donderdag 16 april 2020

Duivekeetstraat

Op het Meuleschetteveld (meer info over de Meuleschettewijk HIER) stond vroeger de ‘Hoeve ter Meuleschetten’, ook ‘de Duyve Keete’ genoemd. In 1671 behoorde ze toen aan ‘mijnheere van Maasdam’ dus aan een du Bosch van het kasteel van Overhamme.
‘De Keete’ was het leen dat over 70 are eigen grond beschikte.

In de Middeleeuwen was het slechts uitzonderlijk toegelaten om duiven te houden. Het ‘duivenmelken’ behoorde dan ook tot de ‘heerlijke rechten’.
Duifhuizen trof men dus alleen aan op de goederen van de landheer en op de hofsteden van abdijen en kloosters.

Al vroeg werden hier dus duiven gehouden, men spreekt al over ‘het Duyfkensvelt’ in 1634, over ‘de Duyveceet’ in 1711 en over het ‘Duyfhuysvelt’ in 1751.
De Duyfkensveldwegel was in 1845 een kruiwagenweg van 1 meter breed en 325 meter lang.

De ‘duyvenkeet’ werd een ‘landmark’ en werd gebruikt om gemakkelijker aan t duiden waar iets zich bevond. Zo vinden we in april 1847 bijvoorbeeld “een land te koop, gelegen te Aelst-Schaerbeke, omtrent de Duyvenkeet …
In 1896 sprak men dan al over ‘de Duivekeetstraat’ hoewel het nog tot 1932 zou duren vooralleer de naamgeving officieel werd.
In die periode werden de duiven vaak ondergebracht in gemetselde gebouwtjes zoals bijvoorbeeld in de ‘Duivenhoeve’ te Koksijde. Zo telde de achthoekige duiventoren van Lo (1710) maar liefst 1132 hokjes.

Op andere plaatsen werd een toren van de omwalling ingericht als duiventoren : zo bijvoorbeeld 'de Vleet' in Hummelgem (Steenokkerzeel) en 'de Zeventorentjes' te Assebroek.

De romaanse duiventorentjes waren rond, de gotische vierkant en de latere exemplaren waren zes-of achthoekig. Soms waren ze gebouwd boven de monumentale inrijpoorten van de Hofstede zoals in het ‘Hof te Wakkere’ te Hofstade bij Aalst (verdwenen in 1955).


Een dergelijjke toren was meestal een symbool van supperioriteit. Er was dan ook een stoffelijk voordeel aan verbonden. Er was immers een regeling bepaald in de pachtakte waardoor de Heer en de pachter ieder de helft van de jonge duiven kreeg. Daarvoor moest de pachter ze in de winter wel blijven voeden. ‘s Zomers zochten de duiven zelf hun kost in de omliggende velden, wat natuurlijk niet echt in de smaak viel van de omringende boeren die een deel van hun zaaisel verloren zagen gaan.
De mest werd door de pachter gebruikt in de tuin en op het veld, vooral op het vlasland.

Na de troebelen van de zestiende eeuw ging het voorrecht te loor, en het houden van duiven (wat dan mogelijk was voor iedereen) werd een echte plaag. Daarom verschenen in de zeventiende en achttiende eeuw ordonnanties die “verboden dat niemant duyvencoten oft velteladden en houde” indien hij niet beschikte over minstens 9 bunder land (dit is meer dan 10 hectare).  Het houden van duiven werd dus opnieuw een monopolie voor de grootgrondbezitters.

De duiveketen waren iets minder monumentaal dan de middeleeuwse duiventorens. Een vierkant hok in timmerwerk met lemen wanden en een strodak, staande op de grond of op vier houten pijlers. 

Een dergelijk gebouwtje moet te midden van de ‘Duyvekeet van Meuleschette’ hebben gestaan, en ook het ‘Hof te Raffelghem’ bezat een duyvekeet in 1765.

In het begin van de 20ste eeuw was de huidige Duivekeetstraat een blinde steeg die eindigde bij een haag. Daarachter lag een sompige weide waar de Siesegembeek doorliep. Het voorste deel van de weg was toen net breed genoeg om een kar door te laten, het laatste deel was nog steeds een voetweg.
In dit straatje stonden enkele huisjes.
Voor de tweede wereldoorlog werd begonnen met het moderniseren van deze wijk.

De Duivekeetstraat kreeg zijn naam officieel in 1932. De 17de-eeuwse herberg 'de Duyve Keete' was de inspiratiebron voor de naamgeving, die dus eigenlijk teruggaat naar de originele 'keete'. 

In 1938 werd beslist om een Duivekeetwijk aan te leggen, ondermeer door de uitbouw van een nieuw plantsoen en nieuwe straten richting Gentsestraat en Koolstraat die werden ontworpen door architect L. Breydel. Dat was trouwens de man die gedurende de eerste wereldoorlog ook al het plan voor het grote stadspark had getekend. 
De oorlog stak hier echter een stokje voor en het was pas na de tragische meidagen van 1940 dat het puin van de zwaar geteisterde Molenstraat naar het huidige Astridpark werd overgebracht om er de moerassige bodem te verharden en dan men definitief kon aanvangen met de aanleg van 'het nieuw kwartier'.

Deze nieuwe wijk gelegen tussen de Gentsestraat, Gentse steenweg, Schoolstraat en Koolstraat bezat een uitgestrektheid van ongeveer 8,5 ha. 
Het verkeer zou vergemakkelijkt worden en het nieuwe parkje zou een open ruimte creëren, wat voor de talrijke buurtbewoners een verademing zou zijn. Meteen werd ook komaf gemaakt met een aantal krotwoningen in de buurt die bij aanhoudende regens steeds onder water liepen door de overstromende Siesegembeek.

De Duivekeetstraat is tot op vandaag nog steeds gekend omwille van de aanwezigheid van het ‘klein parksken’ dat men vroeger wel eens ‘het Klein Parkje der Duivekeetstraat’ of ‘het Duivekeetpark’ noemde.
Meer over dit parkje is HIER terug te vinden.

Het kaarthuisje in het park werd pas in mei 1948 opgericht door aannemer Keppens uit Lede voor de prijs van 89.543 franken.
Meer over de kaartershuisjes in Aalst is HIER terug te vinden.

In 2019 werd onder de noemer ‘maximale vergroening van de stad en de binnenstad’ onderzocht of er in de Vrijheidstraat en Duivekeetstraat in Aalst boomvakken kunnen worden aangelegd. Onderzoek van het terrein en de ondergrond (ligging van nutsleidingen) wees uit dat er in de Vrijheidstraat twee boomvakken en in de Duivekeetstraat vijf boomvakken kunnen worden aangebracht. Dit zou zorgen voor meer en permanente vergroening van deze straten, en dit zonder (of met minimaal) verlies van parkeermogelijkheden.

Onrechtstreeks heeft de Duivekeetstraat ook gezorgd voor de legende en ‘het lieken’ van Mie Sigaret.
Heel onrechtstreeks eigenlijk, maar wel de moeite om het eens te lezen.

Het gezin De Coster-Van Impe uit Mere kwam naar Aalst wonen in 1901.
De man kwam kort daarop in een klooster van Mere terecht.
Victorine Van Impe en haar 28-jarige dochter Delfine bleven in Aalst, gedomicilieerd in de Duivekeetstraat, maar ze belandden in een huisje van de Ingang Borreman aan het Windmolenstraatje. 

Dochter Delfine leed enerzijds aan godsdienstwaanzin, maar anderzijds ‘kon ze drinken gelijk een Polak en roken gelijk een Turk’ waar dan ook haar bijnaam ‘Mie Sigaret’ van aan de oorprong lag.
Zonder middelen van bestaan (ze was eigenlijk kantwerkster) leefde zij ‘van ontucht’.

In januari 1904 gaf ‘Mie Sigaret’ haar moeder als vermist op. De buren in de Ingang Borreman kloegen van stank en op 5 mei werd in het keldertje van het arbeidershuisje het reeds maanden in ontbinding zijnde lichaam van de moeder gevonden.
Met een bot houwmes waren beide benen - die spoorloos bleken -afgehakt. Het kapmes werd bebloed teruggevonden bij een voddenkoopman aan wie 'Mie' het verkocht had.

Zij zelf werd uiteindelijk in Oostende teruggevonden, werd aangehouden en werd met de trein naar Aalst terug gevoerd.

Meer dan duizend nieuwsgierigen stonden aan het station. Ze werd in een politievoertuig naar de plaats van de misdaad gebracht, waar alweer een massa opgezweepte nieuwsgierigen bijeengestroomd was. Een maand later werd ze ontoerekeningsvatbaar bevonden en opgenomen in het krankzinnigengesticht van Bergen. Daar overleed ze op 20 april 1920. Ze zou eerder onaangedaan in de dievenkar gezeten hebben, en ze was zelfs opgekleed met haar hoed met pluimen, zoals het liedje duidelijk maakt.

            Sigaret zat in de koesj

            Mè ploimen op heer moesj
            Ze dei heer moejer doeid
            Z’hei ze mè e mes vermoeird
            Sigaret zat in de koesj
            Mè ploimen op heer moesj
            En de koesj reid voesj.


De Duivekeetstraat werd in de volksmond ook wel eens de ‘rue de pizjoon de kabardoesj’ genoemd, onder meer door haar 'ontuchtig' leven.

Eén van Aalsters bekendste (beruchtste?) frituren bevond zich op huisnummer 11.
In de jaren 1960-1970 was hier immers 'Frituur Arthur' gevestigd.
Men betaalde er 14 frank voor friet met 6 stukjes stoverij of een grote zure cornichon.

Nadien was daar ' De Vettigen Delper' gevestigd.
En ge zetj van Oilsjt als je in De Vettigen Delper volgende conversaties hebt meegemaakt :

Vraag  van een klant: 'Wildje de mayonnaise apoort doeng?'
Antwoord.: 'Nienek, azzek doormee moen beginnen!'

Vraag : ‘Ver moi e groeit pak me stoeveroi astemblief
Antwoord : ‘’k en em gien groeite pakken, da zen hier allemool dezelste

Die ene persoon die ooit naar een ‘veggieburger’ gevraagd heeft, hebben ze naar het schijnt trouwens nooit meer teruggevonden ... :-) 

Daarna kwam er nog de cafés Den JP en d’Uitvlucht, , maar die waren jammer genoeg geen lang leven beschoren.


Bronnen

De Gazet van Aalst 30/12/1972 - 6/1/1973 – 17/7/1947
De Denderbode 8/5/1904 – 19/6/1904 - 4/4/1847 – 26/7/1896
HLN 19/11/2019

Geen opmerkingen:

Een reactie posten