Een bezoekje aan het Nationaal Brandweermuseum in Erembodegem was zeker de moeite waard, want het herbergde een enorme verzameling aan brandweeritems die uniek is in binnen- en buitenland. Het was zelfs het grootste brandweermuseum van de BeNeLux, en dit terwijl vele Aalstenaars er zelfs het bestaan niet van kenden.
Een collectie glimmende brandweervoertuigen, een heel grote verzameling van blusmaterialen, en een indrukwekkend gerestaureerd beeld van Roger Lambert uit Nivelles waren de pronkstukken in dit museum.
Bij een bezoek kreeg je ook uitgebreide info en boeiende verhalen te horen over het ontstaan van de vzw Private Fire Brigade, de verschillende ontmoetingen met brandweerlui uit binnen- en buitenland, de restauratie van het wagenpark, de ruilbeurzen en de geschiedenis van elk museumobject. De leden van de vzw waren zowel brandweermannen, ex-brandweermannen en burgers. Ze kwamen uit alle uithoeken van België.
De Privat Fire Brigade vzw werd in 1993 opgericht met als doel het restaureren van voertuigen van hulpdiensten voor verhuur, gebruik voor demonstraties, deelname aan publicataire en andere manifestaties.
De motivatie om de vzw op te richten was (en is nog steeds) afgedankte brandweervoertuigen redden van de schroothoop door ze te restaureren en te conserveren.
Gaandeweg werd doorheen de jaren een enorme collectie historische interventievoertuigen en -materialen aangelegd. De collectie groeide uit tot één van de grootste (misschien zelfs de grootste) collecties brandweererfgoed ter wereld.
Na vele jaren van restauratie en verzamelen van oud brandweermateriaal, wilden de vrijwilligers deze vergane glorie nieuw leven inblazen. Het werd tijd voor een Brandweermuseum in ons land. Na heel wat overleg konden vrijwilligers met de collectie hun intrek genomen in het huidige pand in Erembodegem.
De collectie bestrijkt een tijdspanne van 200 jaar, vertrekkend dus van de periode van Napoleon (1815) tot 2015, het moment van de uniformisering van het materiaal en de oprichting van de Brandweerzones. Naast de collectie over de brandweer, beschikt het museum in een aparte vleugel over een grote verzameling ziekenwagens en toebehoren voor dringende geneeskundige hulpverlening in België.
Het museum bleef jammer niet gespaard van enkele diefstallen.
Michel vertelde dat men er zelfs ooit vandoor is gegaan met stuurwielen …
De brigade bezat ook nog een loods in Zelzate, waar vooral voertuigen stonden die nog moesten gerestaureerd worden of waarvoor nog geen plaatsje in het museum kon worden vrijgemaakt.
Ook deze bleef niet gespaard van inbraak.
Het is niet zo dat er wagens verdwenen, maar er werden wel foto’s en filmpjes gedeeld en om deze te kunnen maken had men zich zonder toelating ingang verschaft in het depot.
De laatste inbrekers hebben er trouwens vuur gestookt en hebben er blijkbaar overnacht.
Inbraak en vandalisme dus.
In April 2013 kwam de nieuwste aanwinst van het museum even in het nieuws.
Een eeuwenoude brandweerstoompomp verhuisde toen van het Stedelijk Museum naar het Brandweermuseum.
De antieke stoompomp, die eind jaren 1800 gebouwd werd, was het laatste grote museumstuk van de brandweer dat nog niet tentoongesteld stond in het Nationaal Brandweermuseum in Erembodegem.
De pomp in kwestie was de allereerste mechanisch aangedreven stoompomp van de Aalsterse brandweer. Ze werd van 1904 tot en met de laatste oorlogsjaren gebruikt om branden te blussen. Nadien werden voor die taak motorisch aangedreven bluspompen gebruikt.
Toen de machine in onbruik raakte, werd beslist om ze tentoon te stellen in de brandweerkazerne in de Vrijheidsstraat. Daarna stond ze bijna veertig jaar in het Stedelijk Museum in Aalst. Toen het Stedelijk Museum verbouwd werd, was er geen plaats meer om het antieke toestel tentoon te stellen.
Het verdween dan maar enkele jaren in een opbergruimte.
Vanaf dan werd de bluspomp tentoongesteld in het Nationaal Brandweermuseum in Erembodegem, waarvan Michel Van der Straeten de bezieler was.
De verhuis werd zeker geen sinecure: omdat de deur van het Stedelijke Museum veel te smal was, moest de machine deels worden gedemonteerd: de wielen, de wielassen en enkele stoombuizen werden tijdelijk losgemaakt en nadien opnieuw bevestigd. Drie mannen van het Nationaal Brandweermuseum, onder wie Michel, waren hiermee vier uur zoet. De stoompomp is vanaf nu in langdurige bruikleen van het Brandweermuseum, maar blijft wel bezit van de stad Aalst.
Een ‘bekende ladderwagen’ dan … Op 22 mei 1967 woedde de felle brand in het warenhuis Innovation in Brussel. Ook de ladderwagen die toen bij de bluswerken werd ingezet, kon je bewonderen in het museum.
In mei 2015 verscheen er dan wel minder goed nieuws in de pers.
Een nieuwe taks op onroerend erfgoed kost het museum 11.000 euro per jaar. ‘We vrezen voor het voortbestaan’, klonk het bij de medewerkers
Wat de toekomst dus zal brengen, is nog even koffiedik kijken. Het is natuurlijk te hopen dat alle inspanningen niet tevergeefs waren, en dat we nog lang kunnen genieten van dit deeltje geschiedenis.
Het museum was iedere tweede en vierde zondag van de maand gratis toegankelijk, maar op aanvraag kon je er ook op andere dagen terecht voor een georganiseerd (groeps-) bezoek.
Het museum stelde ook zijn deuren open voor scholen. Kinderen konden er op een speelse manier kennis maken met alle aspecten van de tot de verbeelding sprekende vurige wereld van de brandweer.
De vzw Privat Fire Brigade heeft ook in 2018 klacht moeten indienen. Ditmaal tegen 'urban explorers' die waren binnengedrongen in hun loods in Zelzate. Daar stonden volgens de explorers een 90-tal oude brandweervoertuigen 'te verkommeren'.
Het was Urban explorer Anthony Clauws die een filmpje online zette waarin te zien was hoe hij een 'verlaten' loods in Zelzate binnenging vol antieke brandweervoertuigen.
"Het is een oude loods of brandweerkazerne. Vermoedelijk zijn het allemaal oude brandweerauto's die in beslag zijn genomen en vernield. We staan in de silo en overal rondom ons staan oude brandweerauto's. Het is duidelijk dat dit verlaten is", zei de jongen in de camera … Foutje dus … maar daar kon men natuurlijk niet mee lachen.
Eerder had een bende kinderen uit de buurt al sleutels gestolen van de wagens. Er waren ook opnieuw vernielingen en vandalisme aangebracht … maar … mensen zijn soms zo dom om hun initialen achter te laten in de loods en zijn dus traceerbaar …
Alles hierboven staat in de verleden tijd beschreven?
Inderdaad …
Na de doemberichten van de hoog oplopende kosten en het feit dat men deze lasten in Aalst niet meer zou kunnen dragen, was het in november 2020 écht zo ver.
Na 30 jaar verhuisde het brandweermuseum van Aalst naar Weelde Depot, het vroegere militaire domein in Ravels.
