woensdag 9 september 2020

Kattestraat - Zorgstraat - De Heilige Geestkapel

Jarenlang een doorn in het oog van de Aalstenaars, maar nu toch opnieuw een mooiere omgeving : de Kattestraat en dan vooral de omgeving omtrent de Heilige Geestkapel.
tekening van Arthur Thybaert
De Heilige Geestkapel is van oorsprong het oudste kerkelijk gebouw in Aalst
Het is zelfs nog tien jaar ouder dan de monumentale Sint Martinuskerk.
Verwaarlozing, plunderingen en uiteindelijk ook nog eens een hevige brand deden het mooie gebouw bijna helemaal wegkwijnen.

Het was al jarenlang een doorn in het oog en de commerciële aantrekkelijkheid van de Kattestraat zou er onder te lijden hebben. In 1980 werden het ernaast gelegen meisjesweeshuis en oudevrouwentehuis al gesloopt en ook het jongensweeshuis en het oudemannentehuis werden definitief naar de geschiedenis verbannen.
Plannen voor een nieuw winkelproject botsten jarenlang onverzoenbaar met het gebouwtje tot men toch tot een akkoord kwam.
In de kapel bevindt zich nu een kledingwinkel.

In de Kattestraat als 'zorgstraat' bevonden zich onder andere :  

- de Heilige Geestkapel  
- links het Meisjesweeshuis, het zogenaamde "Maegelyn" (sinds 1718) en 
- rechts het voormalige Heilige Geesthuis, later Oudevrouwenhuis
- tegenover het Jongensweeshuis en
- het voormalige oudemannenhuis

HIER : meer info over de vrouwen : het meisjesweeshuis en het oudevrouwenhuis
HIER : meer info over de mannen :  armenwerkhuis >  jongensweeshuis en het oudemannenhuis

Bij de bespreking over de Zorgstraat begin ik met de Kapel zelf.

De Heilige Geestkapel 

In 1913 kreeg ‘het kapelleken’ een enorm compliment van De Volksstem.

Het Heilig Geestkapelleken! Hoe velen zullen verwonderd opkijken! Men had wel een vaag vermoeden dat zoo iets bestond, doch ’t was er al mee.
Welnu, wij nodigen alle kunstminnaars uit (en ze zijn talrijk in Aalst) het overoud gebouw met een klein bezoek te vereren. Eene prachtige herstelling heeft eer een waar pronkjuweel van gemaakt, een wonder van bouwtrant, en schildering

De H. Geesttafel, als instelling voor armenzorg te Aalst, bestond waarschijnlijk reeds op het einde van de 13de eeuw en maakte deel uit van het voormalige Godshuis 'Tafel van de Heilige Geest'.

Het oudst bewaarde renteboek van de H. Geest dateert uit 1351. 
Pas in het renteboek van 1380 wordt voor het eerst ook melding gemaakt van een 'Heilech gfheesthuus' een in het renteboek van 1408 spreekt men van ''s heylichs Gheesthof'.

De oprichting van een eerste kapel wordt in 1368 geplaatst omwille van de passage in het 'Bouc van der Jaerghctiden van den Heyleghe Gheest' \x\X. 1477, waarin staat dat 'Lieven Godevaerts ende Jan zijn zone' in voornoemd jaar een stuk grond schonken waarop 't heilig Gheesthof ende capelle ghefondeert ende geedifficeert' werd en waarvoor zij honderd jaar later nog steeds een jaargetijdemis kregen.

Dank zij opgravingen in april 1989 werd het bestaan van de kapel ook bewezen.

Ook werd er dankzij grondafstand van de buren (Jan Van Eggermonde en zijn vrouw Katheline van den Bruele), een tweede, ruimere kapel opgericht.
Hierdoor zou het eerste gebouw met circa 28 m2  vergroot zijn.

Uit diezelfde opgravingen bleek dat er een as wijziging gebeurde tussen de funderingen van de eerste kapel en deze van de huidige. Daaruit kan men afleiden dat de reeds bestaande bestaande kapel vanaf de grond volledig nieuw werd opgebouwd. Dit zou gebeurd zijn in 1470. 
Deze aswijziging is ook te verklaren door een wijziging van het straattracé.

De gotische H. Geestkapel bleef onaangeroerd tot in 1582, wanneer ze door gereformeerden tijdens de godsdiensttroebelen werd verwoest. De graad van vernieling is bij gebrek aan bronnen niet meer te achterhalen maar zeker is wel dat zij toch redelijk snel kon hersteld worden. Het opnieuw inwijden van de kapel vond plaats in 1584, dat blijkt uit de vondst van een altaarsteentje met dat jaartal erop vermeld.

In de beide zijgevels van de bestaande kapel bevond zich telkens een fel verweerd, gotisch, zandstenen tweelicht. Deze beide raamzones vormden samen met de blinde gevelgedeelten de kern van de middeleeuwse kapel van 1470.
In de blinde gevelgedeelten is ondertussen geen spoor meer terug te vinden van dichtgemetselde tweelichten, hoewel de toen vrijstaande kapel dit toeliet.

Een tweelicht, of bifora is een bepaald type venster dat is onderverdeeld in twee openingen die van elkaar worden afgescheiden door een kolom of zuil. Deze 'bifora' zijn kenmerken voor de romaanse en gotische periode, waar ze veelvuldig werden toegepast in sierlijke gaten van kerktorens of -gebouwen. Hier een voorbeeldje van zo'n tweelicht, met de melding dat dit geen afbeelding is van 'onze' kapel.

Langsheen de ene zijgevel bevond zich lange tijd een 'ganc of poortwegch' van welgeteld 0,83 m breed, die afgesloten werd met een poortje.  
Langs de andere zijgevel bevond zich dan de oudste toegang tot de kapel. 
De deuropening met restanten van een accoladeboogvormig deurportaal in zandsteen bestond eind jaren '80 nog steeds, maar het deurgat werd wel dichtgemetseld met baksteen en opeengestapelde fragmenten van hetzelfde deurportaal .


Terwijl in de 17e eeuw de benaming van 'instelling voor armenzorg van H. Geesttafel', in 'Armenkamer' en vervolgens in 'Bureel van Weldadigheid' veranderd werd, bleef het uitzicht van en de situatie rondom de H. Geestkapel ongewijzigd tot in 1841, toen de godshuisjes naast de kapel werden gesloopt.
In 1807 werd wel het beeld van OLV ter Nood overgebracht van de Karmelietenkerk naar de kapel. Daar ontving men het beeld van de ondertussen afgeschafte kloostergemeenschap met open armen. Men plaatste het boven het tabernakel en weldra ontstond een bloeiende aanbidding van de OLV ter Nood.



Volgens de aanbestedingsakte werd men verplicht om sommige materialen te recupereren voor de bouw van het nieuw vrouwenhuis. 

Het 'Huys des Heylige Gheest' met een schilderachtig binnenhofje tussen de Ridderstraat en de Kattestraat en aanleunend tegen de kapel, werd opgetrokken in neoclassicistische stijl. 
Er ontstond een stijlverschil tussen de kapel in bak- en zandsteen en het witgepleisterde verzorgingstehuis en het straatbeeld liet voortaan een volledig ingebouwde kapel zien.

Aan de straatzijde heeft de kapel een puntgevel met een centraal, spitsboogvormig drielicht en een laatgotisch getinte korfboogpoort. Rechts bevindt zich een laatgotisch wandkapelletje met St.-Annabeeld. De sobere, éénbeukige ruimte van de kapel heeft een houten spitstongewelf.  


Aan de voorgevel was een stadspomp voorzien, waarvan de resten trouwens nu nog steeds te zien zijn. Het jaartal 1767 is trouwens nu nog steeds duidelijk leesbaar.

Ook de naam van de Aalsterse kunstschilder Jozef Meganck blijft onafscheidelijk met het gesticht van de Broeders van Maria verbonden, zij het dan op een heel andere manier.
Petrus Van Nuffel verklaarde in zijn gelijknamig werk over deze figuur het hoe en waarom.

"Omtrent dit tijdstip (1859-1860) verbleef hij geruimen tijd te Aalst, in het gesticht der Broeders van Maria. Hij woonde daar, in de Lange Ridderstraat, als een lid der gemeenzaamheid, want zoo hartlijk en gulhartig hij er ontvangen werd, zoo ongaarn zag men hem naar Brussel weerkeeren.
'Hier zal ik nog komen wonen', zei de schilder dan lachend tot Vader-Overste De Pauw, eene begeerte, die later ernstig gemeend was, doch, door een samenloop van omstandigheden, onbewerkstelligd bleef". 

Meganck kreeg bij de broeders, telkens hij kwam en hoelang hij er ook verbleef, kosteloos inwoon en voeding. Ten einde de brave kloosterlingen hun gastvrijheid te vergoeden, en zijn erkentelijkheid te tonen, heeft hij in 1859 zijn penselen en verfjes meegebracht naar Aalst.
In het gesticht van de Broeders schilderde hij het groot altaarstuk "De H. Familie", hetwelk op 'het hoogauter der kapel' kwam te staan.

Tijdens de uitvoering van dit werk, ontving hij er regelmatig het bezoek van M.F. Brisard-Temmerrnan, een rijke inwoner van de stad die kloostergemeenten en kapellen koninklijke giften schonk. 
Al heel snel ontstond tussen hen een broederband die enkel door de dood verbreekbaar zou zijn. 
Men moet weten dat De Broeders van Maria toen geen Kruisweg bezaten, wat wel een gemis was voor de gemeenschap.

M. Brisard deed onmiddellijk dit werk maken, wat hem 1.200 franken kostte.
In hetzelfde gesticht, waar jarenlang ook de borduurkunst beoefend werd, schilderde Meganck ook nog verschillende medaillons voor processievanen, enz.

In 1860 werd de kapel ook verrijkt met een orgel, door de gekende orgelbouwer Petrus Joannes Vereecken uit Gijzegem vervaardigd.

Sinds 23 januari 1864 woonde te Aalst bij de broeders ook een religieus van de abdij van Dendermonde als "kostkoper" , met name P. Charles Ingels. Deze kreeg, na 12jaar, de toelating elke zon- en feestdag de mis te lezen, en dit als genademaatregel naar aanleiding van het bezoek van de Gentse bisschop Mgr. Bracq aan de stad Aalst van 16 tot 19 juli 1865 en in het bijzonder aan het klooster van de Broeders van Maria op  19 juli 1865. 

In 1893 worden herstellingswerken uitgevoerd aan de voorgevel van de kapel van het Oude Vrouwenhuis volgens de plannen van Julius Goethals, bouwkundige te Aalst. 
Er kwam een nieuwe eikenhouten poort, men verving de stijlen en het hoogveld van een raam, het gebouw kreeg een nieuwe deuromlijsting, glas-in-lood en ijzerwerk. 
Deze werken waren waarschijnlijk bedoeld als aanzet tot omvangrijkere uitbreidingswerken, die een paar jaar later plaats vonden onder leiding van dezelfde bouwmeester, die bekend was om zijn uitgesproken voorkeur voor de neogotiek.

Tussen 1901 en 1909 vond de vergroting van de H. Geestkapel plaats. 

De bestaande kapel werd onder regent De Pratere met een derde uitgebreid. Het koor werd achteruit geplaatst en de oude zijmuren van de kapel werden verlengd. Aan beide zijden werden telkens twee tweelichten aangebracht naar het gotische model van 1470. 
De sacristie tenslotte werd volledig herbouwd en verdubbelde op die manier in oppervlakte.

In 1904 telde de confrérie van de OLV ter nood nog slechts een paar leden en het beeld werd van het tabernakel weggenomen en naast het altaar geplaatst.
In 1909 werd het nog verder naar achter geplaatst. De kledij van OLV en het Kindeken werden voor reparatie weggebracht.
Nog enkele jaren later verdween het beeld volledig uit de kapel.

In 1941 werd het beeld op een stoffige zolder opnieuw ontdekt.  
Hoe het beeld er dan uitzag?

Een fijn besneden Madonnagelaat, met moederliefde neerblikkend op een mollig wicht dat ze in de armen hield. 
Het aangezicht leek wel dat van een zuiders type, wat nog versterkt werd door de nonchalante hoofddoek die een deel van het golvend haar vrij liet.
De zwierige plooien van de tuniek en de rok wezen op een mooi product uit de barok-periode, ontstaan onder Italiaanse invloeden. 
Het - men moet daar eerlijk in zijn - iets minder geslaagde beeld van de kleine 'bambino' was geschonden. Zowel de linkerarm als een deel van de rechterarm ontbraken. Wellicht ging het zelfs over een opzettelijke verminking om het beeld gemakkelijker te kunnen aankleden.
Later heeft men het beeld gerestaureerd.
Niet alleen kreeg het kindje opnieuw twee armpjes, maar de restaurateur was van mening dat hij  Moeder en Kind ieder een gipsen kroon op het hoofd moest zetten.
Ook heeft hij toen het beeld op schreeuwerige manier in de verf gezet. 
Het kunstwerk werd op die manier zo vervormd en verknoeid dat men ging twijfelen aan de authenticiteit.
Door die herstelling werd het kunstwerk eigenlijk een tweede maal verminkt.
Gelukkig was de aangebrachte schade niet onherstelbaar.

Was de vergroting in de kapel duidelijk zichtbaar door drie vloerhoogten van telkens een trede verschil, langs de buitenzijde werd steeds hetzelfde baksteenformaat aangewend en zodanig in elkaar verweven dat zich geen bouwnaad aftekende in het metselwerk. 

De kapel werd volledig neogotisch ingericht met onder meer een houten tongewelf. Op de muren werden onderaan stofimitaties geschilderd. 
Frans Coppejans zorgde voor een triptiek rond het glasraam in het nieuwe koor.

Vanaf 1958 komen alle gebouwen van de Kommissie van Openbare Onderstand in de Kattestraat leeg door verhuis naar andere locaties.

Toen in 1965 de laatste bewoners van het 'oudevrouwenhuis' naar Sint Job trokken, begon de saga van de Heilige Geestkapel. In 1966 werd een aanvraag tot klassering van de kapel ingediend.

In 1969 werd de H. Geestkapel gesloten zonder opname van de inboedel.

Toenmalig voorzitter van de COO (voorganger van het OCMW) Piet Rousseau regelde in maart 1973 het ontwerp van verkoop van het bijna 25 ha groot perceel aan de Brusselse Federale Immobilienmaatschappij voor goed 14 miljoen Belgische Frankskes. Het spel zat nu natuurlijk op de wagen. De gebouwen verloederden, maar na heel wat discussies werd besloten dat de omliggende gebouwen zouden gesloopt worden, maar dat de kapel zelf in 1973 beschermd wordt als monument.
Rasecht karnavalist Pierre De Winter heeft toen in een gestencild mini-brochure zijn originele plannen uiteengezet om een Karnavalsmuseum in te richten in de voormalige H. Geestkapel.

Bij K.B. van 12/11/1975 werd de H. Geestkapel als monument beschermd.

De discussies over de andere - ondertussen ook vervallen - gebouwen bleven echter bestaan. 
Ook de kapel kwam kwam ondertussen zwaar in verval en een brand aan het dak in augustus 1979 bespoedigde de verkrotting zo erg dat de bescherming werd opgeheven. 
De kapel was zwaar gehavend door de brand (vooral het sporendakgebinte uit de middeleeuwen ging volledig verloren) en dat kwam volgens sommigen eigenlijk wel goed uit.

Telkens er aan een of ander historisch dak geprutst wordt, gebeurt er iets. Zo brandde het vorige eeuw in het Belfort, en na de tweede wereldoorlog in de Sint Martinuskerk. En nu dus de H. Geestkapel. Een ongelukje tijdens het werk, noemt men zoiets. Sommige omstaanders maakten de nogal cynische opmerking dat het merkwaardig goed op tijd kwam, dit brandje…

Rechtover de kapel bevonden zich toen de diensten van de heer Roels, schepen van onder andere Cultuur. Het zou logisch geweest zijn dat hetgeen wat uit de brand gered werd, naar daar zou gedragen worden. Dat was niet ver en daar stond alles, voorlopig toch, veilig.
In plaats daarvan  echter trok men met het Mariabeeld uit de nis aan de voorgevel naar het politiebureau. Daar zou het beeld zeker in alle veiligheid staan. Merkwaardig genoeg ‘verloor’ men onderweg twee bijhorende vaasjes. Waarschijnlijk een Aalstenaar die een nog veiliger plaats kende
”.

Wat er ook van zij, de kapel was heel zwaar gehavend.
In December van dat jaar vlogen daarenboven de ruiten en brokstukken door een hevige storm op straat en de resterende muren dreigden in te storten.

Finaal werd met een gedeeltelijke sloping aangevangen (op een zondag !). 

De voormalige gebouwen van het meisjesweeshuis en het oudevrouwenhuis aan weerszijden van de kapel werden in 1980 reeds volledig met de grond gelijk gemaakt. 
De brandschade aan de kapel werd daardoor nog zichtbaarder.
Men sprak al gauw van ‘de schande van de stad’.

De handelaars uit de Kattestraat, die jarenlang opgezadeld geweest waren met de vervallen ex-bejaardentehuizen, hadden nu zicht op de woesternij rondom de H. Geestkapel. Een procedureslag verhinderde echter een nieuwbouw en het stadsbestuur nam het braakliggend terrein in huur om het als parkeergelegenheid in te richten.  Er kwam plaats voor 114 voertuigen en de parking werd opengesteld tegen de feestdagen van 1981.


Het dak werd voorlopig wel hersteld maar de zielige blik op de ruïnes van de kapel bleef.
Die – tijdelijke - parkeerruimte zette schepen De Neve aan het denken.

Hij zag een ondergronds parkeergebouw (toen al), dat toegankelijk zou zijn via de Ridderstraat, met een doorsteek onder de Nieuwstraat door, om zo een ondergrondse parkeergarage onder de Hopmarkt te bereiken, met een uitrit naar het Keizersplein toe.
Dit plan werd al vrij snel aan de kant geschoven, en plannen voor een nieuw winkelproject botsten jarenlang onverzoenbaar met het gebouwtje dat doodgemoedereerd midden op een bouwterrein stond te verkommeren.
Een eerste projectontwikkelaar had plannen voor een commercieel centrum op de site. De Heilige Geestkapel zou moeten wijken en aan de Ridderstraat zou een parkeertoren verrijzen. Deze laatste optie deed de hele zaak nog wat escaleren. In het nieuwe verkeersarme centrum paste namelijk geen grootschalige parkeergelegenheid. Men opteerde ervoor om de kapel af te breken, en even verderop op een binnenpleintje (Maegdelijkpleintje) weer op te bouwen. Verschillende actiegroepen eisten daarop het behoud van de kapel en kregen uiteindelijk gelijk.

Het was nu wachten op een nieuwe projectontwikkelaar die de terreinen verwierf, en verrassende plannen op tafel kon leggen : maar liefst 32 winkelunits, 18 appartementen en een gerestaureerde Heilige Geestkapel. De nieuwbouw werd genoemd naar tapijtwever Pieter Van Aelst. De Pieter Van Aelstgallerij was geboren.

Pieter Van Aelst, alias van Eedingen, was een vooraanstaand tapijtwever, koopman en makelaar uit het begin van de 16e eeuw. Hij was zelfs hoftapijtwever van Filips De Schone en Keizer Karel én lid van de prestigieuze Sint Jorisgilde. Later vestigde hij zich in Brussel. Hij voerde onder andere in opdracht van Paus Leo X een reeks wandtapijten uit naar een ontwerp van Rafaël.

In 1991 werd de kapel gedeclasseerd op aanvraag van een nieuwe eigenaar en de sloping ervan werd in het vooruitzicht geplaatst.

Uit religieuze middens werd protest aangetekend want de H. Geestkapel was ondanks zijn ruïneuze toestand op dat ogenblik immers nog steeds het symbool van 50 jaar armoedezorg te Aalst.

Na veel gepalaver werd de kapel dan toch behouden, en kreeg ze een herbestemming als handelszaak.
In 1997 werd de kapel dan opnieuw beschermd, en dit is ze nog steeds tot op vandaag.
Het tabernakel van de kapel, net als het Madonnabeeld en de communiebank (18e eeuw) worden nog steeds bewaard in het stedelijk museum.

De toen aanpalende gebouwen zijn helemaal verdwenen.
Achter de kapel bevindt zich nog steeds het Maegelijnpleintje.


HIER : de vrouwen : het meisjesweeshuis en het oudvrouwenhuis
HIER : de mannen :  armenwerkhuis >  jongensweeshuis en het oudmannenhuis


Bronnen :

inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank 
foto oudemannenhuis via MadeInAalst   
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst    
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst  
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 – 15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84 
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de Armenzorg te Aalst,  Het Land van Aalst XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876: Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst, Aalst.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten