Dat deze straat vroeger een 'zorgstraat' kon genoemd worden, bewezen ook de aanwezigheid van een meisjes- en een jongensweeshuis, en een oudvrouwen- en oudmannenhuis.
Een overzicht over de meisjes en de vrouwen staat HIER
In mijn artikeltje dat hieronder staat, vinden jullie een overzicht en informatie over de jongens en de mannen.
Van armenwerkhuis naar weeshuis voor
jongens
Op
de plaats waar lange tijd onze stedelijke bibliotheek was, schuinover de H. Geestkapel (huisnummer 15-17), bestond reeds in de 18de eeuw
een armenwerkhuis. Samen met de stichting van het tehuis voor weesmeisjes werd
eveneens de oprichting van een jongensweeshuis overwogen.
'Het
Weesenhuys is gesticht geweest in het jaer 1718, door den heere Deken Bertomville,
gebortig in Loven, den welken al zijn goed aen het selve gemaekt heeft.
Men
heeft beginnen groote giften te geven aen den heere ... , tot het stichten van
een jongensweezenhuys .... maer door de beroerrens der tijden en is dit niet
voortgegaen, nog men hoort er niet van spreken of zeggen dat er iemand zoo
mildaedig is, om daer aen nog iet te fonderen. Als de ruste zal ernoemen zijn,
zal dit misschien wederom plaetse nemen'.
Het
zou echter nog een volle eeuw duren vooraleer het dan toch zover kwam !
Het gebouw dateert dus uit 1618, het weeshuis werd gesticht in 1718 en het
was in 1820 dat het armen-werkhuis uiteindelijk verbouwd en omgevormd werd tot jongensweeshuis.
Men noemde het ook wel eens 'Het Hol' omdat enkel een lange, donkere gang toegang verleende tot dit
gebouw.
De belangrijkste weldoener was Ian Alexander Lenaert (1740 - 1825).
Deze oud-baljuw van Gijzegem schonk zijn ganse vermogen aan het weeshuis op voorwaarde dat een katholiek priester het bestuur zou waarnemen en dat de opgenomen jongens zouden worden onderwezen en een ambacht aanleren.
Deze oud-baljuw van Gijzegem schonk zijn ganse vermogen aan het weeshuis op voorwaarde dat een katholiek priester het bestuur zou waarnemen en dat de opgenomen jongens zouden worden onderwezen en een ambacht aanleren.
De
opnameleeftijd voor de jongens was vanaf 6 jaar.
Ze konden er les volgen in de gemeenteschool en na hun 14 jaar volgden ze beroepsonderwijs in het weeshuis zelf. Ze verlieten het
weeshuis in principe bij hun loting (dienstplicht).
In 1831 zaten er in het jongensweeshuis
28 kinderen.
Heel
af en toe werd een 'halve wees' (iemand van wie één van beide ouders is overleden - een volle wees heeft niemand meer) opnieuw toevertrouwd aan de ouder.
“Het
zal my altyd in ’t geheugen blyven dat ik by het verlaten van de gevangenis uwe
moeder begraven en u in het weeshuis vond’
De zorg voor de armen was in die tijd toevertrouwd aan een burgerlijk bestuur. In Aalst was er op dat moment immers geen enkele congregatie van mannelijke religieuzen actief die deze taken op zich zou kunnen nemen.
Enkel de Jezuïeten en de Broeders van de Christelijke Scholen bevonden zich reeds in onze stad, maar zij hielden zich enkel bezig met het onderwijs.
Enkel de Jezuïeten en de Broeders van de Christelijke Scholen bevonden zich reeds in onze stad, maar zij hielden zich enkel bezig met het onderwijs.
Als vrouwenkloosters waren wel al 'de Zwartzusters', 'de Theresianen', 'de Dames van Maria, en 'de Hospitaalzusters' aanwezig.
Het gesticht van de Broeders van Maria werd omstreeks 1840 gestart door twee mannen in één van de kleine huisjes die toen in de Lange Ridderstraat stonden.
Omstreeks 1850 werd aan deze 'Broeders der Heilige Maegd Maria te Aelst' de zorg toevertrouwd over het jongensweeshuis.
Omstreeks 1850 werd aan deze 'Broeders der Heilige Maegd Maria te Aelst' de zorg toevertrouwd over het jongensweeshuis.
Uit een contract tussen de administratieve commissie van de burgerlijke
godshuizen van Aalst en het broederschap van de Broeders van Maria dat toen werd afgesloten,
blijkt dat een broeder de interne organisatie van het jongensweeshuis zal moeten behartigen
onder de titel van "surveillant".
Hij moest uiteraard 'de nodige kwaliteiten' bezitten, stond in voor het dagelijks beheer en bewaakte de wezen gedurende het
gebed, de maaltijden, de ontspanning en de wandelingen.
Natuurlijk diende hij ook steeds verantwoording af te leggen in een register en diende op geregelde tijdstippen een
verslag over te maken aan de bevoegde overheid.
De meewerkende zusters kregen sedert 1851 ook de leiding over het aanpalend tehuis voor ongeneesbaren dat werd opgericht onder de naam 'Louise-Marie'.
Het gebouw droeg deze naam tter ere van onze eerste koningin, en was toegankelijk voor beide geslachten (weliswaar ondergebracht in verschillende ruimtes).
Het gebouw droeg deze naam tter ere van onze eerste koningin, en was toegankelijk voor beide geslachten (weliswaar ondergebracht in verschillende ruimtes).
In 1860 kwam er in het zelfde gebouw ook een kraaminrichting of 'lighuis' bij.
Op
datum van 4 oktober 1859 werd voor notaris D' Huygelaere te Aalst een nieuwe
"akte van associatie van het Broederschap der heilige Maegd Maria te
Aelst" opgemaakt, waarbij de op dat ogenblik ingetreden
broeders - negen in totaal - verklaren 'als doelwit te hebben het maken
van kerksieraden en priesterlijke gewaden, alsmede het onderhouden, verzorgen
en oppassen, zo binnen als buiten het gesticht, van
zieken van het mannelijk geslacht''
Pipinus
Albert Mertens (18 februari 1863 - 27 april 1927) kan zeker tot één van de bekendere wezen gerekend worden.
Hij
was schepen burgerlijke stand te Aalst in de periode 1921-1925.
Later werd hij bestuurslid in de beheerraad van de burgerlijke
godshuizen en lid van talrijke andere verenigingen te Aalst, onder andere van
‘de ware bolders’. Met zijn achtergrond als 'wees' kon hij natuurlijk heel vlot inspelen op de verwezenlijkingen en op de problemen die zorgorganisaties ondervonden met de opvang en opleiding van deze kinderen.
Als gevolg van enkele lokale politieke moeilijkheden met het toenmalige stadsbestuur weigerden de broeders vanaf 1869 nog langer krankzinnigen in hun klooster op te nemen en te verzorgen.
In "De Denderbode" van 8 januari 1870 maakt de overste deze nieuwe maatregel dan ook officieel bekend. Hij vermeldt wel uitdrukkelijk dat "particuliere kostkoopers" wel nog verder aanvaard worden, alsook "oude en afgeleefde menschen, wier staet oppas en verzorging vereischt".
In "De Denderbode" van 8 januari 1870 maakt de overste deze nieuwe maatregel dan ook officieel bekend. Hij vermeldt wel uitdrukkelijk dat "particuliere kostkoopers" wel nog verder aanvaard worden, alsook "oude en afgeleefde menschen, wier staet oppas en verzorging vereischt".
In de aankondiging wordt verder ook nog vermeld dat de inwonende
kostgangers hun christelijke plichten kunnen vervullen binnen het gesticht, en dat alle
dokterskosten in de prijs begrepen zijn, voor zover de patiënten zich wel door de
dokter van het gesticht zelf laten behandelen.
Natuurlijk stond het de kostganger nog steeds vrij om,
tegen extra-behandeling, ook een beroep te doen op een andere geneesheer.
De laatste patiënten werden in augustus 1875 naar Sint-Niklaas
overgebracht.
Ook
van hun bediening in het Aalsterse weeshuis werden de broeders in 1875 ontslagen en
door een tijdelijk burgerlijk bestuur vervangen.
Op 22 juni 1877 werd E.H Kan. V.E.
Thibaut (28) benoemd als tweede
bestuurder der Broeders in opvolging van E.H. C. De Schuyter, overleden op 6
juni 1877.
Het jongensweeshuis stond trouwens ook in voor plezier en vertier. Zo werden er af en toe feesten gegeven, toneelvoorstellingen uitgevoerd of zangevenementen georganiseerd.
Zo ook bijvoorbeeld in 1883.
Deze evenementen kenmerkten zich steeds door een grote opkomst.
Na de val van het liberaal ministerie, in 1884, werden de broeders opnieuw door het stadsbestuur belast met het toezicht in het jongensweeshuis, doch al zeer vlug moesten zij deze activiteit laten varen wegens een groot gebrek aan leden.
Het bestuur werd in 1899 toevertrouwd aan de Broeders van
Onze Lieve Vrouw van Oostakker.
Zo ook bijvoorbeeld in 1883.
Deze evenementen kenmerkten zich steeds door een grote opkomst.
Na de val van het liberaal ministerie, in 1884, werden de broeders opnieuw door het stadsbestuur belast met het toezicht in het jongensweeshuis, doch al zeer vlug moesten zij deze activiteit laten varen wegens een groot gebrek aan leden.
In 1897 lezen we in het weekblad van de ‘Algemeenen Belgischen Weezenbond’ dat de opvoeding van de wezen in Aalst ondertussen veel te wensen zou overlaten.
De schrijver, zelf een wees, stelde dat uitspraken als ‘de wezen stellen het goed’ een ondoordachte uitspraak zou zijn van mensen die er niet de minste ervaring mee hebben.
In het weeshuis van Aalst bijvoorbeeld werden de kinderen verplicht om hun ambacht in ‘het gesticht zelf’ aan te leren. Dit zou volgens de schrijver nog aannemelijk zijn mochten de jongeren een stiel aan kunnen leren die ze zelf zouden kunnen kiezen, maar dat kon dus niet.
Ze moesten hetzij schoenmaker, hetzij kleermaker, hetzij schrijnwerker worden.
In het weeshuis van Aalst bijvoorbeeld werden de kinderen verplicht om hun ambacht in ‘het gesticht zelf’ aan te leren. Dit zou volgens de schrijver nog aannemelijk zijn mochten de jongeren een stiel aan kunnen leren die ze zelf zouden kunnen kiezen, maar dat kon dus niet.
Ze moesten hetzij schoenmaker, hetzij kleermaker, hetzij schrijnwerker worden.
Men zou zich ook kunnen vinden mochten de drie vakken worden aangeleerd, maar neen, er werd beslist wélke stiel je zou aanleren.
Op 18 jarige leeftijd werd men dan de wijde wereld ingezonden, zonder ervaring, zonder vakkennis, in één woord ‘onbekwaam’ om op een redelijke manier zijn brood te kunnen verdienen.
Verder werden ook nog de lesgevers zwaar op de korrel genomen, want dat waren volgens de schrijver 'allerminst bekwame vakmannen'.
Beide andere instellingen, zowel 'de ongeneesbaren' als 'het lighuis' werden in 1899 overgebracht naar het hospitaal op de Hersthaag. Over dit gebouw, het Sint Elisabethziekenhuis is HIER meer te vinden.
Op dat moment gaf de bisschop van Gent de Aalsterse broeders als nieuwe taak oude en ziekelijke priesters en enkele leken op te nemen en te verzorgen. Zij hielden zich ook nog lange tijd bezig met het maken van kerksieraden en priesterlijke gewaden.
Tijdens WOI was Isidoor Hallaert die de stuwende kracht zou worden achter 'Volksopbeuring', een organisatie die steun verleende aan gezinnen in nood. Na de oorlog werd hij om deze reden geschorst uit zijn ambt. Isidoor was ook medestichter en bestuurslid van de Koninklijke Liefdadigheidsmaatschappij 'De gewezen weesjonglens van Aalst'. Daarenboven was hij ook nog stichter van de 'Algemene wezenbond van België'.
Daar waar bij de meisjeswezen het gebrek aan poppen belangrijk was, waren dit voor de jongens ‘boeken’.
Dat het nuttig en aangenaam is om goede boeken te
lezen dient immers niet bewezen te worden.
In de Volksstem lanceerde men in maart 1917 de
volgende oproep :
“Zouden er geene personen in Aalst zijn, die op
hunnen zolder, of in ’t een of ander hoekje van hun huis, eenige boeken hebben
liggen, die zij, of iemand hunner familie, vroeger als prijsboek ten geschenke
kregen en die zij nu kunnen missen?
Welaan, beste vrienden en vriendinnen, toant uwe
genegenheid voor de weesjongens, en brengt alles wat ge vindt in dien aard bij
onzen eerwaarde Broeder Overste, in ’t weeshuis, Leopoldstraat 17 “
(de Kattestraat heette van 1835 tot 1927 de
Leopoldstraat)
Op 15 juli 1923 waren de Aalsterse wezen, zowel de
meisjes als de jongens, te gast op het Jubelfeest der Weezengestichten in Gent.
In de voormiddag werd de wezenstoet jammer genoeg afgelast omwille
van het slechte weer, maar het liefdadigheidsfeest in de namiddag ging wel
door.
‘Onze’ kinderen blonken er uit door hun nette
kleding en algemeen voorkomen en de prachtige turnoefeningen van de jongens konden rekenen op heel wat gejuich
van de 4000 aanwezigen.
Ook de meisjes oogstten heel wat succes met hun voortelling van ‘het Japaansch ballet’.
In het weeshuis mochten ook kleine huisdiertjes gehouden worden. Zo ontsnapte in 1931 een kanarietje, hetwelk direct een opsporingsbericht opleverde in de krant
Ook de meisjes oogstten heel wat succes met hun voortelling van ‘het Japaansch ballet’.
In het weeshuis mochten ook kleine huisdiertjes gehouden worden. Zo ontsnapte in 1931 een kanarietje, hetwelk direct een opsporingsbericht opleverde in de krant
“Jongensweeshuis Aalst, een mannelijke gele
kanarievogel is zaterdag van het weeshuis ontvlucht. De droefheid van den
eigenaar is onbeschrijfelijk. Vriendelijk verzoek aan den vinder hem te willen
terug bezorgen aan bovengemeld adres. ’n
weesjongen.”
Dat de weeshuizen grotendeels moesten leven van
giften, en hier uiteraard steeds dankbaar voor waren, staat onder andere in een
bedanking in de krant in 1932.
“Een goede daad. Geachte heer voorzitter en leden
der duivenmaatschappij Eendracht.
Door deze kom ik U namens mijn persoon en in
naam der mij toevertrouwde weeskinderen mijnen innigsten ooprechtsten dank te
sturen voor den milden steun van 275 fr.
Door deze stelt U mij in de
mogelijkheid om van tijd tot tijd een aangename verrassing te gunnen aan de ons toevertrouwde kinderen en nu vooral in
dezen crisistijd is het zoo veel meer te aangenamer daar de kas niet meer te
veel bedraagt.
Moge uwe vereeniging steeds bloeien en groeien.
Ontvangt onze
dankbare groeten.
Broeder Overste Goumey en Weeskinderen”.
Op
15 oktober 1949 was het dan jubileum voor de Broeders van OLV van Lourdes te
Oostakker.
Sedert 50 jaar immers wordt de opvoeding van de kinderen in het jongensweeshuis aan hen toevertrouwd.
Het is ook een dubbel feestje, want het betekende ook het jaar dat ze 25 jaar ook de verzorging van de ouden van dagen in het Oude mannenhuis verzekerden.
Sedert 50 jaar immers wordt de opvoeding van de kinderen in het jongensweeshuis aan hen toevertrouwd.
Het is ook een dubbel feestje, want het betekende ook het jaar dat ze 25 jaar ook de verzorging van de ouden van dagen in het Oude mannenhuis verzekerden.
Zij
hebben steeds onbaatzuchtig en edelmoedig en vol toewijding de taak waargenomen
en krijgen hiervoor de grote dank van de bevolking.
Het
feest bestond op zaterdag uit een openbaar concert van de fanfare van de
Stedelijke Vrije Brandweer op de koer van het jongensweeshuis, en op zondag uit
een plechtige misviering, een Te Deum, een optocht naar het stadhuis en
plechtige ontvangst en huldiging van de eerwaarde broeders.
De weesjonglens werden begin jaren '60 in katholieke gestichten in Ronse overgebracht. Enkele families tekenden hiertegen verzet aan en werden uiteindelijk verplicht om zelf de kinderen bij zich te nemen. Op die manier werden slechts vier kinderen naar Ronse getransfereerd.
Het jongensweeshuis kreeg sedert 24 oktober 1962 nog een functie als stedelijke bibliotheek.
De bibliotheek was daarvoor gevestigd op de Academieplaats 13.