De immens grote collectie krijgt onderdak in hal 6 van Weelde Depot.
Maar liefst 180 brandweerwagens, meer dan 200 kostuums en 150 helmen, 200 straalpijpen en 400 brandblussers zullen er een nieuw onderkomen vinden.
De collectie behoorde dus toe aan de Privat Fire Brigade van Michel Vanderstraeten.
De stad betaalde een huurtoelage aan de Privat Fire Brigade, maar besliste om die toelage stop te zetten, wat Michel Vanderstraeten voor de onmogelijke taak stelde om de huur van de loods te blijven betalen.
“Over alle partijgrenzen heen groeide het besef dat de stad Aalst niet kon blijven betalen voor de huisvesting van deze collectie, hoe waardevol ze ook was”, zei schepen van Erfgoed Karim Van Overmeire. “De huidige huisvesting was ook nooit anders bedoeld dan als noodoplossing. Op een bedrijventerrein hoort economische activiteit thuis en een oude loods is nog geen museum. De Private Fire Brigade had begrip voor dit standpunt en wist dat ze naar een structurele oplossing moesten gaan”
Verschillende mogelijkheden werden onderzocht en uiteindelijk bereikte de vzw Private Fire Brigade een overeenkomst met de Brandweervereniging Vlaanderen, de overkoepeling van alle brandweerzones in Vlaanderen. Zij zouden de collectie overnemen.
Onder meer de 180 oude brandweerwagens, de blustoestellen, de kostuums, … Het moest allemaal mee. Aangezien sommige wagens niet meer konden rijden, werden op zaterdag en zondag 7 en 8/11/2020 reeds een 50-tal wagens op diepladers geladen om nadien in een colonne naar de nieuwe locatie vervoerd te worden.
Voor de operatie kreeg Brandweervereniging Vlaanderen, dat de collectie heeft overgenomen, assistentie van de Civiele Bescherming, bedrijven en heel wat vrijwilligers.
Het was dus op zijn minst een uniek gezicht op de Vlaamse snelwegen en de kleinere wegen rond Turnhout.
De colonne die zowel zaterdag als zondag voorbij denderde, toonde meer dan 100 jaar brandweergeschiedenis.
Ook de grote brandweerverzameling van de Mechelse brandweer die een paar geleden naar Aalst verhuisde, wordt meegenomen naar de Kempen.
In totaal moeten op die manier 133 brandweervoertuigen verhuisd worden. Tegen het einde van het jaar moet alles overgebracht zijn.
De Brandweervereniging Vlaanderen is eigenlijk de logische eigenaar van de collectie, het gaat tenslotte om hún erfgoed.
De zorg zal in de toekomst niet langer bij een kleine groep van de vzw liggen, maar bij het geheel van brandweerkorpsen van Vlaanderen. Een grotere vereniging beschikt daarenboven over een netwerk en de draagkracht om de collectie te behouden en op termijn misschien zelfs te evolueren naar een volwaardig museum.
De nieuwe locatie in Weelde is dubbel zo groot, wat in elk geval goed nieuws is voor de vzw, die er over veel meer plaats zal kunnen beschikken om alles netjes uit te stallen.
Een jammere verhuis dus voor Aalst, en ook een beetje een gemiste kans, want vele Aalstenaars wisten zelfs niet dat dit museum bestond … en nu is het te laat om het te gaan bewonderen natuurlijk.
Niet bezocht?
Bekijk onderstaand filmpje dan zeker (filmpje is uit 2017)
En nog een paar beeldjes van het museum binnen en ook (vooral) van buiten ... de wagens die nog te herstellen zijn, of die gebruikt worden voor wisselstukken.
Persoonlijk dank ik Michel en de medewerkers nog eens voor de extra openstelling van het museum tijdens de nationale wandeldag van wandelsportvereniging De Kadees in 2017 en voor de informatie en leuke samenwerking die we hadden gedurende de voorbereidingen ervan.
Tijdens deze wandeldag werd het museum op mijn vraag immers een extra dag opengesteld voor de enthousiaste wandelaars.
'De Flora', al enkele jaren een veelbesproken gebouw in het Aalsterse. Gedurende heel wat jaren kwam de Flora heel regelmatig in de lokale pers omwille van het ja-nee spelletje omtrent de prinsenverkiezingen. Eerder al was het gebouw in het nieuws omwille van een enorme brand, maar ook positief nieuws viel te rapen omtrent deze firma die ooit hoge ogen gooide in Europa.
De bloemenveiling Flora werd opgericht in 1959.
De Belgische snijbloementeelt bevond zich toen in een
diepe crisis en de oprichters stonden dan ook voor een zeer moeilijke opdracht.
De bedoeling was om een veiling op te richten die zou
beantwoorden aan de toen geldende verkoop vereisten. De veiling zou instaan
voor de verkoop van de door de aangesloten leden geproduceerde producten. Op die manier zou naar buitenlands, meer bepaald Nederlands voorbeeld, in het centrum van het
oudste Belgische productiegebied eveneens een afzetorganisme gevestigd zijn.
Het was op initiatief van ex-minister Ludovic Moyersoen
en door stimulatie van het Actiecomité voor Economische Expansie dat de
bloemenveiling ontstond.
De werken namen een aanvang in 1959 met Antoine
Blanckaert als architect.
De veiling startte definitief op 16 april 1961, de
verkoop op 17 april..
Er werd met de stad een huurcontract afgesloten voor 28
jaar. Zowat 200 kwekers kwamen er hun waren aanbieden.
Een aantal kopers hield het toen nog een tijdje in
Brussel, maar de Flora in Aalst kende toch een aanzienlijke groei. In 1969 was een
eerste uitbreiding reeds noodzakelijk om aan de toegenomen vraag te kunnen voldoen.
De activiteiten in de veiling deden het bloemenarsenaal in de regio enorm toenemen.
In de zeventiger jaren echter kwam het begrip ‘BTW’ roet in het eten gooien.
België zou vanaf dan immers een tarief van 19 % toepassen, daar waar elders 5 %
gehanteerd werd. Ook de toen zeer dure stookolieprijzen deed natuurlijk geen
goed aan de zaak.
Men moest dus zwaar beginnen investeren.
Dankzij de investeringen die gedurende 25 jaar gedaan
werden, was de veiling Flora in 1986 ontegensprekelijk de modernste en de meest
vooruitstrevende veiling in België, iets wat dus op amper 1 dag volledig teniet
werd gedaan.
De volgende belangrijke investeringen werden gedaan
tijdens het 25-jarig bestaan van de bloemenveiling:
1975-1978: De bedrijfsruimte werd uitgebreid met maar
liefst 50%
1979: De eerste computer werd in gebruik genomen
1980: Nieuwe elektronische klokken werden aangeschaft.
Deze lieten een grotere verkoopsnelheid toe, en konden tevens meer informatie
bieden aan de klant.
1982: de vennootschap werd eigenaar van de gebouwen en
terreinen (die voorheen stadseigendom waren) en Flora werd de meest eigentijdse
bloemenveiling van het land.
1983: de gebouwen werden geïsoleerd, en een nieuwere,
krachtigere computer breide het bestaande computersysteem uit.
1984: een nieuwe koelcel werd gebouwd (ca. 120 m²) met
een capaciteit van ongeveer 70 stapelwagens en een volume bloemen dat
overeenstemde met 20 ton.
1985-1986: aanschaf van 500 aluminium rolcontainers. In
deze periode werd ook het intern transportsysteem gemoderniseerd en werd de
capaciteit van de klokken opgevoerd. Zij moesten een grotere beweeglijkheid en
een betere benutting van de beschikbare vloeroppervlakte toelaten en leiden tot
een vlottere verkoop en snellere verhandeling van de producten en tevens de
mogelijkheid beiden binnen de bestaande en beschikbare ruimte een grotere
hoeveelheid bloemen te kunnen verwerken.
Op 2mei 1987 gebeurde dan, wat heel veel Aalstenaars nog steeds op hun netvlies
zien. De bloemenveiling ‘Flora’ brandt volledig uit.
Uitgerekend op de topdag brandde de bloemenveiling, ondertussen de meest moderne van Europa
trouwens, volledig uit. Enkel een paar muren evenwijdig met de Albrechtlaan en
de smeedijzeren letter ‘Flora’ bleven over. .
Een ramp voor de Coöperatieve Maatschappij met 400 coöperanten, en dit exact
één week voor moederkesdag, dé topweek voor bloemisten.
De schade werd door schepen De Maght geschat op zowat 200
miljoen Belgische frank.
Daarvan behoorde zeker al 90 miljoen tot de onmiddellijke schade, en tien miljoen werd geraamd voor de nog ongekende schade. Ramingen voor nieuwe behuizingen enzovoort, maken
dat de som al gauw zou oplopen tot het voorgenoemde bedrag.
‘De veiling moet in elk geval in Aalst kunnen blijven’
opperde de waarnemend burgemeester.
Het vuur ontstond hoogstwaarschijnlijk in een verbrandingsoven voor papier en
karton.
Het waren de brandweerkorpsen van Aalst, Erembodegem en
Moorsel, die ook nog werden bijgestaan door de Civiele Bescherming van
Liedekerke, die voor een ogenschijnlijk onmogelijke taak stonden om het vuur te
blussen. Maar liefst 120 brandweerlui zouden het vuur gaan bestrijden.
De lokale politie werd bijgestaan door de nationale reserve van de rijkswacht
uit Gent en Turnhout.
Aan de brand zelf was eigenlijk niets te doen. De brandhaard werd versterkt door roofing en
isolatiemateriaal en de muren begaven het één na één. Men zette vooral in op het behoeden van de huizen in de
aanpalende Appelstraat.
Op bepaalde momenten, wanneer het écht té heet werd,
moesten de brandweerlui trouwens hun lansen achterlaten in de brand, en ijlings
terugtrekken.
Garagepoorten werden vervormd alsof het niets was, en overal in
de buurt sprongen ramen kapot door de hitte. Ik herinner me zelf nog heel goed die alles verschroeiende hitte. Samen met mijn vader was ik één van de vele getuigen van de brand, die in alle hevigheid aan het woeden was, en die hitte is inderdaad iets wat me altijd is bijgebleven. Ook het geluid van de barstende ruiten en deuren van de huizen in de buurt zal voor altijd op mijn trommelvliezen aanwezig blijven.
Ook voor de OLV kerk van Mijlbeek zag het er op een bepaald ogenblik niet echt
goed uit. Daar vond op dat ogenblik juist een begrafenisplechtigheid plaats van een 90-jarige
vrouw en de bij haar inwonende dochter, die samen begraven zouden worden. Heel
wat kerkgangers hadden hun wagen geparkeerd aan de Florahallen,
waardoor het ineens alle hens aan dek geblazen was om de voertuigen te helpen verzetten. Buurtbewoners en hulpdiensten hielpen zoveel ze konden, maar konden niet verhinderen dat er van de vele wagens die er stonden, toch zes (eigenlijk 'maar' zes) volledig uit zouden branden.
Normaal gezien werd er op zaterdag niet gewerkt in de veiling,
maar omwille van de topdag waren toch 38 personeelsleden aan het werk. Zij
konden zich allemaal in veiligheid brengen, waardoor er - gelukkig maar - geen slachtoffers vielen.
De 15000 m2 grote hal werd in een minimum van tijd volledig herleid tot een
reusachtige puinhoop.
Na de brand werd uitgeweken naar ‘Produco’ in Wetteren,
maar het zou niet de bedoeling zijn om de bloemenveiling daar te houden. Het
stadsbestuur sprong onmiddellijk op de kar om de veiling terug naar Aalst te
kunnen brengen.
Amper een jaar later, in juli 1988 werd de bloemenveiling
reeds heropend. Wat velen niet voor mogelijk hadden gehouden, gebeurde dan
toch. Enkele maanden na de brand waren de sporen ervan volledig verdwenen en
werd er terug geveild in Aalst. Een gelukkige burgemeester De Kerpel vernoemde
het feit dat dit een belangrijke stap was voor de tewerkstelling in de streek.
De streek van Aalst is een ideale ligging voor een veiling, omdat deze gekend
is omwille van de snijbloementeelt.
In 1991, de 30ste verjaardag van Flora, volgt
het grootste bloemenbal dat ooit werd gehouden in België.
Op 4 februari 2004 verscheen in de pers dat de bloemenveiling die week in vereffening ging. Dertig werknemers, arbeiders en bedienden, verloren daardoor hun job. De veiling kreeg al belangrijke problemen in 2001 toen enkele grote klanten naar Brussel afweken voor de 'business'. De onderhandelingen omtrent een kapitaalinjectie of een samenwerking met andere veilingen was afgesprongen en de Israëlische aandeelhouders beslisten om de Flora op te geven. De bloemenhal kreeg echter een nieuw leven.
Toen de Flora Bloemenveiling de
deuren sloot en de gebouwen verkocht werden ging organisator 'Lavera Events' met de nieuwe eigenaars
een tijdelijke overeenkomst aan om de Flora-hallen als evenementenhal te kunnen
uitbaten. Alle indoor evenementen zouden dus door in een zaal doorgaan, en dit onder eigen beheer.
Voor een vlotte werking tijdens de openingsuren van een
evenement laat het Lavera-team zich meestal versterken door lokale verenigingen
en/of vzw's.
De organisator is reeds jaren actief in de
wereld van evenementen en de organisatie ervan.
Het bedrijf Lavera NV werd in 2002 opgericht en richtte
zich aanvankelijk op een doelpubliek uit Aalst en omstreken. Met de komst van
nieuwe en snelle manieren om publiciteit te maken zoals bijvoorbeeld via de
sociale netwerken bereikt de organisatie een veel wijder publiek in heel
België en zelfs tot ver in de buurlanden.
Dit Aalsters bedrijf specialiseerde zich in het organiseren van muzikale evenementen voor jong en oud en lokte
daarbij nationale en zelfs internationale supersterren naar onze stad.
Denk maar aan de jaarlijkse openluchtconcerten van “Belfortrock” op de Grote
Markt en ook de indoor edities van het "Autosalon Aalst", het
"Bouwsalon Aalst" en de "Jaarbeurs Aalst".
Diezelfde organisatie is trouwens ook verantwoordelijk voor onder andere de
jaarlijkse “TV Oost Schlager Parade” ...
Voor de
jongeren was er dan weer “De Langste Nacht”, de oudejaarsparty van Vlaanderen, die na een steeds groter wordend succes diende uit te wijken naar andere (grotere) oorden.
Ook het kerstdorp dat met de eindejaarsdagen de Grote Markt siert en de “Aalst
On Ice” ijspiste zijn een product van Lavera Events.
De Aalstenaars smeken het stadsbestuur al vele jaren om
een nieuwe evenementenhal. Met de afbraak van de Keizershallen verdween immers
de enige locatie in de regio die geschikt was om beurzen, feesten en party’s
van groter formaat te kunnen organiseren. De Flora was dus een goed alternatief, hoewel de zaal, vooral voor de prinsenverkiezingen, ook al snel te klein bleek te zijn.
In 2004 vond in de zaal trouwens het topevenement 'Foute Party' van Q Music plaats. Het was toen de derde editie van dit evenement, en Aalst mocht dus de eer krijgen dit jubileum te vieren in 'hun stee'.
Meer dan 3000 mensen waren aanwezig, en dat was zeker een maximum voor de zaal. Er was een ondraaglijke hitte, en zelfs het openzetten van alle poorten hielp maar heel weinig. Voor de volgende editie van dit evenement werd uitgeweken naar de Oktoberhallen in Wieze. Sedertdien waren Flanders Expo (Gent) en Ethias Arena (Genk) het decor van dit alsmaar groter wordende spektakel. In 2008 verscheen het bericht in de pers dat Belfortrock 2009 zou geschrapt worden, en dit wegens een tegenvallende ticketverkoop. Lavera events besloot dan maar om een ander feestje te bouwen, en zocht toenadering tot radiozender Q Music, dat de zaal dus al kende van de 'Foute Party'. 'De beste fuif van Vlaanderen' zou op 30 oktober 2009 dus zijn onderkomen vinden in de ondertussen veelbesproken Florahallen. Ondertussen werd Jurgen Cooman, in de vroegste prinsenkiezing ooit trouwens, verkozen tot prins carnaval 2009. De verkiezing ging, dus na enige twijfel, toch door in de Flora, en Jurgen zong zijn liedje 'de Florablommekei', dat ondertussen een échte karnavalsklassieker is geworden. Onderaan dit artikel kunnen jullie trouwens meegenieten van deze hit. De fuif van Q Music zou trouwens één van de laatste evenementen worden die in de Florahallen zou
georganiseerd worden, dat werd althans toen luidop geopperd.
De nieuwe eigenaar, Patrick Koster van Groep GL International, was het wachten moe. De stad zou ook op zoek moeten naar een nieuw onderkomen
voor de prinsenverkiezing. Het zou de bedoeling zijn om op de locatie van de vroegere bloemenveiling een deel van een woonzorgwijk te realiseren. De bestaande infrastructuur zou volledig worden afgebroken, en vervangen worden door woningen voor groepen met een lage zorgbehoefte, wijkondersteunende voorzieningen, dienstencentrum, kleinhandel, en zo voort. De Flora site zou dus het centrum vormen voor deze nieuwe wijk.
Eind 2019 werd de datum voor de volgende prinsenverkiezingen vastgelegd … dat werd 25 januari 2020 ...
… en meteen werd ook 'the place to be' … bekend gemaakt …
???
Inderdaad … na een jarenlang welles-nietesspelletje, dreigingen en toegevingen : het feestje zou opnieuw doorgaan in de Florahallen …!!!
Jammer genoeg kwam Covid-19, het alles in de war sturende virus, roet in het eten gooien en was er in 2020 geen sprake van een prinsenverkiezing.
Wat er de komende jaren zal gebeuren, stond nog helemaal niet vast.
In principe zou het gebouw in maart 2020 met de grond gelijk gemaakt worden …
maar ...
dat werd uitgesteld tot eind 2021 ...
maar ...
begin oktober 2021 kwam dan het 'heuglijke' nieuws dat de mogelijkheid toch nog zou bestaan dat het feestje toch opnieuw in de Flora zou doorgaan ... het begint eigenlijk op een echte klucht te lijken.
Een sloopvergunning werd ondertussen wel effectief aangevraagd en van het moment dat de stad deze aflevert, mag het gebouw afgebroken worden en moeten de stad en de carnavalisten dus op zoek naar een nieuwe feest locatie. De Oktoberhallen in Wieze zijn geen optie, want 'compleet volgeboekt'. Een grote tent op de Keizershallen dan ? Dat zou wel een optie kunnen zijn.
De procedure in verband met de vergunning zou echter toch een tweetal maanden kunnen duren en bovendien is de vergunning twee jaar geldig. De eigenaar van de Flora liet ondertussen al verstaan dat er over een prinsenverkiezing in de Flora zeker gepraat kan worden, zei schepen van Ruimtelijke Ordening Caroline Verdoodt.
Uiteindelijk kenden we een tweede 'coronajaar' en werd de prinsenverkiezing - en daarmee meteen ook de hersenbreker van waar het feestje dit jaar dan zou moeten doorgaan - opnieuw afgelast.
Op 7 januari 2021 kwam dan het definitieve verdict voor 'de Flora'. De stad Aalst leverde de felbesproken vergunning af om de Florahallen te slopen.
Prins Yvan '20 zal dus de laatste prins geweest zijn die daar zijn scepter overhandigd kreeg.
De ontwikkelaar zou reeds in maart '22 met de grote sloopwerken van start gaan.
Op termijn komen er op deze plek 240 appartementen en woningen, met heel veel aandacht voor zorg en levenslang wonen.
1 April 2022 ... Neen, het is geen grap, men is nu effectief begonnen met de Flora af te breken.
Wat wel een grap was, is het feit dat men voor de geïnteresseerden 7000 stukken sloopmateriaal te geef had ... als souvenir aan de vele (mooie) herinneringen die men er had.
Eigenaar Flora Invest (GL Group en Skyline Europe) is dus begonnen met de reeds lang aangekondigde afbraak.
In afwachting van de realisatie van het nieuwe woonproject op de site, zal het braakliggend deel eerst nog ingezaaid worden met bloemen en grassen.
De groene omgeving zal worden aangelegd door Bureau Bas Smets en zal met een knipoog naar het verleden van de vroegere bloemenveiling voorzien worden van kleurige bloemperken en bloesembomen
Een gedeelte van de asfaltverharding ter hoogte van de Pastoor Lauwereysstraat zal behouden blijven als parking voor de bussen van de nabijgelegen Don Boscoschool.
Het gaat om een terrein van in totaal drie hectare, waarvan het bos van één hectare behouden zal blijven.
Op 1,5 hectare zal gebouwd worden aan 240 wooneenheden.
Twintig procent daarvan zal ingevuld worden door woningen, tachtig procent van de ruimte gaat naar appartementen. Het gaat om vier gebouwen aan de zijde van de Albrechtlaan, die tot zes bouwlagen hoog zullen gaan.
Het nieuwe woonproject zal uit verschillende fases bestaan.
De Flora-site zal omgevormd worden tot een aangename woonlocatie voor jong en oud.
Het gerenommeerde architectenbureau ‘Office Kesten Geers David van Severen’ staat in voor een beeldbepalende architectuur.
Op het gelijkvloers zal men de focus leggen op zorg, gezondheid en geneeskunde.
Het belooft dus iets moois te worden, maar het is toch weer een 'carnavalsmonument' dat naar de geschiedenisboeken is verdwenen.
Hier toch nog even genieten van 'de Florablommekei' van prinsj Jurgen 2009
Bronnen:
“natuur ten toon” land-en tuinbouwbrochure, Aalst 1986 Foto’s De Voorpost 8 mei 1987 (zwart wit) + eigen foto's (kleur) De Voorpost 8/5/87 – 1/7/88 berichtgeving eind 2021-begin 2022 via nieuwssites en radio
hblvl.be 4/2/2004 lavera-events.be
foto afbraak : Oilsjt een Weireldstad (facebookpagina) masterplan omgeving Albrechtlaan : mer.lne.be/mediabank logo Flora : De Voorpost 11 april 1986 'De Florablommekei', filmpje van 'Montooken' (via YouTube)
We kennen ze allemaal wel, de ambulance- en brandweerkazerne in de Vrijheidstraat.
Momenteel is men naar te toekomst aan het kijken en is men op zoek naar een geschikte lokatie voor een nieuwe veiligheidskazerne.
Dat Aalst al heel wat meegemaakt heeft in de geschiedenis van de brandbestrijding, daar zal niemand aan twijfelen.
Niet
alleen in andere steden maar ook in Aalst kon een brand uiteraard vrij snel in een ramp
ontaarden. Het
vuur vond in de dichtbebouwde stadskern telkens een heel gemakkelijke prooi in de
smalle straatjes met dicht opeen gepakte huizen met strooien daken en houten
gevels.
Blusmateriaal
ontbrak in het algemeen en een brandweerkorps hadden we nog niet.
Zo
werden er in Aalst een hele resem maatregelen genomen om het brandgevaar
proberen te beperken.
In
de dertiende eeuw liep een “messagier van der stede”, “alle avonden omtrent den
X ueren roupende van straeten tot straeten dat elck syn vier ende licht wel
bewaeren soude”.
De
eerste échte vorm van brandweer die Aalst bekend is, dateert reeds van 1276
waarbij de wijndragers werden bevolen om bij een brand water te dragen. Er
stonden steeds twee rijen burgers van de plaats van de brand naar de waterkant.
Een man in het water schepte de emmers vol en gaf die door aan een man op de
wal. Daarna werd de emmer van hand tot hand doorgegeven naar de brandhaard. Langs de tweede rij kwamen de lege emmers dan terug om opnieuw te vullen. Deze manier van blussen bleef vrijwel ongewijzigd gedurende vele eeuwen.
Verschillende
keren hadden hevige branden het stadsbestuur al verplicht om drastische maatregelen
te nemen. Na een hevige brand in 1360, die een groot gedeelte van de stad,
waaronder de kerk, vernielde, was men verplicht de huizen met “tichelen” te
dekken.
Deze
verordening werd later nog verschillende keren herhaald want niet iedereen
hield zich hieraan omdat ze zich deze “tichelen” financieel niet konden
veroorloven.
In
1412 gebood men onder andere “Dat niemant houtmijten van mutsaerden een stellen souden
binnen de poorten van Aelst, naest huusen, want de bailliu ende scepen naer de
XIIII nacht omme sullen gaen ende daer sij se te naer bevinden sullen sij
bevelen dese wech te doen…”.
Ook werden er verschillende bepalingen opgesteld in verband met de bouw en de plaats van ovens, open haarden, enz. “… ende al dit sullen
de vier wachters besouken elck in sijne straete, t’ elcken dry maenden, ende
dat loffelijck te doen beteren"
Rond
1447 werden er door de stadsbesturen ook "vuurwachters" en "buyldraegers"
aangesteld. Dat waren de kaaiwerkers en bierkruiers . Ook waren er ambachtslui
zoals metsers, schrijnwerkers en loodgieters die om de drie maanden van huis
tot huis gingen controleren of de brandvoorschriften wel werden nageleefd. Zo
mocht er niemand bij kaarslicht vlas draaien, en moest stro en hout steeds opgestapeld
liggen op meer dan tien voet verwijderd van de stookplaats.
Ook
in 1447 moest de stadsomroeper bij droog en winderig weer van straat tot straat
gaan roepen dat de bewoners emmers water en ladders moesten buiten plaatsen om
in geval van nood te kunnen gebruiken.
Later
werd dit zelfs wettelijk verplicht, “dheer ende wet deser stede van Aelst aan
alle insetenen der selver stede elck voor syne deure te stellene water met
cuypen ende daarby de langhste leere …" .
Eerst
op de kerktoren en later op het belfort stond een trompetter tijdens de nacht
op wacht. Na het opmerken van brand moest hij op zijn trompet het brandsignaal
blazen en de brandklok luiden.
Op
de toren ontstak hij daarna 3 lantaarns, twee naast elkaar in de richting van
de brand en de derde aan de tegenovergestelde zijde, zodat men aan de positie
van deze lantaarns kon zien langs welke kant van de stad het onheil zich
bevond. Pas nadat de brand bedwongen was mocht hij deze lantaarns doven.
Onze
torenwachter moest ook “t’ allen hueren ende half hueren teecken doen op de
clocke met ene clop, roupende oock naer elcke wyck, goede wacht ende sorge te
draegene voor vier ende keerslicht”.
In
1556 brandden aan de Pontstraat maar liefst 22 huizen af. Na deze brand werden er nog
strengere maatregelen genomen “omme te eviteren het perikel van brant”.
Het
bedekken van daken met stro werd vanaf dan uitdrukkelijk verboden, men kon zelfs
veroordeeld worden tot een boete van 10 pond parisis of 10 jaar ballingschap
indien er toch brand uitbrak in een woning met een strooien dak.
Het
stadsbestuur kocht in Brussel een grote hoeveelheid “schaliën” die aan bewoners
die niet de nodige financiële middelen hadden “met gemak van betaling” werden
bezorgd.
Ook
verkreeg men financiële steun voor “het afnemen van een quaet huys dat gedeckt
was met stroey ende nieu gemaeckt ende ghedeckt met tichelen”.
Ondertussen
begon het stadsbestuur na te denken over het oprichten van een 'échte' brandweer.
In
1684 werden de eerste “brantspuyten” ofte ‘vuurwagens’ in Antwerpen aangekocht.
In 1715 gevolgd door een aankoop in Zeeland van nog twee kleine brandspuiten en
later nog een koperen pomp.
De
‘brandspuyt’ was eigenlijk een vierwielige bak gevuld met water. Een soort
waterkanonnetje werd met de hand op en neer bewogen waardoor het water door een
lederen slang werd geperst, en zo zijn weg naar het vuur kon vinden.
In
1751 telde de stad 25 vuurwachters, met 9 ladders en een groot aantal lederen
emmers.
Volgens
een politieverordening van 1761 werd men tot strenge straffen veroordeeld
indien men in het stadscentrum nog huizen bouwde die “met stroye ofte riet, die
alsoo facileyck in brandt raecken, soo d’ experientie noch onlanghs heeft
geleert”.
In 1762 vroeg het stadsbestuur aan de overheid zelfs
de toelating om de huizen van burgers die met deze verordening in overtreding
waren, ambtshalve te doen afbreken.
Hierbij de originele tekst van de verordening waarin
bepaald werd dat huizen die nog met stro bedekt zijn of worden, zullen
afgebroken worden.
Omme te
verhoeden het perijckel vanden brand, heeft heere ende weth goet ghevonden te
verbieden soo sij verbieden bij desen, dat niemant, wie het sij, eenighe huysen
stallen ofte schueren binnen dese stede te decken ofte laten met stroy ofte
andere huysen van haute gevels te repareren met haut, op pene dat het selve
werck ende reparatie bij den heere stadthauder deser stede sal afghebrocken
worden ten coste vande ghene tzelve hebbende doen maecken, ende bovendien te
verbeuren ene boete van ses groten, te verdeelen inghevolghe sijne Majesteits
placcaeten
Indien er toch brand uitbrak waren niet alleen de
vuurwachters, maar ook metsers, timmerlui, loodgieters en schaliedekkers
verplicht zich zo snel mogelijk naar de plaats van het onheil te begeven om te
helpen het vuur te beperken.
Haken, hamers, bijlen, touwen, ladders en emmers waren toen immers het belangrijkste materiaal om het vuur te helpen bestrijden. Ook de brouwers waren verplicht te helpen door met hun
wagens tonnen water aan te voeren. Het niet naleven van deze verplichting leverde hen een
boete van 5 schellingen op.
De methodes om het vuur te bestrijden waren zowel
simpel als vrij drastisch: de aanpalende woningen werden met natte zeildoeken
bedekt en soms werden de huizen aan de benedenwindse zijde van de vuurhaard
volledig afgebroken of als dit niet snel genoeg ging, met buskruit opgeblazen.
Dit alles om te beletten dat het vuur oversloeg en zich razendsnel zou
verspreiden.
Vrij drastisch dus, maar de bewoners van de vernielde huizen kregen wel een vergoeding van het
stadsbestuur om hun woning terug op te bouwen.
De tussenkomst van al deze personen was in principe
onbezoldigd maar de snelsten en de dappersten kregen meestal een beloning in
natura, onder andere bier en wijn.
Op
het einde van de 18e eeuw werden door de stad de blusmiddelen overgebracht naar
de gebouwen van de paters Kapucijnen aan de Graanmarkt, die meteen ook de naam
"spuithuis" meekregen.
Een
grote vernieuwing kwam er in de Franse periode omstreeks 1792. De oude
stadsreglementen werden vervangen door wetteksten die voor het hele rijk van
toepassing waren. Het uiteindelijk doel was het uitvaardigen van een éénvormig
brandreglement.
Volgens
een politieverordening van 1802 kregen degenen die het eerste bluswater
aanbrachten een vergoeding van 9 frank voor de 3 eerste tonnen en 6 frank voor
de volgende
In
Aalst werd rond 1823 een eerste soort "pompierskorps" opgericht. Bij
de keuze van brandspuitmeesters werd terug uitgekeken naar timmermannen,
metselaars en loodgieters. Het korps werd daarenboven ook nog aangevuld met
andere ambachtslui. Deze werden verplicht aangesteld op straf van boete.
De
nachtwakers waren bij het ontstaan van een brand verplicht de ganse stad door
"brand" te roepen, en de
torenwachter moest de klokken luiden of met zijn trompet alarm slaan.
Omstreeks
die periode werd ook het eerste "arsenaal" ingericht waar het
brandmaterieel kon opgeborgen worden en gerepareerd. Dit werden de
paardenstallen op de binnenkoer van het toenmalige stadhuis.
In
1829 bestond het brandmaterieel van de stad Aalst uit 6 spuiten, 163 emmers, 4
brandhaken en 10 ladders. Vanaf dan werd er bijna jaarlijks allerhande
materieel bijgekocht zoals pompen, touwen en waterbakken.
In
1876 werd het "verplichte" pompierskorps afgeschaft en vervangen door
een "vrijwilligerskorps".
Uiteindelijk
werd een vrijwillig gewapend Pompierkorps gevormd, dat door het gemeentebestuur
op 15 maart 1878 en bij K.B. van 4 april 1878 officieel werd opgericht.
De
reden van bewapening, eerst enkel met “sabres poignards” en later ook met geweren, was
dat zij door het gemeentebestuur ook konden worden ingezet als hulp bij de politie
voor het handhaven van de tucht, het breken van stakingen en het neerslaan van
eventuele muiterij. Ook bij plunderingen in geval van branden, zouden zij
zichzelf en de eigendommen kunnen verdedigen.
In
1900 kocht de stad dan een stoommachine. De brandspuit werd mechanisch aangedreven
waardoor het volume van het water groter was.
Tijdens
de eerste wereldoorlog moest het korps, op bevel van de Duitsers, dag en nacht,
een vaste wacht van 20 pompiers opstellen om in geval van brand door de
bombardementen, onmiddellijk paraat te kunnen zijn. Na de oorlog werden zij ook
als hulp gevraagd om de huizen te beschermen en om plunderingen tegen te gaan.
In
1926, ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Aalsters Vrijwillig
Pompierskorps, werd het vernieuwde arsenaal aan de Grote Markt ingehuldigd en werd
het nieuwe materieel voorgesteld.
Bovenstaand filmpje is een Uniek document dat ter beschikking gesteld wordt door Chris De Naeyer, en dat door hem trouwens werd gered van vernieling. Het toont de inhuldiging van de twee eerste
brandweerwagens van de stad Aalst. De originele film berust bij CINEMATEK, het
Koninklijk Belgisch Filmarchief. De paarden die het brandweermateiaal trekken,
zijn die van de vroegere mouterij "De Wolf-Cosyns" De toenmalige
Commandant De Wolf stelde bij brand zijn paarden ter beschikking. Meer info hierover : chris.de.naeyer@skynet.be
Hierbij een fotootje van de voorstelling van het volledige arsenaal op de binnenkoer van het landhuis.
In 1936 volgden er grote feesten ter gelegenheid van de 60ste verjaardag van het korps.
Bij Koninklijk Besluit van 12 juli 1937 moesten onze pompiers de wapens, die ze tot dan toe
droegen, inleveren en werd hun hulpfunctie bij ordehandhaving opgeheven.
Vanaf dat ogenblik bestond hun taak enkel en alleen uit brandbestrijding en brandpreventie. Iets wat men misschien beter niet had gedaan, als men ziet dat deze mensen tegenwoordig soms bedreigd worden tijdens de uitoefening van hun hulpacties.
Toen
kwam echter de Tweede wereldoorlog. De pompiers werden opnieuw opgeroepen ’voor
verplichte dienst’.
Dit
maal werd het materieel echter opgevorderd door hoofdzakelijk de steden aan
onze Belgische Kust.
Aalsterse brandweer tijdens de eerste dagen van W.O. II
Na
de woelige en vernietigende oorlogsjaren, waar de brandweer een heel grote beschermingsrol gespeeld heeft, was alles natuurlijk terug aan
vernieuwing en aanvulling toe.
Rond
de jaren 60 werd gevraagd om een gemengd korps van beroeps en vrijwilligers op
te richten. Er werd aan de statuten gewerkt maar de invoegetreding van dit
korps gebeurde pas veel later.
In
1961 werd te Aalst het ’Hulpcentrum 900’ opgestart. Dit was gehuisvest in een
klein lokaaltje boven de garages van de toenmalige brandweer. Deze centrale
bediende de oproepen van de telefoonzones Dendermonde 052, Aalst 053 en
Ninove-Geraardsbergen 054.
Om
een ideetje te geven over de kosten die toendertijd gespendeerd werden aan de brandweer :
-
personeelsuitgaven : 182 497 Frank
-
materiaaluitgaven : 69 820 Frank
Deze
uitgaven werden terugbetaald door het rijk.
Als
gevolg van de wet op de civiele bescherming van 31 december 1963, betreffende
de reorganisatie van de brandweerdiensten, werd door het Koninklijk besluit van
18 november 1967 het brandweerkorps van Aalst als gewestelijke groep aangeduid.
Dit
hield in dat het enerzijds moest bestaan uit een beroepsafdeling en anderzijds
uit een afdeling vrijwilligers. Voordien had ook kapitein-commandant G.
Vercruysse, brandweerinspecteur, zijn advies over het Aalsterse brandweerkorps
aan het ministerie van Binnenlandse Zaken gezonden:
"Rekening houdende met het bevolkingscijfer
van zijn verzorgingsgebied en met zijn zeer belangrijk nijverheidsgebied, is
het noodzakelijk dat het gemeentelijk vrijwillig brandweerkorps van Aalst
overgaat naar een gemengd brandweerkorps, waarin de dienstdoende leden van het
hulpcentrum 900 en het vermeerderd effectief van de ambulancedienst dienst
zouden nemen in de vaste kern van het gemengd brandweerkorps. Ter
leniging van de algemene uitgaven van de vaste kern in het brandweerkorps is de
jaarlijkse bijdrage van de aangesloten gemeenten op te voeren tot 20 fr. per
inwoner, terwijl 50% tevens ten laste te nemen is van het stadsbestuur. De
vaste kern in het brandweerkorps zou als taak hebben de bediening van het
hulpcentrum 900, de ambulancedienst, het onderhoud van het brandweermaterieel
en het brandweerstation en de bediening van de brandweerwagens bij een
hulpverlening waarvoor dan ook het vrijwillig brandweerpersoneel onmiddellijk
zou opgeroepen worden".
Als
gevolg van de aanvraag van de stad Aalst werd daarop de jaarlijkse bijdrage,
die de aangesloten gemeenten ingevolge de bestaande overeenkomst voor
hulpverlening bij brand aan de stad verschuldigd waren, opgevoerd tot 32 fr.
per inwoner.
Omdat
het korps vanaf 01 juli 1968 als Y-korps zou fungeren en daarom aan de gestelde
verplichtingen moest kunnen voldoen, vroeg de toenmalige kapitein-commandant op
09 oktober 1968 aan het college van burgemeester en schepenen de statuten van
het korps aan de wet aan te passen. De korpsoverste zou echter nog vele jaren
geduld moeten oefenen. Pas op 21 juni 1973 keurde de gemeenteraad het nieuw
’reglement voor organisatie voor de stedelijke gemengde brandweerdienst’
(gemeentecentrum Y) goed. Het beroepspersoneel dat zou benoemd worden, had dan de
hoedanigheid van gemeentepersoneel. Het vrijwilligerspersoneel had die
hoedanigheid niet.
De apparatuur in de hulpcentra 900, die dus dateerde van de jaren '60 werd natuurlijk stilletjesaan ook verouderd. Bovendien wouden verschillende brandweerkorpsen het hulpcentrum 900 combineren met de centrale voor brandweeroproepen. Begin jaren '90 kwamen er dan ook aanbestedingen om de oude apparatuur te vervangen door meldtafels, een soort meubelstuk waarin de apparatuur was geïntegreerd. Via deze meldtafels kon men ook 'pagers' (of 'biepers') activeren, die werden ontworpen door de bedrijven Siemens en Nixdorf. Nog later, naar aanleiding van de Heizelramp in 1985 werden rampenplannen nationaal gevoerd en werd het Hoger instituut voor de Noodplanning gesticht. De communicatie tussen de verschillende hulpdiensten diende te verbeteren, wat resulteerde in de oprichting van het A.S.T.R.I.D.-netwerk.
Eind 1987 besliste de RTT (Regie voor Telefonie en Telegrafie) dat alle speciale driecijferige nummers die met een '9' begonnen, zouden vervangen worden door een '1'. Dit gebeurde om het telefoonnet te kunnen aanpassen aan het Europese net.
Zo werden op 1 november 1987 de noodnummers 900 (medische hulp), 901 (Rijkswacht) en 906 (gemeentepolitie) omgeschakeld naar 100 en 101, waarbij de oproepcentrale voor de rijkswacht en de gemeentepolitie dus ook gefusioneerd werden. Vanuit de hulpdiensten zelf werd deze omschakeling als negatief beschouwd omdat het noodnummer 900 ondertussen ingeburgerd was bij de bevolking en een verandering voor heel wat verwarring zou kunnen zorgen.
Nu trouwens nog spreken oudere mensen soms van 'den 900' ...
Op
19 augustus 1974 ging de gemeenteraad in geheime zitting over tot de benoeming,
in tijdelijk verband, van Emiel Vidts tot kapitein-commandant-diensthoofd,
buiten het kader van de stedelijke brandweerdienst en dit tot het ogenblik dat
hij de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt.
De
raad had zich daarbij onder meer gebaseerd op het feit dat:
- voor
de goede werking van het gemengd korps, er best zo snel mogelijk een
beroepsofficier in rang van kapitein-commandant-diensthoofd werd aangesteld;
- in
het belang van de goede werking van het gemengd korps, zowel op technisch
gebied als op het gebied van de goede verstandhouding en de moraal, aan het
hoofd van het gemengd korps best een dienstchef zou staan die uit de rangen van
het vrijwilligerskorps kwam en die over ervaring, maturiteit, mensenkennis en
prestige beschikt om de onvermijdelijk moeilijke overgang tot een goed einde te
brengen;
- aan
het hoofd van het vroegere vrijwilligerskorps een
kapitein-commandant-vrijwilliger stond.
Door
de overschakeling naar een beroepsbrandweer ontstonden vacante betrekkingen. In
navolging van het stedelijke reglement voor de organisatie van de gemengde
brandweerdienst konden sommige van de tot de dienst behorende
onderofficieren-vrijwilligers, korporaal-vrijwilligers en
brandweerlieden-vrijwilligers tot vast lid van het beroepspersoneel benoemd
worden in een graad die gelijkwaardig was aan de hunne, op voorwaarde
- dat
zij ten minste 6 jaar als vrijwillig lid in dienst waren: deze termijn van 6
jaar gold op het ogenblik van de benoeming.
- dat
zij bij hun pensionering ten minste 30 dienstjaren als beroepskracht zouden
tellen: de pensionering kon geschieden op 60-jarige leeftijd en moest
geschieden op 65-jarige leeftijd. Het genot van voorgenoemde bepalingen
mocht, onder dezelfde voorwaarden ook toegekend worden aan de
officieren-vrijwilligers van de dienst die een vaste benoeming als
beroepsonderofficier of beroepskorporaal wensten te bekomen.
Vanaf
01 januari 1975 startte het beroepskader dat deels bestond uit vrijwilligers
die genoten hadden van de overgangsbepalingen.
Gezien
de toename van voertuigen en materieel werd het "arsenaal" op de
binnenkoer van het stadhuis (landhuis) uiteraard veel te klein. Na vele jaren van zoeken naar een
gepaste locatie werd er uiteindelijk toch overgegaan tot de bouw van een nieuwe
kazerne in de Vrijheidsstraat waar de brandweer in 1975 zijn intrek nam. Hierbij een foto uit de jaren '50 waar nog de huizenrij te zien is die plaats maakte voor de brandweerkazerne. Dit waren de stadswerkhuizen, met erachter de vismijn. De ingang van de 'pompiers' is in het rood aangeduid.
En hier de kazerne, eigenlijk zoals we ze tegenwoordig nog altijd kennen ... met uitzondering van de wagens die ondertussen vervangen zijn door moderner materiaal.
In de kazerne in het stadhuis (landhuis) was ook een ander, tamelijk belangrijk, probleem te boven gekomen, namelijk het gebrek aan een slangentoren. De vroegere slangen waren uit vlas,
en die moesten inderdaad degelijk droog zijn alvorens ze opnieuw werden opgeborgen, of je kreeg al heel gauw rotte en onbruikbare slangen.
Slangen moeten immers gedroogd worden en om dit optimaal te kunnen laten gebeuren, gebeurt dit best
uitgerold. Het minste plaats innemende is : opgehangen in een toren (die aan
het stadhuis dus ontbrak).
Toen werden die dus dubbel geplooid over
een balk in de garage gelegd. Een oplossing, maar natuurlijk niet ideaal.
Bij de bouw van de nieuwe kazerne werd die toren dus wel voorzien. Nu nog steeds worden de slangen gewassen, en opgehangen in de toren.
Hierbij een foto van de toren, genomen via een garage aan de Nestor De Tièrestraat
1976.
Een jaar na de overgang naar het gemengde kader bleek de coördinatie tussen het
beroeps-en vrijwilligerspersoneel niet zo harmonieus te zijn verlopen. Om een
betere samenwerking te bekomen werd een poging gedaan om een raad samen te
stellen die adviezen zou uitbrengen nopens allerlei problemen en onderwerpen
die zowel de dienst ten goede komen als de samenhorigheid en de verstandhouding
zouden bevorderen.
De
opgerichte raad, onder voorzitterschap van de officier-diensthoofd, bestond
telkens uit 1 officier, 2 onderofficieren, 1 korporaal en
3 brandweermannen van de beroeps en van de vrijwilligers. De verkozen
leden verbonden zich ertoe tenminste ééns per maand de vergadering bij te
wonen. Tijdens de vergadering van december 1994, toen de korpsdag in het teken
van "Twintig jaar gemengde brandweer" stond, ging kapitein-commandant
Jacques Baudewijn in op bestaande problemen en verheelde niet dat er soms nog
ontstemming bij de korpsleiding te bespeuren viel. De twintig voorbije jaren
was een tijd van vallen en opstaan, van vlijt en revolutie geweest.
Commandant
De Vidts, kapitein De Naeyer en de beroepsadjudanten Ruyssinck en Michiels
kregen de onmogelijke opdracht om beroepsmensen en vrijwilligers met elkaar te
verzoenen en beide groepen verder te bekwamen tot echte beroepslui.
Eveneens
in 1977 was de leiding met de fusie der gemeenten geconfronteerd geweest. Dit
betekende de adoptie van het volwaardige korps van Erembodegem en het primair
uitgeruste vrijwilligerskorps van Moorsel.
Een
echte verzoening is er eigenlijk bijna nooit geweest.
In 2009 was het hek alweer van de dam toen burgemeester Ilse Uyttersprot
dinsdagavond verkleed als agente wegvluchtte van de gemeenteraad. Ze deed dit om
te kunnen ontsnappen aan woedende brandweermannen.
De
brandweerlieden van Aalst voerden toen acties omdat ze zich niet konden vinden
in een aantal hervormingen. Zo zouden ze shiften van twaalf uur (in plaats van
acht uur) moeten werken, zou de operationele dagploeg afgeschaft worden en zou
het premiestelsel vervangen worden door een forfaitair bedrag.
Met
hun brandweerwagens, sirenes, voetzoekers, rookbommen en luide muziek schiepen
zij een woelige sfeer en bedekten de Grote Markt met een gigantisch
schuimtapijt. De zitting, met een zestigtal brandweerlui aanwezig op de
tribune, verliep woelig maar wel zonder tastbaar resultaat voor de
brandweerlui. Die beslisten daarop om hun brandslangen in stelling te brengen
en burgemeester Ilse Uyttersprot (CD&V) na afloop van de zitting op een
verkwikkende douche te trakteren. De burgemeester had duidelijk geen zin in een
nat pak en vond er niets beters op dan langs een zijdeur van het stadhuis te
ontsnappen, verkleed als politievrouw
Ze
kon op die manier ontsnappen aan de brandweerlieden, maar niet aan het oog van
de camera's .... en al evenmin aan de scherpe humor van de Aalsterse
carnavalisten. Het mag duidelijk zijn dat ‘de vlucht van Ilse’ een heel
dankbaar onderwerp was tijdens de volgende carnavalsstoet.
In
de nasleep van de gasramp in Ghislenghien in juli 2004 wordt door toenmalig
federaal minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael de
"Begeleidingscommissie voor de hervorming van de Civiele Veiligheid"
opgericht onder het voorzitterschap van de Antwerpse provinciegouverneur
Camille Paulus.
Deze
commissie Paulus formuleert belangrijke aanbevelingen en zet de krijtlijnen uit
voor de hervorming van de brandweerdiensten.
Op
17 februari 2009 wordt het Koninklijk Besluit tot vaststelling van de
territoriale afbakening van de hulpverleningszones in het Belgisch Staatsblad
gepubliceerd, waarbij België verdeeld wordt in 32 zones die de
organisatiestructuur van de toekomstige brandweerdiensten zullen vormen.
De
hulpverleningszone Zuid-Oost ( Oost-Vlaanderen ) groepeert de brandweerkorpsen
van Aalst, Denderleeuw, Erembodegem, Geraardsbergen, Lede, Moorsel, Ninove,
Wetteren en Wichelen.
Niet minder dan 500 ambulanciers en brandweerlieden staan 24/24 u. in voor de veiligheid
van de 290.000 inwoners van de steden en gemeenten Aalst, Denderleeuw,
Erpe-Mere, Geraardsbergen, Haaltert, Laarne, Lede, Lierde, Ninove, Wetteren en
Wichelen.
Voor burgemeester D'Haese was de realisatie van een veiligheidskazerne, waar alle hulpdiensten zouden gegroepeerd worden, een prioriteit bij de verkiezingen. In 2019 was echter al duidelijk dat het niet voor 'direct' zou zijn. In de meerjarenplanning tot 2024 staan immers enkel kosten voor voorbereidende studies, niet om te bouwen. Eerste obstakel is een plaats vinden om het nieuwe gebouw te kunnen neerpoten en een tweede is dan de partners hiervan te overtuigen.
Het nieuwe gebouw zal immers niet enkel de brandweer en de ambulance huisvesten, maar ook de politie. Voor de politie is er geen probleem, gezien die beslissing door de gemeenteraad genomen wordt. Voor de brandweer ligt dat anders. Daar moet goedkeuring komen van een tiental andere partijen, andere steden en gemeentes.
Eind april 2024 wordt er wel gewag gemaakt van een nieuw onderkomen voor de Aalsterse politie. Het gebouw aan de parking van de Keizershallen blijkt veel te klein te zijn. Terwijl wordt ook gesproken over het ondergronds brengen van de bewuste parking ...
Van de brandweer echter geen woord ...
Om af te sluiten nog enkele branden in het Aalsterse waar nog steeds over gesproken wordt :
- verslag van een 'groote brand' in 1931 : Klik hier
- de brand in de St Martinuskerk in 1947 : Klik hier
- de brand in het St Elisabethhospitaal in 1976 : Klik hier
- de brand in de carnavalswerkhallen in 2016 : Klik hier
Dit zijn er maar enkele uiteraard, maar weet dat deze diensten steeds paraat staan om ons te helpen, dag en nacht 24/7 en vaak met gevaar voor eigen leven!!! Bronnen : Rondleiding brandweer Rondleiding brandweermuseum Erembodegem Foto's brandweermuseum Erembodegem