woensdag 2 december 2020

Herbergen - Bierhuizen - Cafés

 ‘E pintjen gon drinken’ is van alle tijden. Zelfs tijdens de oorlogsjaren waren de herbergen en cafés nog vaak een plaats van vertier om de moeilijke periodes door te komen. 


Enkel in 2020 (en misschien zelfs nog een stukje in 2021?) kende men door de covid-19 crisis een tijdelijke ‘drooglegging’ in ons land. 
Cafés mochten in eerste instantie nog beperkt open zijn (met een avondklok), maar sedert 10 oktober werden ze volledig gesloten voor onbepaalde tijd. Ook de drankenverkoop in bijvoorbeeld grootwarenhuizen en nachtwinkels werd gelimiteerd : na 20:00 géén verkoop meer.

'Een rebbe schellen' (= een pintje drinken) kan dus eventjes niet , maar iedereen kijkt al uit naar het moment dat het terug mag : een cafébezoekje, een kerstmarkt, een kermis, …  De Belg mist ‘zijn pintje’ …
Een Oilsjterse uitdrukking zegt immers ‘Woor da den braar es, een moet den Bakker ni zen’.

Wat je zoal kan vinden ‘in nen Oilsjtersen stammenei’ vinden jullie HIER, evenals enkele uitdrukkingen om te zeggen dat je zat bent ...

Aalst kende doorheen de jaren honderden cafés, de ene al beroemder (of beruchter) dan de andere, en uiteraard ook allen met wisselend succes. 
De laatste decennia kenmerken zich jammer genoeg door een algemene daling van het cafébezoek, waardoor vele cafés, ook in Aalst natuurlijk, ondertussen reeds verdwenen zijn.
Ook door de coronacrisis lijkt het voor sommigen nog onbegonnen werk te zijn om opnieuw de deuren te openen. 
'Een pintje gaan drinken' (zelfs al is dat een cola of een waterke) …een volksvermaak dat stilletjesaan aan het verdwijnen is? Of komt er toch opnieuw een opmars van ‘ons pintje’? 
De tijd zal het ons leren …

Een café, ook wel kroeg of bar genoemd, is eigenlijk een uitgaansgelegenheid waar allerlei – serieuze en minder serieuze - zaken worden besproken in het gezelschap van allerlei soorten drank (sterke drank, wijn, bier, koffie, thee, frisdrank). 
Het geheel van deze café’s of drankgelegenheden vormen samen de ‘CA’ van HORECA, de verzamelnaam voor ‘hotels, restaurants en café’s’

Er zijn momenteel vier regio’s die door archeologen worden aangeduid als (mogelijke) ontstaansplek van het bier. Dat zijn Israël, Turkije, China en Mesopotamië. 

Voor het brouwproces dat de Soemeriërs in Mesopotamië (tegenwoordig is dat Irak) gebruikten, werd “bierbrood“ gebruikt. 
Dat was half gebakken brood dat in water werd gedrenkt voor een gefermenteerd effect. Vaak werden er ook nog honing en kruiden aan toegevoegd. Aangezien hiervoor dezelfde basisingrediënten werden gebruikt als voor ‘gewoon’ brood, werd het gezien als een net zo voedzaam product, en vandaar dan ook de hypothese dat een pintje het equivalent zou zijn voor een boterham. Men spreekt ook wel eens over een 'glazen boterham', en in sommige voetbalcantines bestelt men wel al eens 'een dagschotel', doelende op een biertje. 

De oudste vondst van ‘bier’ is op dit moment afkomstig uit Israël, om precies te zijn uit de Raqefet-grotten ten zuiden van Haifa. Hier werd in de zomer van 2018 een grot gevonden met sporen van bierproductie (gerstresten in kleipotten) die volgens de onderzoekers teruggaan tot ongeveer 11.000 v.C.

Het bier of alcoholisch brouwsel werd gedronken tijdens rituele feesten ter ere van de goden. Uit verschillende opgravingen immers blijkt dat de potten meestal in of bij een tempel lagen of dat er een soort dansplek aanwezig was in de buurt van de gevonden voorwerpen. 

De oude Egyptenaren ten tijde van de farao’s waren trouwens ook al grote fans van bier.
De toen dikvloeibare drank werd elke dag gedronken. Mannen, vrouwen en kinderen, ze joegen er allemaal liters doorheen.


Rijk en arm stilde zijn dorst met bier, want water drinken was levensgevaarlijk en neen, dat was geen excuus van de mannen. De Nijl fungeerde immes als vuilnisbelt en riool en zat dus vol met uitwerpselen en andere vuiligheid.

Bij het gisten van het bier werden de bacteriën gedood, met als gevolg dat men het drankje zelfs als medicijn ging gebruiken, om het lichaam sterker te maken. 
In wel 100 Egyptische medicijnen zat bier, en uit bewaarde teksten van rond 1500 v.C. blijkt dat een op de zeven patiënten een medicijn met bier kreeg. Er is trouwens nooit Egyptisch bier gevonden, dat is allemaal verdampt.

Een arbeider kreeg toen 4 liter per dag, en dat ‘loon’ werd verder aangevuld door brood, olie, groenten en specerijen.

Bankbiljetten en munten bestonden nog niet, dus op de markt van Thebe, Memphis en andere Egyptische steden werd voor eten, kleding en gereedschap betaald met zelfgebrouwen bier. 

Bier was echter meer dan een medicijn, een betalingsmiddel of een dorstlesser.
De drank werd ook gebruikt om feestdagen en speciale gebeurtenissen te vieren, en om dan zo zat te worden dat men het zich niet meer kon herinnneren …  
Er is dus nog niet veel veranderd …
Zo werd voor bruiloften een speciaal huwelijksbier gebrouwen, waarvan er op het feest flink wat doorheen ging. Vermoedelijk is het ook uit deze tijd dat ‘de zatte nonkels’ stammen. 

En als een vrouw voor de eerste maal moest bevallen, dronk ze de zogenaamde ‘jammerdrank’ om haar zenuwen in bedwang te kunnen houden en de gevreesde barenspijn een beetje te verzachten. 
‘t Is eens iets anders dan een ‘epidurale’ natuurlijk

In hun contreien bezat het drankje een relatief hoog alcoholpercentage tot 6 procent. Het is gekend dat dit volk heel vaak dronk en feestte, want ze geloofden dat door dansen, eten en drinken de kwade goden op afstand gehouden konden worden. 
De Egyptenaren noemen hun bier ‘heneket’. 
Inderdaad, aan de naam te zien zou het een perfecte voorloper kunnen geweest zijn van het Nederlandse ‘Heineken’, maar de laatste is natuurlijk een familienaam en valt volgens sommigen ook niet te catalogeren onder de noemer ‘bier’.

Het was in de tijd van Ramses II (1304-1214 v C) dat de eerste staatsbrouwerijen tot stand kwamen, het bier werd als offer aan de goden gebruikt. 
Bier was een goddelijke drank en moest daarom dan ook voldoen aan veel regels. Hij vond de drank bijvoorbeeld zodanig goddelijk dat het alleen uit gouden bekers gedronken mocht worden. Ook werden er beelden gemaakt van het brouwproces (smartphones bestonden toen nog niet) en werden deze beelden inclusief kruiken met bier in de graftombes gelegd.
Dit soort van miniatuurbrouwerije bestond uit een van hout en gips gemaakt gistvat. 
Hoe het hiernaaals eruit ziet, dat wisten ze niet, maar dat er geen tekort aan drank mocht zijn, dat was zeker …
Niet enkel de overledenen konden trouwens blijven genieten van de drank, neen, ook hier op aarde bleek het drankgebruik niet te stoppen.  Het ‘vloeibare goud’ vloeide duchtig en het gebruik bleef zienderogen stijgen. 


Het kon zo natuurlijk niet blijven duren en in het jaar 51 v.C. maakte Cleopatra, de laatste Egyptische farao, een einde aan het plezier. 
Zij voerde – ja, toen al - een accijns op bier in, waardoor de vele armere Egyptenaren zich deze drank niet meer konden veroorloven. 
Tot die tijd waren het immers enkel de brouwers en bierverkopers die een bierbelasting, zutera (ζυτηρά), betaalden, maar vanaf nu moesten dus ook de drinkers zelf eraan geloven. 
Cleopatra’s argument was dat ze op deze manier openbare dronkenschap terug kon dringen … Waar hebben we dat nog gehoord? 
In de praktijk echter gebruikte zij het belastinggeld om daarmee de oorlog tegen de Romeinen te financieren. 
Ook tegenwoordig bestaat bij velen de twijfel of die extra belastingen / accijnzen er wel zijn in het belang van de gezondheid, en of ze niet dienen om andere projecten mee te kunnen financieren.

De oude Grieken en de Romeinen gaven de voorkeur aan wijn. Zij kenden in hun mythologie dan ook wél een god van de wijn en de vreugde (Dionysos en Bacchus), maar geen biergod. Het waren trouwens de vrouwen die instonden voor de productie.

De Grieken leerden door de veroveringen van Alexander de Grote rond 330 v.C van de Egyptenaren hoe ze bier moesten brouwen en zij gaven het dan op hun beurt weer door aan de Romeinen, die bier eigenlijk maar een ondermaatse drank vonden, een drank van de barbaren. 
Er werd zelfs geopperd dat de Germanen (en dan meer specifiek de Galliërs, jawel, onze contreien) zo verzot waren op de drank dat het eenvoudiger was om hen daarmee te verslaan dan met wapens. 
Iets waar wel wat waarheid zal ingezeten hebben want ‘als de drank is in de man, …’

Omdat het geen liefhebbers waren, wil echter zeker niet zeggen dat de Romeinen totaal geen bier dronken. 
Neen, zeker in het noorden van het Romeinse Rijk, waar de wijnranken het minder goed deden en er dus minder wijn verkrijgbaar was, dronken de Romeinen vooral dit brouwsel. 
En ook van de in Engeland gestationeerde Romeinse troepen in de 2e eeuw n.C.. is bekend dat ze graag bier dronken. 


De Romeinen noemden deze bierdrank ‘curmi’ of ‘cerevisia’. 
De laatste term was afgeleid van Ceres, de Romeinse godin van de akkerbouw. Cerevisia is een samenstelling van cera (graan)  en vise (sterkte-kracht).
En vandaar naar het Spaanse ‘dos cervezas por favor’ is natuurlijk maar een kleine stap.

In deze vroegere tijden waren het trouwens de vrouwen die de grootste brouwers waren. 

Van de 8ste tot de 10de eeuw waren het de Vikings die de plak zwaaiden. 

Zij noemden hun bier “Aul”, een naam waarvan het hedendaagse Engelse “ale” is afgeleid. Ook bij hen waren de vrouwen de enige brouwers en volgens hun wetten moest de volledige uitrusting van de brouwhuizen het exclusieve eigendom blijven van de vrouwen. 
Vikingvrouwen dronken samen met de mannen en deden in een dronken trance, de zogenaamde “bragg”, toekomstvoorspellingen dewelke was een belangrijk deel waren van het religieuze leven. Op de bierkroezen stonden magische inscripties om het kwaad af te weren, de “ale runes”. 

In de 9e eeuw bevorderde Karel De Grote de ontwikkeling van het bier in België door elke abdij te verplichten een eigen brouwerij te hebben, en dat in lijn met de heerschappij van Saint-Benoit (6e eeuw) en de zelfredzaamheid van de monniken.

De eerste bedrijven kwamen tot stand en hierdoor kreeg ook de technische vooruitgang een enorme boost. De recepten werden opgeschreven, de verhoudingen waren afgemeten. Zo werd het bier dat men in de abdijen brouwde steeds verder ontwikkeld en geoptimaliseerd.

De oudste brouwerij in de wereld maakt al bijna 1000 jaar bier. 'De Bayerische Staatsbrauerei Weihenstephan' is nog steeds te vinden op de heuvel Weihenstephan, op dezelfde plek waar in 1040 het brouwen begon.


Tijdens de middeleeuwen werd de import van het nieuwe Duitse hopbier de standaard en verdrong het ‘gruutbier’ of ‘gruitbier’.
Gruit was een combinatie van een graanproduct, een kruidenmengeling, geraffineerde hars om te conserveren en een relatief hoog alcoholgehalte. 
Tegenwoordig is brouwerij Palm in Steenhuffel nog één van de enige brouwerijen die dit gruitbier nog brouwt. Ook in Gent wordt nog een Gruutbier gebrouwen. 

Kloosters ontwikkelden zich tot de belangrijkste bierproducenten.
Hier enkele monniken die aan het 'voorproeven' zijn.
 

Er werden bierbrouwerijen gebouwd en het alcoholpercentage nam toe. Bier veranderde in een professioneel gebrouwen massaproduct dat volksdrank nummer één werd. 

Aangezien het bier in kloosters werd gemaakt waar Latijn de voertaal was, is het dan ook logisch dat vele woorden uit die tijd aan het Latijn ontleend werden 

Het woord ‘bier’ zelf bijvoorbeeld is vanaf ongeveer het jaar 1240 onder zijn huidige naam gekend in de Nederlanden en is volgens etymologen een afleiding van het Latijn biber (‘drank’). 
Ook hier, van biber naar het Spaanse ‘beber’ (= drinken) is maar een klein stapje. 

Sommige taalkundigen leggen de oorsprong van het woord ‘bier’ trouwens bij ‘brouwen’. Dat zou immers hetzelfde klinken als het Germaanse begrip bewwu (wat ‘gerst’betekent). 

Er kwamen naast de kloosters ook veel thuisbrouwers, ook voornamelijk vrouwen, die thuis bier maakten met een lager alcoholpercentage. Het hele gezin, ook de kinderen, dronk mee.

Aan het einde van de Middeleeuwen, rond 1500 n.C., verbruikten de Europeanen gemiddeld zo’n 275 tot 350 liter bier per jaar, met regionale uitschieters boven de 400 liter. 
In de Nederlanden lag de consumptie gemiddeld op 300 liter per persoon. 
Ter vergelijking : in 2018 was dit gemiddeld 78 liter per persoon.

Belangrijk feit is ook dat na de Zwarte Dood (1347-1352) steeds meer mensen bier gingen drinken omdat dit zuiverder was dan water en meer weerstand zou bieden bij pandemieën, dat was trouwens al ‘bewezen’ door de Egyptenaren. 
Waar men tegenwoordig tijdens de covid-19 pandemie dus het drankgebruik tracht in te dijken, werd het door de jaren heen eigenlijk meer gepromoot als hét middel tegen ziekte. 

En bovendien … het was ook een hulpmiddel om het plegen van zonden te kunnen vermijden. 
In de tijd van de Reformatie (vanaf 1517) sprak de Duitse hervormer Maarten Luther zich heel positief uit over bier:
Wie bier drinkt, valt snel in slaap. Wie lang slaapt, zondigt niet en wie niet zondigt komt in de hemel. Laten we dus bier drinken.”

Vóór de 16e eeuw bestonden er naast de kloosters, de abdijen en de hoeves van gastvrije boeren enkel herbergen, logementen en taveernes die gericht waren op het aanbieden van eten, een rustplaats en eventueel ook een onderdak aan reizigers.  
Ook de eigen stadsbewoners konden deze herbergen bezoeken voor een hapje of drankje, hoewel men het toen dus zeker nog geen ‘café’ noemde. 
De naam herberg komst van de woorden ‘her’ (= leger, heer) en ‘berg’ (= bergplaats) … wat de lading natuurlijk wel dekt want veel van de reizigers waren rondtrekkende legers.

Herbergen werden dan ook gevestigd op belangrijke handelsroutes, plaatsen waar veel reizigers langs kwamen. Ze beschikten meestal over stallen voor de paarden van ruiters en (post)koetsen. Vaak kon hier ook van paarden worden gewisseld. De wachttijd werd door de reizigers gebruikt om iets te nuttigen. 
Een stal waar men met koets en al naar binnen kon staat bekend als een doorrit.

Zo kennen we in Aalst bijvoorbeeld ‘De Borse van Amsterdam’, die lag op de handelsroute Rijsel- Amsterdam (Zoutstraat-Kattestraat).


Over de Borse is HIER meer te lezen. 

De Herbergen bestonden uit een gelagkamer, waar gegeten en (vooral) gedronken werd. 
Daarnaast was er ook een ruimte voorzien waar kon geslapen worden. Dat waren meestal geen aparte kamers maar een gemeenschappelijk slaapvertrek, een beetje te vergelijken met wat nu een jeugdherberg is geworden. 
Naarmate de mensen welvarender werden, werden er ook aparte ‘gasten’kamers ingericht wat uiteindelijk resulteerde in speciaal daarvoor gebouwde voorzieningen, namelijk hotels.

Middeleeuwse steden, zoals Aalst, die na zonsondergang de stadspoorten sloten, bouwden ook buiten de stadsmuren stadsherbergen waar eventueel ‘late’ reizigers de nacht alsnog veilig konden doorbrengen. 
Zo kende men koetsiersherbergen, die vooral bedoeld waren voor doorreizende mensen te paard, en uitspanningen waar men de rijtuigen van nieuwe paarden kon voorzien. 

Het beroep van 'herbergier' was toen een eervol beroep en hij nam dan ook vaak een vooraanstaande plaats in het stadsbestuur in. Hij zag en hoorde immers veel en wist dus als geen ander wat er leefde onder de bevolking.
Er was een erecode en er bestonden natuurlijk ook voorschriften om het beroep te mogen uitoefenen. In ‘de gedachte der costumen van Aalst’ uit 1618 staat te lezen dat herbergiers mensen dienen te zijn “van goede estime ende eerlicke conversatie” 
Een goede 'Oilstjerse' herbergier moest hem 'oon de wet van Zjauk aven' (= had zwijgplicht) 

Er werd een grote waarde gehecht aan de eed van de herbergier, zo ook door de overheid.
In discussies, bijvoorbeeld rond dobbelspelen of over de geldigheid van een contract, waar normaal het principe van ‘unus testis, nullus testis’ gold, was dat niet het geval voor een getuigenis van de herbergier.
Dat príncipe (het Latijn voor ‘één getuige, geen getuige’) bestond erin dat indien men voor een bepaald feit maar één getuige had, deze getuigenis niet rechtsgeldig was. Men had er dus minstens twee nodig. 
Dit geldt trouwens tegenwoordig nog steeds voor de journalistiek, waar men een feit niet mag openbaren vooraleer er verschillende onafhankelijke bronnen (getuigen) geraadpleegd werden. 

De herbergier was in dergelijke gevallen vaak een belangrijke getuige, en zijn getuigenis werd dan ook meestal als ‘de juiste’ aangenomen, al was dat natuurlijk zeker niet altijd de meest objectieve.
Voor de overheid diende de herbergier daarenboven het aanzien en de integriteit van de herberg te bewaren om op die manier de rust in de gemeenschap te kunnen behouden.

Op het platteland hadden sommige herbergen sinds mensenheugenis ook een functie als vierschaar of wethuis. 
Pas na de Belgische onafhankelijkheid kwam er geleidelijk een scheiding tussen 'het café' en 'het gemeentehuis', een evolutie die pas volledig afgerond werd in de 20ste eeuw. 
Zelfs na de officiële splitsing behielden cafés wel nog hun gemeenschapsfunctie door het houden van openbare verkopen, door een spaarkas in te richten, en door de lokale verenigingen die de achterzaaltjes konden gebruikten als vergader- of speelruimte. Ook menige politieke meeting werd in cafés georganiseerd, en politici gaven er ook vaak hun ‘zitdagen’. De stap naar de herberg was immers minder groot dan naar een officieel gebouw zoals een stadhuis.

Ook de kooplieden hadden een groot vertrouwen in de waard. Zij vertrouwden vaak hun koopwaar toe aan de herbergier om deze op te slaan of zelfs om deze in hun naam te verkopen als ze verder moesten reizen.
En … waar handel is, is er natuurlijk ook illegale handel. 
Ook in de smokkelhandel speelde de waard dus zeker ook wel een hoofdrol, niet het minste bij de
brandewijnsmokkel, die een enorme groei kende in de 18e eeuw 

In de 15de en 16de eeuw zetten ook de gildenhuizen en schuttershoven hun zalen open voor vooraanstaande burgers en op die manier ontstond er een sociaal onderscheid in het klantenbestand tussen de bierhuizen (of ‘tapperijen’) enerzijds en de gildehuizen en schuttershoven anderzijds.
Hier zien we nog een brouwerij uit de 16e eeuw.


Halverwege de 17e eeuw kenden we dan de opmars van de koffie in Europa

De eerste koffiehuizen ontstonden en werden gretig bezocht door de meer welgestelden uit de stad.
Hierdoor is men ook de ‘chiquere’ term ‘café’, het Franse woord voor koffie, gaan gebruiken. 

Koffiehuizen vestigden zich in de mondaine wijken van het stadscentrum. Hun klanten eisten extra comfort en de gasverlichting, rijk gedecoreerde interieurs met spiegels, sierpilasters en decoratief stucwerkplafonds moesten voldoen aan hun strenge verwachtingen. Deze koffiehuizen zullen zich later doorzetten in het stedelijk fenomeen van het ‘Grand café’.

Geleidelijk aan werd het aanbod aan dranken uitgebreid en anderzijds gingen ook kroegen, tapperijen en bierhuizen zich ‘café’ noemen. Dat klonk immers veel beter …

Er werd toen natuurlijk ook wijn gedronken, al gebeurde dat in mindere mate. Wijn werd voornamelijk door de rijken gedronken en dan meestal nog bij speciale gelegenheden. 
Bier werd door iedereen en bij iedere gelegenheid gedronken en was volksdrank nummer één.

In sommige steden kende men op het einde van de achttiende eeuw het hoogtepunt van de bierconsumptie. 
Daarna volgde een periode van algemene, heel lichte daling van het biergebruik, maar de consumptie van gedistilleerde dranken daarentegen kwam wel in de lift te zitten. 

Er werden steeds meer jenevers en brandewijn gedronken,  het succes daarvan was in het algemeen te wijten aan de lagere prijs in vergelijking met bier, voor een gelijk volume alcohol. 
En er waren ook minder wetten rond deze alcoholsoort. De taksen lagen lager ten opzichte van de taksen die op bier golden en voor de herbergier zelf was het heel interessant dat ze langer goed bleven en dat ze in de opslag minder plaats innamen voor hetzelfde alcoholgehalte. 
Dit maakte de gedistilleerde dranken dan ook heel aantrekkelijk voor personen zonder veel kapitaal die toch een drankhuis wilden open houden, meestal omdat ze de extra inkomsten nodig hadden. 

De herbergnaam werd aangeduid door een uithangbord dat aan de gevel van de herberg ging. 
Toch waren er verschillende voorbeelden waar de naam van de herberg verschilde van wat er op het uithangbord stond aangegeven. De naam kon bijvoorbeeld veranderd zijn door een nieuwe uitbater, maar net iedere herbergier deed de moeite om het uithangbord aan te passen.
Het aanpassen was dan ook een heel omslachtige bezigheid. 
Men moest via officiële weg immers een nieuwe naam en uithangbord aanvragen en de overheid had de eindbeslissing. Een procedure die heel lang kon duren en daarom waren er veel uitbaters die de herbergnaam enkel officieus veranderden.  

In de telling van de herbergen uit 1779 passeren 3333 herbergen en brandewijnhuizen de revue in het graafschap Vlaanderen.  
De volgende namen zijn de tien meest voorkomende met de vermelding van het aantal keer dat de naam voorkomt in de telling.

- De Swaene (swaentien, drie swaentjens,…) 114
- De Croone (keysers croone, blauwe croone,…) 109
- De Leeuw (rode, zwarte, witte, gouden, gecroonde) 81
- Den Hert (vliegende) 61
- St. Hubrecht, Hubert, Hubertus 60
- St. Sebastiaen (st.sebastiaenshof) 59
- De Dry Coningen 58
- De Sterre 47
- Den Engel 35
- St. Joris 32

Zeer opvallend is dus dat doorheen het graafschap Vlaanderen vaak dezelfde namen terugkomen. Er was dus bij de naamgeving duidelijk een belangrijke rol weggelegd voor tradities. Zo valt het bijvoorbeeld op dat de naam De Swaene zo vaak terugkomt en zo verspreid is. Deze naam komt ook in Nederland vaak voor en in Engeland is ‘The Swan’ ook al een zeer verspreide herbergnaam. 

Wat ook opvalt in deze ‘top tien’ is dat er drie heiligennamen in voorkomen. 
Dit had vaak te maken met het feit dat er de aanwezigheid van een gilde was (Sint-Sebastiaen, Sint-Barbara, Sint-Joris).
In andere gevallen had het te maken met de patroonheilige van de gemeente of van de herberg zelf. 

Het feit dat er ook veel namen zijn met het cijfer 3, wijst op het ‘magische getal drie, het getal dat twee andere samenbindt, bijvoorbeeld het mannelijke, het vrouwelijke en het kind.
Volgens de geometrie is de driehoek trouwens de vorm die structuur geeft. En structuur geeft op zijn beurt veiligheid en controle. 
Al het goede komt in drie” en “Driemaal is scheepsrecht’ wijzen hier ook op. 

Later kwamen ook plaatsbepalingen voor in de naamgeving : ''t Hoeksken', 'Onder den toren', ''t Steenweg', ... en stadsnamen 'Wembley', 'Stad Antwerpen', ...
Ook namen van clubs : "In de reisduif', 'de sjotters', ...

In Noordwest-Europa was bier eeuwenlang de dagelijkse dorstlesser, aangezien het niet veilig was om water te drinken. 
Om bier te maken werd het – onzuivere - water eerst gekookt en daarna gefermenteerd, waardoor het een veilige en tegelijk voedzame drank werd. Bier hoorde dan ook bij de dagelijkse voeding van de bevolking. 

Het huishouden, waaronder dus ook het zorgen voor spijs en drank, was sedert mensenheugnis de taak van de vrouwen.
Elke vrouw werd dan ook geacht te kunnen brouwen om haar gezin van het dagelijkse bier te voorzien. Dat 'gezinsbier' was een laagalcoholisch brouwsel van maximaal 1,5 vol.% , dat door het hele gezin gedronken werd, ook door de kinderen. 
 
De vrouwen brouwden thuis vaak grotere hoeveelheden dan hun gezin nodig had. Het ‘teveel’ konden ze dan verkopen. Er waren er trouwens die heel bedreven werden in het brouwen, en die hun bier dan ook op een meer commerciële manier aan de man begonnen te brengen. 

Zo ontstonden in de 19e eeuw dan ook ‘de bruine kroegen’, een soort huiskamerkroegen waarmee de vrouwen een extra centje konden bijverdienen. 
Deze formule bleek een groot succes te zijn. Meer en meer mensen richtten hun voorkamer in als een plaats waar anderen iets konden komen drinken, en in Vlaanderen was op het einde van de 19e eeuw maar liefst één op de zes huizen omgevormd tot zo'n drankhuis.

De oorspronkelijke opzet van de ‘bruine kroegen’ is in de loop der jaren natuurlijk veranderd. 
Deze werden later immers op écht professionele wijze uitgebaat, en een café moest dan ook voldoen aan verschillende regels en eisen. De typische inrichting echter, met kleedjes op de tafels en lampjes aan de muur, die bleef wel bestaan.

In 1842 werd in Pilzen, Tsjechië, door brouwer Josef Groll het pils uitgevonden, wat ook bekend staat als gouden lager pils of pilsner. Pils is een biersoort die tot stand komt via ondergisting en niet door bovengisting. Pils wordt ook wel lager genoemd, omdat het bij lagere temperaturen, namelijk tussen 8 en 15 graden Celsius, vergist wordt. 

Het eerste bier in een fles werd verkocht in 1850. Tot die tijd gingen mensen met een emmer naar de herberg, waar die gevuld werd.
Hier een afbeelding van een dergelijke bieremmer.
 

In sommige brouwerijcafés wordt die traditie trouwens nog steeds in ere gehouden.

Omstreeks 1880 ontstonden naar Duits voorbeeld ook de "Bierhallen".
Dat waren grote zalen, versierd met veel marmer en spiegels, die gespecialiseerd waren in het importeren van het lichte soort bier afkomstig ... uit het Boheemse industriestadje Pilsen … 
Het gebruik van ‘de pils’ was definitief gelanceerd. 

De grootste vrees van de overheden, zowel de steden als de kerk, in de loop der jaren was dat het herbergleven de gemeenschap zou kunnen ontwrichten en extra zou belasten. 
Mannen die hun loon in de herberg opdronken of opgokten en handelaars die onder invloed van drank onbetrouwbare contracten afsloten, konden een gezin vaak heel snel in financiële problemen brengen.
Daarbij kwam nog dat gezinnen in geldnood dreigden van de armenzorg te moeten gaan leven, wat  zorgde voor extra kosten voor overheid.

Nog een andere grote vrees die de overheid had, bestond uit de criminaliteit die verbonden was met het leven in de herberg. 
De overheid ging er van uit dat de herberg één van de voornaamste plaatsen was waar vechtpartijen, moord en doodslag voorkwamen.

Daarom werden in de loop der jaren verschillende initiatieven genomen om het niet zover te laten komen.

Zo besliste men op 7 oktober 1531 bijvoorbeeld dat alle feesten en kermissen slechts één dag mochten duren en dat ze allen op dezelfde dag moesten plaatsvinden. 
Op huwelijksfeesten mochten niet meer dan 20 genodigden zijn. 
Er mocht ook niet getapt worden tijdens goddelijke diensten op zon- en feestdagen en ‘herberg houden’ mocht enkel binnen de dorpskern. 

Ook kansspelen vormden een belangrijk onderdeel van het herbergleven dat de overheid nauwlettend in de gaten moest houden. In 1619 bestond er reeds een taks op speelkaarten en dobbelspelen, want het grote probleem was dat mensen die het al niet te breed hadden hun weinige geld dan ook nog eens gingen verspelen aan allerlei kansspelen.

De herberg werd door de moralisten aanschouwd als plaats van verkwisting en overdaad en waar in 1619 dus nog een taks werd opgelegd werden in 1704 alle dobbel- en kaartspelen helemaal verboden. Diegene die de overtreders aanbracht mocht zelf de boete bepalen, een boete die minimum vijfhonderd gulden moest bedragen. 
De aanbrenger kreeg van dit bedrag de helft en hij bleef anoniem. 
Herbergiers die de spelers toch toelieten in hun herberg riskeerden naast een boete van 600 gulden ook nog een verbod elders een herberg te mogen beginnen.

Vanaf 18 maart 1683 werd het verplicht voor de lokale overheden om een lijst op te maken met naam en ligging van de herbergen binnen het dorp. 
Er mochten geen  herbergen meer worden open gehouden buiten de dorpscentra en de drukke wegen en afgelegen herbergen moeten gesloten worden. 
Er mocht geen bier geschonken worden tijdens de goddelijke dienst op zon-en feestdagen en ambtenaren mochten geen herberg houden, noch bier leveren aan herbergen.

Op 21 juli 1779 volgden opnieuw nieuwe regels.
Ieder dorp diende toen bij het Hoofdcollege van haar kasselrij een lijst binnen te brengen “van alle de herbergen, aubergien ende brandewijnhuizen hunnen jurisdictie met uytdrukking der naemen van de herbergiers, van de uythangberders, ende van de situatie der herbergen midtsgaeders met wiens permissie ende ’t sedert wanneer dezelve zijn geërigeert geweest”.

De hoofdschepenen van de Hoofdcolleges moesten beslissen welke herbergen gesloten moeten worden.
Er werden verplichte sluitingstijden ingevoerd. In de winter (van oktober tot maart) moesten ze om 20 uur sluiten, in de zomer (van april tot september) één uur later.
De koster moest elke avond de avondklok luiden, wat het sein was om de herbergen te ontruimen.

Verder bleven de oudere regels omtrent het verblijven en tappen in de herbergen tijdens de goddelijke diensten behouden en was het kinderen verboden in de herbergen te verblijven. 
Er mochten geen schietwedstrijden meer georganiseerd worden tenzij door erkende schuttersgilden, en er mochten voortaan slechts twee kermissen georganiseerd worden, de ene ter herdenking van de kerkwijding, de tweede op het naamfeest van de patroonheilige van de parochie.

In 1816 kenden we in Aalst de stichting van brouwerij 'De Lelie' door familie De Gheest aan de Zoutstraatpoort (de latere Kalfstraat). 

In 1859 richt August Van de Schueren brouwerij De Vos / Brasserie du Renard op aan de Zeebergbrug. 

Een lijst van de Aalsterse brouwerijen staat onderaan dit artikel. Een lijst van alle Aalsterse cafés is echt onbegonnen werk. 

Op het einde van de 19de eeuw ontstond ook de gewoonte om met opmerkelijke gevels de aandacht van de klanten te trekken. De gedecoreerde houten pui-omlijsting die 50 jaar eerder de winkelbouw reeds gewijzigd had, kwam nu ook aan bod in de herbergen. Niet alleen lieten de puien een maximale hoeveelheid licht binnen, ze boden gasten ook de mogelijkheid naar buiten te kijken.

De Belgische 'Wet Vandervelde' uit 1919, die sterke drank in cafés verbood, moest het alcoholisme onder de verpauperde bevolking tegengaan. De bieren daarentegen kregen wel een hoger alcoholpercentage. 

De ‘Wet betreffende de slijterij van gegiste dranken’ van 29 augustus 1919 bepaalde ook de minimum oppervlakte en hoogte van drankgelegenheden.  
Cafés geopend na 1912 moesten een gelagzaal hebben met een minimum oppervlakte van 30 m² en een hoogte van minimaal 3 meter. 
Drankgelegenheden geopend voor 1912 moesten vanaf 29 augustus 1924 een gelagzaal hebben met een minimumoppervlakte van 25 m². 

Er moesten dus op sommige plaatsen nieuwe cafés opgebouwd worden om aan deze nieuwe regels te kunnen voldoen. 
Dat gebeurde vooral in Jugendstil- en later Art decostijl, en hiermee werd het verschil tussen kroeg en café écht gemaakt :  de kroeg voor het volk, het café voor de middenklasse.

In België noemt men een café ook wel staminee, een woord dat niet is afgeleid van 'Está mineta' ("Er zijn meisjes") ... 
Huh ? 
Wel, het zat zo.  In de 16e eeuw trok het katholieke Spaanse leger in de Lage Landen (België, Nederland, Luxemburg en bepaalde delen van Noord-Frankrijk) ten strijde tegen het oprukkende protestantisme. 
De Spaanse soldaten, onder leiding van Alva, zouden vooral uitgekeken hebben naar hun verblijf in  herbergen waar het aangenaam vertoeven was door de lekkere dranken, heerlijke maaltijden en gezellige sfeer. De sexy serveersters waren natuurlijk een extra attractie. Dat zou dan ook de reden geweest zijn waarom ‘Está Minetta’ (er zijn meisjes) eigenlijk de codenaam was voor de betere herbergen ...

... Fake news !!!... 

Vanwaar deze 'kwakkel' komt ?  Uit Aalst natuurlijk ... !
Het was immers onze eigen Louis Paul Boon die deze mythe in de jaren '60 gelanceerd heeft in één van zijn cursiefjes die verschenen in het dagblad 'Vooruit'.
Volgens hem was het Spaans voor 'meisjes' 'mineta', wat helemaal niet klopt. 
Het dichtst in de buurt komt het Franse woord 'minette' (= een poesje ... koosnaampje voor de meisjes?)
 
Wat dan wel de waarheid is ? 

Wel .... 'Estaminet' is een ondertussen in onbruik gerakend Belgisch woord (zowel Vlaams als Waals) voor café, kroeg, herberg. 
In Noord-Frankrijk (onder andere Frans-Vlaanderen) en in Vlaanderen is het nog steeds in gebruik, alhoewel we hier meestal het woord 'stamenee' of 'stamenei' gebruiken. 
Het woord is van het Picardisch in het Waals en zo in het Vlaams terechtgekomen en was oorspronkelijk 'een ruimte met zuilen waar men bij mekaar kwam'. Het Waalse 'stamon' betekent stijl, staak.

In 1998 waren in België nog ongeveer 25.100 cafés. Sindsdien is een dalende trend waarneembaar in het aantal cafés. Eind 2005 waren er ongeveer nog 19.300 cafés gevestigd. Als uiting van de Belgische biercultuur zijn in veel cafés talrijke (speciale) biersoorten te krijgen.

Vanaf 30 juni 2011 geldt er een algemeen rookverbod in de Belgische horeca, tenzij in cafés die een aparte rookkamer met afzuiginstallatie hebben.
'ne sanderjei' of 'sandrijei' ga je er dus niet meer vinden. De 'schramoeille' (= asresten) moet je dus in een zandbakje buiten deponeren. 

Overeenkomstig de klandizie die de eigenaar wil trekken en de manier waarop hij zijn café presenteert, zijn er verschillende 'soorten' cafés ontstaan. Het onderscheid wordt vooral gemaakt door de inrichting, het doelpubliek, het personeel en de muziekkeuze. 
Zo kennen we ondertussen volgende soorten ‘café’s en bars :

Après-skihut: bootst de sfeer van een après-ski na dmv inrichting en muziek, bv de ‘Moose Bar’.
Biercafé: een café gespecialiseerd in ambachtelijke bieren bv 't Apostelken.
Bodega: een wijnbar.
Brasserie: een café waar maaltijden aangeboden worden met vaak snelle bediening.
Bruin café: ouderwets ingericht café met schaarse verlichting en veel hout in de inrichting.
Cocktailbar: specialiseert zich in cocktails. Modern, met veel glas, bijvoorbeeld ‘Bailar’.
Countrybar / Western Saloon: een in wildweststijl ingericht café.
Danscafé: een café met dansvloer.
Eetcafé: een café met in het begin van de avond geopende keuken.
Grand Café: groot laagdrempelig café met een zekere uitstraling, vaak met een leestafel.
Hotelbar: maakt deel uit van een hotel en is soms langer open dan normale cafés.
Internetcafé of cybercafé: een plaats waar men tegen betaling op een computer kan internetten.
Irish pub : een café dat zich als Iers presenteert en waar vaak Guiness (tapbier) geschonken wordt. 
Kabberdoesj : een café waar prostituees aanwezig zijn. Het woord komt eigenlijk van het franse ‘cabaret douze’. In de 19 de eeuw werden in Frankrijk de herbergen cabarets genoemd. Deze werden opgedeeld in categorieën. Categorie 12 (douze) was de laagste categorie. Merkwaardig is dat het Frans het woord cabaret ontleend heeft aan het Middelnederlands en dit reeds in de 13 de eeuw, opgetekend als tenir kabaret een goedkope herberg, een gaarkeuken houden (1275). 
In het Middelnederlands werden de varianten cabaret, caberet en cabret gebruikt in de betekenis van taverne, goedkope herberg, goedkoop restaurant. Deze woorden werden in de middeleeuwen ontleend aan het Oudpicardisch camberete, dat overeenkomt met het Frans chambrette kamertje (ca. 1190), hieruit ontstond ook het Nederlandse woord kamer. En kameren … tja …
Karaokebar: een café met karaokefaciliteiten.
Loungebar: een café met moderne inrichting waar men kan loungen bij cocktails en loungemuziek, bijvoorbeeld ‘Coaster’ 
Pop-up café: een tijdelijk café (meestal een aantal maanden) op een originele locatie.
Shishabar of shishalounge: waar waterpijp gerookt kan worden. Richt zich vooral op mensen van Noord-Afrikaanse, Arabische en Turkse komaf.
Tikibar: een café dat zich als exotisch presenteert en waar veel cocktails op de kaart staan.

In televisieseries en strips zijn ook vaak stamgasten te vinden. Zo speelt bijvoorbeeld de Amerikaanse televisieserie Cheers zich vrijwel geheel af in een café, zitten de ‘Friends’ ook dikwijls in het café en hangt men bij FC De Kampioenen ook wel vaak aan de toog voor ‘een dagschotel’.
De familiale onderneming Brouwerij Martens lanceerde trouwens samen met Eén en Skyline Entertainment een bier om de release van de Kampioenenfilm ‘Jubilee General’ te vieren.
Na 25 jaar F.C. De Kampioenen ligt 'de Dagschotel' vanaf maandag 20 juli 2015 dus letterlijk in de winkel. 

Een glas drinken op een terrasje is al jaren lang dé manier om te genieten (en te blijven genieten) van een heerlijk rustmoment. 
Kort na de Eerste Wereldoorlog doken in Parijs de eerste terrassen op. Het waren plaatsen waar men even de tijd nam om rustig te genieten van het moment en het leven in de stad gade te slaan. Een open en tegelijk besloten plek om te praten of weg te dromen, alleen, met vrienden of collega's.

De terrasjestrend bleef uiteindelijk voortbestaan, hoewel het sociale aspect ervan echt wel typisch Belgisch en Frans is. Ja, je vindt overal ter wereld terrassen, maar wie goed kijkt, ziet dat ze vooral bevolkt worden door toeristen.

Ook het carnaval was vooral vroeger opgebouwd in en rond de cafés in Aalst. 
Daarom wil de stad dat de feestvierders niet alleen op de Markt blijven, maar ook carnaval gaan vieren in de cafés. De acties om de lokale middenstand te steunen gaat reeds enkele jaaren gepaard met een affiche die het ‘kafeiken in, kafeiken oit’ moet promoten.
De affiches bevatten ook een QR-code, waardoor de bezoekers rechtstreeks op het digitale stadsplan terechtkomen en zo gemakkelijker de deelnemende cafés kunnen vinden.

Een typisch Aalsters bier dat de laatste jaren opnieuw aan een tijdelijke carnavalsopmars bezig is, is de Safir
Over dit biertje, het ontstaan en het verdwijnen ervan, is HIER meer te lezen. 

In 2013 sloot in alle stilte het zogenaamde ‘oudste cafeetje van Aalst’ … Den Biekorf in de Kerkstraat.
Na enkele jaren leegstand heropende in 2017 ‘Oathentique’ … Geen gewoon café waar ze jupiler en cola serveren ditmaal, maar wel een 'haverbar' waar haverbier, -wraps, -pannenkoeken en haverballetjes in tomatensaus geserveerd werden ... een eetcafé dus … dat intussen opnieuw veranderd is naar ‘De Biekorf’.

