
Carnavalslintje.be
users.telenet.be/wim.beelaert/vastenavond/geschiedenis04b.html
Over bouwen en verbouwen, de textielnijverheid arrondissement Aalst, Mainz K (2001)
Aalst; industrie en samenleving. Het eiland Chipka. S.l., s.n., s. d., p. 18)
Het Land van Aelst 21/06/1896 (reclame Alfred)
Foto wolwasserij Alfred Kelders – Meganck & Zoon : Industrie en samenleving, het eiland Chipka, M.Verleysen
Voor Allen 10/02/1978
Foto 1939 : Mediabank madeinaalst

Geen opmerkingen:

Een reactie posten