donderdag 19 december 2019

Valerius De Saedeleer

Kunstschilder Valerius De Saedeleer (1867 -  1941) werd in 1933 uitgeroepen tot ereburger van de stad Aalst. Hij kreeg ook een standbeeld aan de Oude Vismarkt en er werd ook een straat naar hem vernoemd. Helemaal onderaan dit artikel vinden jullie een filmpje met 43 van zijn werken.


Tegen de wil van zijn vader volgt hij lessen aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Gent. Hier komt hij onder de invloed van Franz Courtens.
Koppig als hij is onttrekt hij zich aan zijn vaders wil en gaat zwerven van streek tot streek.

Als hij 37 jaar is, vestigt hij zich in Sint-Martens-Latem. Aldaar maakt hij kennis met kunstenaars van de eerste Latemse school: Albijn van de Abeele, George Minne, Gustaaf en Karel van de Woestijne en Albert Servaes.

De Saedeleer ontwikkelt zich tot een uitmuntend landschapschilder. Zijn verfijnde stijl draagt kenmerken van de Vlaamse Primitieven. Zijn schilderijen worden gekenmerkt door een met uiterste zorg gecomponeerde en gebouwde opzet.


Artistiek gezien, kent De Saedeleer zijn beste tijd tussen 1904 en 1914. Pareltjes van zijn hand zijn onder andere “Winter in Vlaanderen” en “Boomgaard”.

Tijdens de oorlog wijkt hij uit naar Groot-Brittannië, maar vestigt zich in 1921 opnieuw in Vlaanderen, meer bepaald in Etikhove. Geïnspireerd door het glooiende landschap en onder invloed van Breughel de Oude, legt hij zich toe op het schilderen van verscheidene landschappen.

Nog tijdens zijn leven, in 1933, wordt hij uitgeroepen tot ereburger van Aalst.
Voor een kunstenaar van niveau, die wereldberoemde werken heeft gepenseeld, was deze onderscheiding zeker terecht.

Valerius De Saedeleer sterft in 1941 op 74-jarige leeftijd te Leupegem. Zijn laatste wens, begraven te worden in zijn geboortestad Aalst, werd ingewilligd.
 

Valery Victor Emilianus Maria De Saedeleer wordt op 4 augustus 1867 geboren als zoon van Ludovicus Jacobus en Johanna Catharina Borreman, in een nu verdwenen huis aan de hoek van de Nieuwstraat en het Vredeplein te Aalst. Zijn vader bezit er een klein sodafabriekje en zeepziederij, en kan getypeerd worden als exponent van een burgerlijk, kleinstedelijk milieu. Snel blijkt de jonge, levendige Valery moeite te hebben met dit traditionele, benepen bestaan, en de conflicten met vader en opvoeders stapelen zich dan ook op.

Van 1877 tot 1883 volgt hij les aan de Rijksschool van zijn geboortestad, waar hij wegens té levenslustig en ongeïnteresseerd in studeren als slecht student geboekstaafd staat. De lessen aan de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten te Aalst interesseren hem meer, maar zijn ouders willen niet horen van een artistieke loopbaan voor hun wispelturige zoon. Op vijftienjarige leeftijd verlaat hij de schoolbanken, en wordt door z’n vader gedwongen een 'aanvaardbaar beroep' aan te leren. Hiertoe wordt hij als leerjongen tewerkgesteld bij de Gentse weverij De Leener (1883-1885), en tevens dient hij lessen weefkunde te volgen aan de Nijverheidsschool te Gent.

Hij schrijft zich echter zonder medeweten van z’n ouders in aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Gent. Het academische onderricht ligt hem echter niet, en naar eigen zeggen leert hij er bitter weinig. Belangrijk is wel dat hij hier kennis maakt met George Minne, met wie hij levenslang bevriend zal blijven.

In 1885 verlaat hij de Gentse academie en breekt met zijn teleurgestelde vader. 
De jonge aspirant-kunstenaar trekt naar Brussel en gaat er in de leer bij de populaire, uit Dendermonde afkomstige landschapsschilder Franz Courtens (1854-1943). Hij werkt in diens atelier en leert er al doende alle knepen van de schildersstiel. Courtens’ vlotte combinatie van een gematigd impressionisme met gedegen naturalisme, uitgewerkt in een levendige, smeuïge, bijna autonome penseelstreek bepalen zeer sterk de stijl van de eerste vijftien jaren van De Saedeleers schilderkunst. 

De té zware stempel van zijn leermeester resulteert er echter in dat hij in deze jaren niet verder komt dan een slaafs kopiëren, zonder het meesterlijke niveau van het origineel te benaderen. Zoals zovelen zit hij op een doodlopend pad, en brengt een oppervlakkige kunst voort, zonder eigen inbreng, zonder diepgang. Samen met Courtens onderneemt hij verschillende studie- en schilderreizen doorheen Vlaanderen en Nederland om er in open lucht pittoreske hoekjes en de snelwisselende lichteffecten vast te leggen.

Op 14 november 1889 huwt de jonge bohémien te Aalst Clementina ’Clemmeke’ Limpens (1867-1930), een kruideniersdochter uit Erembodegem. 
Haar vader geeft haar als bruidsschat een belangrijke som geld mee, waarmee het jonge koppel een kruidenierszaak opzet in Blankenberge. Zeer snel volgt het faillissement, en breekt een zwervend, armoedig bestaan aan. We vinden hen onder andere terug in Blankenberge, Wenduine, Damme en Gent. 
In 1892 woont het echtpaar te Afsnee, en van april tot oktober 1893 te Sint-Martens-Latem in het kleine hoveniershuisje van de villa ’De Populier’ aan de Kortrijkse Steenweg. In bijeenkomsten in het ex-klooster van de Geschoeide Karmelieten in het Patershol ontmoet hij opnieuw zijn vriend George Minne, alsook de jonge student Karel Van de Woestijne. In deze periode vlucht het echtpaar naar het platteland, waar ze hopen door een innige verbondenheid met de natuur tot rust te komen.

Van september 1895 tot 1898 wonen ze te Lissewege, waar ze in hun levensonderhoud voorzien door kippen te kweken. Valerius neemt het penseel opnieuw op en knoopt weer aan bij de door Courtens geïnspireerde schilderstijl. 
Een gevoel van ontevredenheid blijft echter hangen, zowel geestelijk als artistiek. De landschappen die hij in deze -en vorige- jaren schildert zal hij later zelf als waardeloos beschouwen: de compositie is te gewoon, de kleur is te hard, de stemming is te koud, en vooral missen ze een eigen persoonlijkheid. Hij zal zelfs proberen deze werken later terug te kopen en te vernietigen.

SINT-MARTENS-LATEM (1898 - 1908)

Door toedoen van gemeentesecretaris Albijn Van den Abeele, een vroegere kennis, huurt hij er een kleine witte hoeve aan de Leie, achter de kerk nabij de ’Tempelhoeve’. Samen met zijn echtgenote, en met financiële steun van mecenas Hector Van Houte (een Gents apothekerkunstliefhebber) zet hij er opnieuw een kippenkwekerij op.
Hij wil zich echter opnieuw volop wijden aan de schilderkunst en tracht hierin -voorlopig tevergeefs- een eigen stem te vinden.

In deze periode is Latem een zeer bescheiden dorpje van ca. 1500 inwoners, hoofdzakelijk kleine keuterboeren. Het ligt zo’n 10 km van Gent verwijderd, maar door de slechte verbindingen kent het toch een tamelijk geïsoleerd bestaan. De ongerepte natuur, de landschappelijke verscheidenheid (akkers, bossen, weiland, rivier) én het goedkope, eenvoudige leven trekken verschillende stedelingen aan. 

De Leiebocht in St Martens Latem waar hij een tijdlang woonde

Spoedig komen zijn vrienden artiesten Valerius De Saedeleer één voor één te Latem vervoegen. Zoals hij, zijn ook zij op zoek naar de idyllische rust van het platteland, weg van de revolutionaire onrust van de stad. Eind 1989 Maurits Niekerk, midden 1899 George Minne, voorjaar 1900 Karel Van de Woestijne en Julius De Praetere, en iets later Karels broer Gustave Van de Woestijne. Nadien volgen nog Alfons Dessenis en Albert Servaes (1904).

In Latem zien we een kleine, hechte groep kunstenaars die zich geestelijk verbonden weten door enkele gemeenschappelijke ideeën, maar die toch geen ’school’ vormen. We bemerken immers géén eenheid van stijl, géén uitgewerkt manifest, géén groepstentoonstellingen. Artistiek gaat ieder zijn eigen weg, maar bij allen bemerken we een zelfde natuurgevoel, een zoeken naar eenvoud, oprechtheid, verinnerlijking en zuiverheid. 
Typisch voor Sint-Martens-Latem is tevens de gezamenlijke mystieke belevingswereld, die onder invloed van dorpspastoor Van Wambeke -een gecultiveerd en ruimdenkend man- wordt gekanaliseerd naar geloofsijver en religieuze verdieping. Artistiek zien we een reactie tégen de heersende artistieke conventies, tégen het modieuze impressionisme en luminisme, tégen het vrijblijvende van de oppervlakkig-zintuigelijke kunst, tégen het academisme.

Het is vooral de figuur van George Minne, die toen reeds zijn œuvre grotendeels verwezenlijkt had en op een grote erkenning -zelfs internationaal- kon rekenen, die de overigen inspireert. De intellectuele input komt echter hoofdzakelijk van de zeer belezen Karel Van de Woestijne. Overigens blijft ook het contact met de nationale en internationale kunstscène bewaard, ondanks het zelfgekozen isolement: geregeld bezoekt men tentoonstellingen, toneel- en muziekvoorstellingen te Gent en in binnen- en buitenland.

Het verblijf van Valerius De Saedeleer te Sint-Martens-Latem kunnen we opdelen in twee periodes met 1904 als scharnierdatum. 
Vóór 1904 maakt De Saedeleer achter zijn kenmerkende masker van goedlachsheid en vriendelijkheid een ernstige morele en artistieke crisis door. De zwarte armoede houdt aan. Ook met zijn schilderkunst kan hij zijn gezin niet onderhouden. Hij slaagt er echter niet in een eigen stijl te ontwikkelen, en voelt zich steeds ongemakkelijker in zijn Courtens-epigonisme.

Artistiek kunnen we twee belangrijke nieuwe inspiratiebronnen aanduiden. Er is vooreerst de ’Tentoonstelling van Vlaamsche Primitieven en Oude Kunst’ te Brugge, die hij tussen 15 juni en september 1902 verscheidene keren bezoekt, en waarin hij vooral getroffen wordt door de zin voor stilte, sereniteit en evenwicht. Ook de technisch perfecte werkwijze van de oude Vlaamse meesters, met zorgvuldige tekening, precieze factuur en gladde glacisafwerking inspireert hem uitermate. Vooral de panoramische, universele landschappen van Pieter Bruegel de Oude met hun tijdloze schoonheid en natuurlijke grootsheid zullen erg belangrijk blijken.

Op het jaarlijkse Salon te Parijs (’XIIIe Exposition de la Société Nationale des Beaux-Arts’) in 1903 stelt De Saedeleer enkele landschappen tentoon. Hij wordt er getroffen door de hier aanwezige, uitgestrekte vergezichten van de Franse landschapsschilder Emile René Menard (1862-1930). Hij ontdekt hier de tekortkomingen van zijn eigen werk, en tracht vanaf nu het gehéle karakter van een landschap weer te geven aan de hand van panoramische vergezichten in plaats van close-ups. De typische oppervlakkige Courtens-stijl wordt nu verlaten; begrenzing en nabijheid wijken voor openheid en onmetelijkheid; decoratieve effecten wijken voor diepgang en eenvoud.

1904 is het jaar van de artistieke doorbraak voor Valerius De Saedeleer, en hierdoor zal hij eindelijk ook commercieel succes kennen. Zelf beschouwt hij het schilderij ’Kalme Avond aan de Rivier’, nu bewaard in het Stedelijk Museum Aalst, als zijn artistieke wedergeboorte en het echte beginpunt van zijn carrière.


Sleutelwoord hierbij is ’synthese’: het fragmentarische, anekdotische wordt vervangen door een globale visie op het landschap, waarbij het karakter van een streek wordt weergegeven, eerder dan de toevallige fysische verschijningsvorm. De persoonlijk gevonden innerlijke rust van De Saedeleer uit zich in weidse, kalm voorbijglijdende panorama’s, die zich in volmaakte stilte hullen en een tijdloos aspect bevatten. Hierbij staat de compositie, de evenwichtige opbouw van het schilderij centraal: kleur, licht en techniek zijn ondergeschikt aan het streven naar eenheid. Om dit te bereiken reduceert hij het kleurenpalet, vereenvoudigt hij de vormen en laat onnodige details weg.

Technisch gaat De Saedeleer een immense aandacht besteden aan de ambachtelijke perfectie, in navolging van de sterk bewonderde oude meesters. Nadat de compositie tot in de kleinste details voorbereid is, wordt een precieze, gedetailleerde tekening aangebracht met scherp potlood. Hierna worden zeer effen dunne verflagen aangebracht, waarover subtiele glacislagen (transparante verf) komen. Hierbij wordt er scherp op gelet niet met vlotte penseelstreken te werken, waardoor een ’onpersoonlijk’ handschrift ontstaat. Tenslotte gaat De Saedeleer het oppervlak dikwijls nog gladschuren met puimsteen: een egale verfhuid is zeer belangrijk!

Valerius De Saedeleer gaat nu deelnemen aan belangrijke nationale én internationale tentoonstellingen, waarbij zijn nieuwe werk meestal zeer positief onthaald wordt door kritiek en publiek: het driejaarlijkse ’Salon’ van Antwerpen in 1904, tentoonstellingen te Luik, Brussel, Gent, Antwerpen in 1905, en, via de contacten van George Minne, ook de tentoonstellingen van de avant-gardegroep ’Secession’ te Berlijn, München, Leipzig, Frankfurt en Wenen. In maart 1907 vindt in Gent een eerste solotentoonstelling plaats, en in 1908 stelt hij tevens tentoon in Londen. Het eerder genoemde rivierlandschap wordt nu stelselmatig uitgebreid tot het veelluik ’De Leiebocht’: hierdoor ontstaat een zeer breed frieseffect; iets later neemt hij dit formaat trouwens over in afzonderlijke werken.

Rond 1907-1908 begint De Saedeleer meer aandacht te besteden aan decoratief, kalligrafisch zeer verfijnd uitgewerkt takkenwerk (liefst bladerloos), allicht onder invloed van de winterlandschappen van Bruegel, en van het toen zeer populaire japonisme en Art Nouveau. Dit wordt een typisch handelsmerk van de schilder. Zo tekent hij geslaagde fragmenten over op calqueerpapier om het later te herbruiken in een andere compositie.

TIEGEM (1908 - 1914)

In 1908 verhuist De Saedeleer met z’n gezin (sinds 1901 werden reeds vier dochters geboren, een vijfde komt later ter wereld) naar Tiegem in de Vlaamse Ardennen. Het succes in eigen land houdt aan: hij stelt alom tentoon en de verkoop loopt vlot, ook het museum van Gent en het Stadsbestuur van Aalst kopen werk aan.

Een uitgebreide studie wordt aan zijn werk gewijd (Valéry D’Hondt in ’Nieuw Leven’, 1909), en zelf wordt hij medewerker van het Gentse tijdschrift ’De Boomgaard’ van Paul-Gustave Van Hecke. Ook het buitenlandse succes blijft voortduren: tentoonstellingen in Duitsland en Oostenrijk. Enkele van zijn schilderijen worden (in kleur!) gereproduceerd in het Münchense tijdschrift ’Jugend’, en ook zijn deelname aan de ’Wereldtentoonstelling voor Schone Kunsten’ van Rome in 1911 gaat niet onopgemerkt voorbij. In 1913 ontvangt hij een gouden medaille op het ’Internationaal Salon’ van Wenen.

In 1913 neemt De Saedeleer met enkele werken deel aan de Wereldtentoonstelling van Gent. 
Eén van de getoonde werken (’Winter in Vlaanderen’) wordt er aangekocht door koning Albert I, die het cadeau wil doen aan zijn echtgenote.


De Saedeleer dient het reeds verkochte werk halsoverkop terug te kopen van baron Louis de Bethune alvorens hij het kan afleveren ten paleize.

WALES (1914 - 1921)

Bij het uitbreken van de eerste Wereldoorlog vluchten de families De Saedeleer en Gustave Van de Woestijne naar Engeland. Hier blijkt hij echter moeilijk te kunnen doordringen tot de essentie van het landschap, waardoor zijn schilderkunst er een eerder oppervlakkig karakter bezit. Door de weergave van louter de uiterlijke schoonheid van het landschap produceert hij weliswaar mooie, maar ietwat leegdecoratieve doeken. De synthese en diepgang ontbreken.

ETIKHOVE (1921 - 1937)

Valerius De Saedeleer keert pas in 1921 met z’n gezin terug naar Vlaanderen, en vestigt zich te Etikhove, in het beboste en heuvelachtige land van de Vlaamse Ardennen waar hij spoedig omringd wordt door een groep jonge kunstenaars: o.a. Luc en Paul Haesaerts, Ramah, George Creten, Jean Milo, Jan De Cooman, Paul Maas, Edgard Tytgat, Leo Piron, Charles Leplae, ... . 
Vooral het menselijke contact is hierbij belangrijk: een groep vrienden die rond een gerespecteerde meester samenkomt en geanimeerde discussiegesprekken houdt.

Op het toppunt van zijn roem wordt Valerius De Saedeleer nu alom erkend als één der gekendste eigentijdse kunstenaars, als waardig voortzetter van de grote Vlaamse kunsttraditie. Hij kent een enorm succes bij vele kooplustigen, en neemt aan talloze binnen- en buitenlandse tentoonstellingen deel.

Hij staat echter minder in de belangstelling van de gespecialiseerde kunstpers die meent dat zijn werk niet meer tot de vernieuwingbrengende avant-garde behoort. Zijn werk uit deze tijd is inderdaad wat decoratiever en clichématiger. De compositie is sterk bestudeerd volgens een steeds terugkerend schema, waardoor de natuur soms herleid wordt tot een mooi plaatje. Hierdoor dreigt de synthetiserende kracht van zijn vroeger werk uiteen te vallen, en het werk te verworden tot een formule. Het sterk door Bruegel beïnvloede winterlandschap overheerst nu duidelijk, en ook het naast elkaar plaatsen van een zomer- en winterversie van een zelfde landschap vallen zeer in de smaak.

In 1930 overlijdt zijn echtgenote, en dit betekent een zeer zware slag voor De Saedeleer, die er een groot deel van zijn legendarische levensblijheid door verliest. 
Ook zijn eigen gezondheid gaat achteruit, zeker nadat hij in 1935 enkele lichte hartaanvallen te verwerken krijgt. 

Op 27 juni 1933 beslist de gemeenteraad van zijn geboortestad Aalst hem het ereburgerschap te verlenen, waartoe een tentoonstelling ingericht wordt in de Belfortzaal, en een academische zitting plaats vindt op het stadhuis op 16 juli.

Overigens merken we medio jaren dertig een hernieuwde belangstelling voor het werk van De Saedeleer, wat samenhangt met de ineenstorting van de kunsthandel na de economische crisis van 1932. Voornaamste slachtoffer hiervan is de ’harde’ avant-garde, ten voordele van het wat gematigder, liefelijker werk. Verscheidene auteurs bestuderen nu De Saedeleers œuvre in uitgebreide publicaties: Jean Milo in 1934, André De Ridder in 1937.

LEUPEGEM (1937 - 1941)

Na enkele maanden te Oudenaarde verbleven te hebben, gaat De Saedeleer in 1937 inwonen bij een van zijn dochters te Leupegem, in de ’Villa Ten Berge’. Hij blijft er langzaam doorwerken in zijn gekende en geliefde stijl, en ontvangt in datzelfde jaar de Staatsprijs voor Plastische Kunsten als ultieme bekroning van zijn loopbaan.

In 1940 stelt hij nieuw werk tentoon in Galerij Dietrich te Brussel, dat opvalt door een pregnante en ’jonge’ uitdrukking, wat er op wijst dat de oude meester nog niet uitgeschilderd is. In 1941 wordt De Saedeleer lid van de Koninklijke Academie van België.

Op 26 september van dit jaar overlijdt hij echter te Leupegem en wordt er begraven. Twee jaar later, op 25 juli 1943, worden zijn stoffelijke resten overgebracht naar zijn geboortestad, zoals hij zelf net voor zijn overlijden gewenst had, en onder ruime belangstelling bijgezet in een monumentaal grafmonument opgericht door het Stadsbestuur. Begraafplaats: Aalst-centrum, rij B rechts, grafnummer 29.   


Op 23 april 1999 werd, in het kader van de heraanleg van de Oude Vismarkt te Aalst een De Saedeleer-standbeeld van de hand van Marc De Bruyn ingehuldigd. Een monumentale bronzen figuur staat er nu tussen het Stadsarchief en het Stedelijk Museum Aalst, waar een volledige zaal gewijd is aan de landschapsschilderijen van deze Aalstenaar. 


De verzameling in Aalst bestaat uit een 15-tal werken, 3 tekeningen en een hele reeks etsen van de kunstenaar. Ook nu nog blijkt de kunstschilder heel populair te zijn in de Vlaamse kunstwereld. Sedert 2014 werden zijn werken maar liefst twaalf keer uitgeleend voor tentoonstellingen, waaronder bijvoorbeeld in Namen, Opmeer (NL) en zelfs in Tokyo en in Miyoshi-Hiroshima.

Hier een filmpje met 43 van zijn werken ...


Persoonlijk vind ik zijn 'Onweer boven Sint Martens Latem' en 'Einde van een sombere dag' (beide in het Museum voor Schone Kunsten te Gent) wel heel mooie werken.

Onweer boven Sint Martens Latem
Einde van een sombere dag

Bronnen

Stedelijk museum Aalst, Oude Vismarkt 1 (folder met alle info over Valerius De Saedeleer)
Wikipedia
MSK Gent
fine-arts-museum.be
tento.be

Geen opmerkingen:

Een reactie posten