Een lijst maken van alle cafés is onbegonnen werk ...
Hier een lijst van de brouwerijen die Aalst gekend heeft. 
 
1a. Brasserie et Malterie Alostoises (Dirk Martensstraat) van 1899 tot 1914 

2a. Brasserie Burny-Antheunis (Van Wambekekaai) van 1892 tot 1895 
2b. Brasserie Burny frères tot 1924 
2c. Brasserie Burny frères S.A. tot 1936

3a. Brasserie Fraçois Burny-Burny (Gheerardtslaan) van 1892 tot 1899 
3b. Brasserie Burny frères et soeurs tot 1900 
3c. Brasserie François Burny tot 1903 
3d. Brasserie Burny enfants tot 1908 
3e. Brasserie Joseph Burny tot 1909 
3f. Brasserie R.Blanckaert tot ca.1921 

4a. Brasserie Camu frères (Geraardsbergsestraat 27) van 1905 tot 1906 
4b. Brasserie Gaston Camu (inactief tot 1922) tot 1925 

5a. Joseph De Blieck, Grande Brasserie “Le Tigre”, firma Lievens-Van den Bossche (Boudewijnkaai 5) van 1899 tot 1922 
5b. Joseph De Blieck et fils, Grande Brasserie “Le Tigre”, firma Lievens-Van den Bossche tot 1925 
5c. Joseph De Blieck et fils, Grande Brasserie “Le Tigre” tot 1938 
5d. J. De Blieck, Brasserie-Malterie “Le Tigre” tot 1940 
5e. J. De Blieck & Fils, Brouwerij-Mouterij  p.v.b.a. tot 1957 
5f. Brasserie J. De Blieck & Fils, SPRL tot 1968 
5g. Brasserie J. De Blieck, SPRL. tot ca.1974 

6a. Brasserie R. De Gheest (Kalfstraat 3) van 1892 tot 1899 
6b. Brasserie Léon De Meeter tot 1900 
6c. Brasserie De Gheest tot 1914 
6d. R. De Gheest-De Wolf, Brasserie “La Lys” tot ca.1926 
6e. Brasserie De Gheest S.A., Brasserie “La Lys” tot 1940 
6f. Brasserie De Gheest S.A./Brouwerij De Gheest NV tot 1979 

7a. Brasserie J. De Meeter (Denderstraat 36) van 1899 tot 1901 
7b. S.A. Brasserie “Le Lion Blanc” tot 1902 
7c. Brasserie J. De Meeter tot 1903 
7d. E. De Ketelaer-Verstraeten, Brasserie l’Union van 1910 tot 1914 

8a. Brasserie Léon De Meeter (Dendermondsesteenweg) van 1904 tot 1908 

9a. F. Druwé, Brasserie “St.-Antoine” (Fabriekstraat 3) van 1899 tot 1908 

10a. Brasserie Hospices civils (rue Ecartée  ) van 1899 tot ca.1921 

11a. Brasserie “Le Lion d’Or” S.A. (inactief) van 1899 tot ca.1899 

12a. Brasserie Max Moens (Molendries 17) van 1899 tot 1903 
12b. Brasserie Max Moens-Van Assche tot ca. 1921 

13a. Albert Monfils, Brasserie “La Cloche” van 1902 tot 1940 
13b. A. Monfils, Brouwerij “De Klok” (inactief) tot 1944 

14a. Société coopérative “Les Trois Clefs” van 1910 tot 1923 
14b. Société coopérative “Les Trois Clefs”, Van Guiderdueren tot 1929 

15a. Brasserie A. Van Assche-Deconinck van 1892 tot 1895 
15b. Brasserie Van Assche et Cie tot 1899 

16a. Brasserie Fr. Vande Maele (Oude Dendermondsesteenweg 74) van 1892 tot ca.1908 
16b. Société coopérative “Le Coq” tot ca. 1924 
16c. Van den Ameele “Brasserie Le Coq” tot ca. 1924 
16d. Van Besien, “Brasserie Le Coq” (inactief tot 1925) tot 1926 

17a. Brasserie A. Vanderschueren (Brabantstraat 36, inactief tot 1956: Alfred Nichelstraat 36) van 1892 tot 1895 
17b. Vanderschueren fréres, Grande Brouwerij “Le Renard” tot 1906 
17c. A. Vanderschueren, Grande Brasserie “Le Renard” tot 1926 
17d. Brasserie et Malterie Zeeberg, anc.firme A. Vanderschueren tot 1937 
17e. Brasserie et Malterie Zeeberg S.A. tot 1940 
17f. Brouwerij-Mouterij Zeeberg NV/Brasserie-Malterie Zeeberg SA tot 1976

18a. Brasserie Léopold Van Wassenhove (Geraardsbergsestraat 22) van 1899 tot 1901 
18b. Brasserie Adéle Van Wassenhove tot 1905 
18c. Brasserie Adéle Van Mol-Van Wassenhove tot 1925 
18d. Brasserie Van Mol-Van Wassenhove Vve. Tot 1940 
18e. Van Mol VVE, Opvolger C. Huylebroeck, Brouwerij 'De Kroon' tot 1954 

Na het lezen van dit artikel hebben jullie het wel verdiend ! 
Drink er eentje mee met deze middeleeuwse monnik (die zich dat geen twee keer laat vragen)


Bronnen : 

De Morgen 6/7/2018
horecaplatform.be 17/2/2020
Historiek.net / Rudi Schrever
belgibeer.com
Catawiki
bieratlas.nl
monk tasting wine from a barrel - Livres dou santé 13e eeuw
duckske.be
historianet.nl
weekend.knack.be
HLN 13/9/2018
‘Bierkenner word je zo’ (2018) van de Franse bierkenner Guirec Aubert 
inventaris.onroerenderfgoed.be
Scriptie licenciaat geschiedenis van Peter Vanhee (UGENT 2006-2007)
Het bier in het volksleven, 1977, Verstappen J

Geen opmerkingen:

Een reactie posten