Het jongensweeshuis kreeg sedert 24 oktober 1962 nog een functie als stedelijke bibliotheek.
De bibliotheek was daarvoor gevestigd op de Academieplaats 13.
Het huisnummer 15 in de Kattestraat wordt tegenwoordig beschouwd als waardevol erfgoed. Het gebouw bevat een zeer mooie winkelpui die bovenaan voorzien is van een boord uitgevoerd in brandglas. Op de eerste verdieping bevindt zich nog de originele gevel uit 1618.
Op het nummer 17 zijn er vier platen aan de gevel bevestigd met (bijna onleesbaar ondertussen) de namen van de schenkers. Rechts bevindt zich een nis met een Mariabeeld.
Tegenwoordig vinden we op huisnummer 15 'Prime Retail' terug.
Op het nummer 17 is de Fnac gevestigd.
Het oudemannentehuis werd opgericht in 1830.
Het
was gevestigd in de Leopoldstraat (later Kattestraat) nummer 31-33, in het zogenaamde
‘Huis met steenen ghevele’, dat reeds vermeld werd in 1561.
Een
gift van 7.259,26 fr., gedaan door pastoor-deken De Hert en een andere
schenking van 12.698,41 fr. door Jan-Baptist Luyckx, de schrijver van Pierlala,
legden de grondslag van dit mannenhuis dat geopend werd
op 4 juli 1830.
Een
bed was er gesticht door Cornelis Evit, een ander door Ferdinand Evit; de
garentwijnders van St.-Ursula stonden in voor vier bedden.
Hogervermelde
Luyckx stelde zijn eigendom 's zondags open voor het publiek. Het inkomgeld -
10 centiem - was voor de armen. Men vergete niet dat tot vóór 1918 centiemen
ook nog een waarde bezaten, ze maakten toch het honderdste deel uit van een
goudfrank. Zou de ongedevalueerde tien centiem niet minstens evenveel en
zelfs meer waard zijn dan ons huidig stuk van vijf frank?
De namen van de edelmoedige sociaal voelende Aalstenaars werden trouwens in stenenplaten ingemetseld in de voorgevels van de betrokken gebouwen.
Hier een foto van het binnenzicht van het oudemannenhuis met zicht op de H. Geestkapel.
Het waren de Zusters Maricollen die het oudemannenhuis bestuurden.
Het waren de Zusters Maricollen die het oudemannenhuis bestuurden.
In
1888 had men schrik van het nieuwe stelsel dat werd ingevoerd. Blijkbaar was
het zo dat er vanaf dan voorrang gegeven werd aan ouderen die iets van kapitaal
konden inbrengen, zelfs al waren het geen Aalstenaars.
“aldus
worden geborene Aalstenaars van de hand gewezen en zal ons oudemanshuis, dat
toch vooral gesticht is voor volbloed Aalstenaars, en afgesloofde
fabriekswerkers en stielmannen, een toevluchtshuis worden voor hoeveknechten,
ons uit vreemde gemeenten toegekomen, die gansch hun leven longman bleven, in
hunnen jongen tijd zorgvuldig hunne daghuur opdronken maar in hunne laatste
jaren drie à vierhonderd franken bijeenvergaarden om zich met die som de deuren
van het oudemannengesticht doen openen”/
Langs
de andere kant gebruikte men de oudjes ook om allerlei karweien op te knappen.
“Opgemerkt
verleden maandag in de Kattestraat :
-
Een kostganger van het oude mannenhuis was bezig met, onder toezicht eener non,
het plankier te schuren voor het gesticht der ouderlingen en eenige aanpalende
huizen”.
-
Een ander kostganger van hetzelfde gesticht eene volle vracht mest op eenen
kruiwagen voortkuierende.
Men zal met mij bekennen dat het een zonderling rusthuis is voor oude werklieden, dit gesticht waar de oude kostgangers zich moeten afslooven onder commando en toezicht van jonne nonnekens”.
Men zal met mij bekennen dat het een zonderling rusthuis is voor oude werklieden, dit gesticht waar de oude kostgangers zich moeten afslooven onder commando en toezicht van jonne nonnekens”.
Een
groot pensioen hadden de mensen niet, zo getuigt een ouderling :
“Ik
ben 66 jaren oud en zoo versleten, dat ik niet lang meer zal kunnen werken. Ik
heb altijd grof handwerk verricht nu hier dan ddaar, vroeger heb ik soms tot 3
franken daags gewonnen, die tijd is lang voorbij …
Naar
het oude mannenhuis wil ikniet gaan, ik heb nooit in ’t gevang gezeten en ik
wil er ook nu niet in, want het oude mannenhuis van Aalst is een echt gevang.
Helaas,
nog eenige maanden, nog eene week, nog een dag misschien en ik zal niet meer
kunnen arbeiden. Ach, ik wordt zoo stram en zoo zwak en ik zal dan een pension
hebben van 9 centen!
Ziehier
mijn budjet, ge moogt het in de gazet drukken :
Voor
huishuur 1 cens, voor vuur en licht 1 cens, voor vleesch 1 cens, voor brood 1
cens, voor aardappelen 1 cens, voor boter en legumen 1 cens, voor zout en
toespijzen 1 cens, voor kleederen 1 cens … totaal 8 centen … en dan blijft er
nog 1 cent over om lektuur te koopen, om een pijpken tabak aan te schaffen en
op zondag en kermisdagen een pintje te drinken!”
Ook
in 1909 is volgende klacht te lezen :
“Terwijl
de oude rijke, het lint in het knoopsgat, zorgeloos den dag van morgen tegemoet
ziet, wordt de arme afgesloofde werker veroordeeld om in het oudemannenhuis de
laatste dagen zijns levens te gaan doorbrengen, ver verwijderd zijner familie,
die te arm is om voor zijn onderhoud te zorgen”
Het
was immers vaak zo dat de ouderlingen vaak door de eigen familie verstoten
waren. Ten eerste omdat ze ‘niet nuttig’ meer waren en alleen maar meer kosten
teweeg brachten, en ten tweede omdat men die extra kosten niet wou of vaak ook
niet kon betalen.
Maar
was het nu allemaal kommer en kwel? Banee, de oudjes amuseerden zich ook zoveel
mogelijk.
Zo
verscheen in de krant van 15/10/1920 een artikeltje over een kaartwedstrijd
(ja
echt, in de krant 😊
)
“Vier
kostgangers van het oudmannenhuis alhier, waren dinsdag aan het wiezen. Bij
eenen deel kreeg Adolf Van Ypersele een abondance in de klavers, Joseph Van der
Biest in de schuppens, Louis Van der Meersch in de koekens en Francois De Cock
in de hertens. Daar deze laatste troef was, was De Cock natuurlijk de beste. ’t
Kaartspel kan toch grillig en wonder zijn”
1966
betekende het einde van het oudemannenhuis.
Met het oog op de uitbreiding van de
centrale bibliotheek en van de culturele diensten van de stad, heeft het
schepencollege toen beslist om een aanvraag te doen om deze diensten onder te
brengen in het oude mannenhuis en huis van de broeders.
Op
18 mei 1967 werd ter kennis gebracht van de bevolking dat deze diensten
in tussentijd effectief werden overgebracht naar de Kattestraat 31-33.
Nog later werd beslist om een nieuwe, grote hoofdbibliotheek te bouwen. 'In afwachting' werden de boeken van de Kattestraat overgebracht naar een 'tijdelijke' bibliotheek in de Molenstraat.
Deze tijdelijke bib in de kelders van CC De Werf, was er uiteindelijk toch bijna 30 jaar, tot men in 2018 eindelijk de nieuwe bibliotheek 'Utopia' opende.
De huisnummers 31-33 worden nog steeds beschouwd als waardevol erfgoed. Ze bevatten een oude gevel met 7 gevelplaten met de namen van de schenkers erin vermeld.Nog later werd beslist om een nieuwe, grote hoofdbibliotheek te bouwen. 'In afwachting' werden de boeken van de Kattestraat overgebracht naar een 'tijdelijke' bibliotheek in de Molenstraat.
Deze tijdelijke bib in de kelders van CC De Werf, was er uiteindelijk toch bijna 30 jaar, tot men in 2018 eindelijk de nieuwe bibliotheek 'Utopia' opende.
Tegenwoordig vinden we op het nummer 31 'Bel & Bo' terug, en op nummer 33 'Maxi-Toys'
Bronnen :
inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank
foto oudemannenhuis via MadeInAalst
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 – 15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
vvak.weebly.com
vvak.weebly.com
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de Armenzorg te Aalst, Het Land van Aalst XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876: Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten