Dat
deze straat vroeger een 'zorgstraat' kon genoemd worden, bewezen ook de
aanwezigheid van een meisjes- en een jongensweeshuis, en een oudvrouwen- en
oudmannenhuis.
Een
overzicht over de jongens en de mannen staat HIER
In het artikeltje hieronder vinden jullie een overzicht en informatie over de meisjes en de vrouwen.Het meisjesweeshuis (1716-1966)
Links
van de H.Geestkapel vonden we vroeger de herberg "Het Caetsspel”
Het gebouw werd op 13-03-1716 door pastoor-deken Cornelius Nuyts aangekocht "ten behoeve van de pieuse fondatie van het arm weesenhuys daer toe den voornoemde huysstede ende erve is gecocht ende voor altijdt sal dienen ..."
Het gebouw werd op 13-03-1716 door pastoor-deken Cornelius Nuyts aangekocht "ten behoeve van de pieuse fondatie van het arm weesenhuys daer toe den voornoemde huysstede ende erve is gecocht ende voor altijdt sal dienen ..."
vlnr meisjesweeshuis - kapel - oudevrouwenhuis |
In
1716 werd in deze voormalige herberg een meisjesweeshuis opgericht met
de hulp van de milde steun van de Aalsterse burgerij. Het kreeg de naam ‘Maegelyn’ en het
beheer lag bij de ‘Burgerlijke Godshuizen’.
Het
personeel waren verbonden aan de ‘Soeurs Maricoles, Dendermonde’, later werden dat de zusters Josephienen.
Het
tehuis startte met 21 kinderen begeleid door 2 kloosterzusters.
In
1831 telde men, net als in het jongensweeshuis trouwens, 28 kinderen. Het waren
enkel rooms-katholieke meisjes van minstens 8 jaar oud die aanvaard werden.
De
meisjes kregen onderwijs en drie dagen per week onderricht in kantwerken,
breien en stoppen.
De
oudsten onder hen leerden er ook wassen, strijken en koken.
Dagelijks
kregen ze ook les in algemene vakken zowel in het Nederlands als in het Frans en de Zon- en feestdagen waren voorbehouden voor godsdienst- en muzieklessen.
Dit
alles gebeurde in het tehuis zelf zodat de meisjes volledig afgezonderd leefden van de
buitenwereld.
Hun
kledij was een soort van uniform, een katoenen jurk, wollen rok, blauwe schort,
lage schoenen en korte sokken. Het haar was kort geknipt en bedekt met een
witte muts.
Tijdens
de week droegen ze een grijs katoenen kort manteltje en op zon- en feestdagen
een lang zwart. Andere
kledij was niet toegelaten.
Uiteraard diende er voor zowel de weeshuizen als voor de rusthuizen heel wat aangekocht te worden. Hierbij zien jullie een raming die gemaakt werd voor de bestellingen van 1877.
De misviering in de kerk, waar ze een voorbehouden plaats hadden, moesten ze bijwonen op klompen en tot in 1930 moesten ze ook op de begrafenis van de rijke Aalstenaars aanwezig zijn. Ook dienden zij de jong overleden kinderen naar de kerk en het kerkhof te brengen.
De misviering in de kerk, waar ze een voorbehouden plaats hadden, moesten ze bijwonen op klompen en tot in 1930 moesten ze ook op de begrafenis van de rijke Aalstenaars aanwezig zijn. Ook dienden zij de jong overleden kinderen naar de kerk en het kerkhof te brengen.
In
1927 werden op vraag van het Feestcomité twee reuzen gemaakt.
Voor de koppen
werd een beroep gedaan op twee kunstenaars van de Stedelijke Kunstacademie :
Jan Mulder en Gustaaf Van Der Meersch. Zij kregen hiervoor een vergoeding van
6000 frank.
De
kleding van deze twee reuzen werden gemaakt door de meisjes van het weeshuis.
De twee kregen in eerste instantie geen officiële naam, maar werden algauw
Polydoor en Polydora genoemd, naar het reuzenpaar dat in 1889 door 'De
Rogghékes' gemaakt werd voor de stoet.
Maandelijks
was er één bezoekdag voor de naaste familieleden.
De
meisjes werden opgenomen vanaf 6 jaar en verbleven er in het algemeen tot 21
jaar, meestal de leeftijd waarop gehuwd werd.
Bij
het verlaten van het weeshuis kregen ze als startkapitaal een kleine som geld, wat kleding en schoeisel mee.
De
meesten traden dan in dienst als werkvrouw in het hospitaal of dienstmeid bij
welstellende burgers.
In
1908 lezen we wat commentaar over de opvoeding van de weesmeisjes. Het gebrek
aan speelpoppen zou hun moederlijke gevoelens kunnen tegenhouden.
“omdat
onze kleine meisjes geeene pop hebben, die behoefte van hun kinderlijk hartje
wordt niet voldaan, en zoo worden de gevoelens in hunnen oorsprong gesmoord.
Onze
weesmeisjes zouden moeten een pop hebben om ze te kunnen wasschen, te kunnen
sussen, te kunnen kleeden, te kunnen bekijven. Aan hare pop moeten zij haar
verdriet, hare hoop kunnen vertellen, bij hare pop vormt zich haar hart en
ontwikkelt zich de eerste kiem van het vrouwelijk gemoed’.
Dat
de weeshuizen grotendeels moesten leven van giften, en hier uiteraard steeds
dankbaar voor waren, staat onder andere in een bedanking in de krant in 1932.
“De
moeder overste van het meisjesweeshuis bekent ontvangen te hebben van wege de
duivenmaatschappij Eendracht, de som van 366 fr en bedankt hartelijk de heer
voorzitter en al de leden der maatschappij, die zoo handelende, helpt voorzien
in de toekomst der kinderen, ook hebben zij samen, om hun de dankbaarheid aan
te leeren, gebeden voor hunne weldoeners. Aanvaart, mijnheeren, de gevoelens
onzer dankbare genegenheid. De overste, Zuster Colette”;
Dat
weesmeisjes duidelijk niet mochten beschouwd worden als slaven of goedkope werkkrachten, bewijst een
bericht uit 1961 met de titel ‘weesmeisjes voor huishouden gevraagd’.
In
het artikel wordt gewag gemaakt van mensen die vragen naar het adres van het
weesgesticht omdat ze dringend een weesmeisje nodig hadden voor het huishouden
te doen.
‘Mijn winkel eist mij volledig op, ik heb zelf geen tijd om me met
mijn twee kinderen bezig te houden’.
Hierop
wordt gerepliceerd dat de weesmeisjes steeds en ten allen tijde als een eigen dochter dienen behandeld te
worden.
Uit
de praktijk bleek echter dat deze jongedames veelal toch wel een ‘assepoester’ rol moesten spelen
in de burgermiddens.
Het
meisje werd aanzien als een goedkope arbeidskracht en het misbruik was groot.
Vooral misbruiken
zoals zwaar en overdadig werk en werken aan een armenloon (1000 à 1500 fr per
maand) kwamen heel vaak voor.
Ook
op ‘zedelijk’ gebied moesten de meisjes natuurlijk nog beschermd worden.
Het
was vaak een eerste stap in het maatschappelijk leven, ze hadden hun hele leven letterlijk geleefd als 'een non' en ze moest dus nog
gewoon worden aan het levensritme, de omgangsvormen, gewoontes en gezinstaken.
Het
was dus duidelijk dat men de meisjes niet meer aanschouwde als ‘een sukkel’ of
‘een dienstmeisje’.
In
1958-1959 werden reeds veel weesmeisjes overgebracht naar het klooster in
Mere en andere diverse plaatsen.
Een onderzoek in de 175 overgebleven weeshuizen wees in 1961 trouwens uit dat eigenlijk slechts 8 procent van de kinderen ‘echte wezen’ waren.
Vooral sinds de bevrijding werden ze bij familie of vrienden ondergebracht, vooral omdat de wezentoeslag vrij hoog was.
De naam ‘weeshuis’ verdween en werd vervangen door ‘tehuis voor familieloze of moreel verwaarloosde jeugd’.
Het Maegelyn was het (afgebroken) L-vormig complex dat door een binnenplaats
verbonden was met de aanpalende Heilige Geestkapel en het Heilig Geesthuis.
De
binnenplaats was niet toegankelijk. Het noordoostelijk gebouw was een
dubbelhuis in classicistische stijl, daterend uit 1751.
De
gevel werd uitgevoerd in baksteenbouw op plint van natuursteen en een
bepleisterde en beschilderde lijstgevel (straatzijde).
Het
gebouw had rechthoekige bovenvensters en een rondboogdeur in zwaar
geprofileerde omlijsting.
Een
gedenksteen van J. Meganck, weldoener van de instelling, was aanwezig.
Een
haakse bijbouw met aansluitende lijstgevel uit de 19de eeuw bestond uit een
baksteenbouw op een sokkel van arduin.
Rechts
van de kapel vonden we het voormalige Heilig Geesthuis dat in 1841
wederopgericht werd als Oudevrouwenhuis.
Het
Heilig Geesthuis behoorde bij de Godshuisstichting van 1368 en werd afgebroken
in 1841. Het werd nog hetzelfde jaar heropgericht als oudevrouwenhuis in neoclassicistische stijl.
Het
was in de eerste plaats bedoeld als onderkomen voor oude zusters/verpleegsters,
en een onderkomen voor de armen.
Voor de bouw maakte men onder andere gebruik van het afbraakmateriaal van het originele gebouw.
Tot
aan het eind van de 18e eeuw werden hier behoeftige krankzinnigen
opgesloten.
In
1909 werd het gebouw vergroot.
De
complexe gebouwen waren gegroepeerd rondom een vierkante binnenplaats met
straatgevels in de Katte- en Ridderstraat.
Ten noordoosten had men een lange
neoclassicistische vleugel daterend uit 1841.
Eén
van de bekendste bewoners was Angèlica Ardaens (°19/03/1866-†29/12/1936), in
Aalst Angèle of Angelique genoemd. Zij was bekend als bedelaarster en vormde in
het begin van de 20ste eeuw een muzikaal duo, samen met haar man Domien.
Het Stemmingstrio zong over hen in hun lied 'Op d'Hoeige Vesten' en ook in andere liedjes werden Angèlique en haar man bezongen.
Angèlica overleed op 29 december 1936 in het Oud-Vrouwenhuis in de Kattestraat.
Het Stemmingstrio zong over hen in hun lied 'Op d'Hoeige Vesten' en ook in andere liedjes werden Angèlique en haar man bezongen.
Angèlica overleed op 29 december 1936 in het Oud-Vrouwenhuis in de Kattestraat.
Over 'Den Oeleschoiter en Angeliksken is HIER meer te lezen.
De
laatste oudjes gingen in 1963 weg, wat aanleiding gaf tot het vervallen van het
pand.
Samen met het meisjesweeshuis werd in 1980 alles afgebroken.
Enkel de kapel die tussen beide gebouwen in stond, bleef - weliswaar zwaar beschadigd na een brand - bestaan.
Samen met het meisjesweeshuis werd in 1980 alles afgebroken.
Enkel de kapel die tussen beide gebouwen in stond, bleef - weliswaar zwaar beschadigd na een brand - bestaan.
Bronnen :
inventaris.onroerenderfgoed.be
Onroerend Erfgoed
Oost-Vlaanderen, DO002061,
Aalst: Heilige Geestkapel (VAN
DEN BOSSCHE H., 1994).
Kultureel Jaarboek van
Oost-Vlaanderen, Gent 1975, 154-155.
Onroerend Erfgoed
Oost-Vlaanderen, DO002061,
zwysen.be
het land van Aalst ‘de broeders
van Maria’ 1993/4
Gewezen wezen, weesskinderen in
het laatmiddeleeuwse Aalst, 2007, E.Herwege
foto 1978 via beeldbank
foto oudemannenhuis via MadeInAalst
foto 2 oudemannenhuis via MadeInAalst
binnenzicht oudmannenhuis met H Geestkapel via MadeInAalst
gerardimontium.be
De Denderbode 4/10/1874 – 15/11/1908
Het Land Van Aelst 30/12/1883
Vies Oilsjt 1/9/1979 – 1/9/1979
De Gazet van Aalst 13/10/1949 – 13/4/1961 – 4/4/1970
De Volksstem 19/7/1923 – 2/6/1931 – 11/11/1932 –
15/10/1920 – 13/11/1913 – 7/6/1941
De Dendergalm 21/11/1897 – 1/7/1888 – 6/5/1900
Recht en vrijheid 14/3/1909
Archeonet Vlaanderen
Voor allen 8/1/1966
Flickr.com/photos/erfgoed/2370159878
Foto Tijl Vereenooghe
realo.be
Agentschap Onroerend Erfgoed 2016: Godshuis Tafel van
de Heilige Geest [online], id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/84
Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen Prov. Oost-Vlaanderen
Arr. Aalst 5N deel 1( A-G), Kultureel laarboek van O.-Vlaanderen, Gent 1975,
154-155.
O. Broeckaert, 1970: Cultuur-Historische facetten van
Oost-Vlaanderen 1, Wettercn.
F.Courteaux. 1970: De kapel van de H.Geest en de
Armenzorg te Aalst, Het Land van Aalst
XXII-6, 49-78.
foto nieuwe parking Voor Allen 4/12/1981 (W.Marckx)
F.De Potter. & J.Broeckaert. 1873-1876:
Geschiedenis der stad Aalst en het voormalig Land van Aalst, I-IV, Gent.
Jos Ghysens. 1986: Geschiedenis der straten van Aalst,
Aalst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten