Nieuws uit Aalst

--------- Profiesjat Prinsj Karel 'Sjalen' Van de Winkel !!! ------- 't Principoilsjte vandaug es da ge ni te veil complementen mokt en genietj van 't leiven ! - - - - - - - Covid-19 : Blijf aub toch voorzichtig en denk aan uw medemens !! - - - - - - - Deel enkel berichten van officiële bronnen om fake news te vermijden !!! - - - - - - - -

maandag 22 juni 2020

Aalst en de kolonisatie


Eigenlijk kunnen we er bijna niet omheen … zelfs niet in Aalst ...

Naast het woord ‘covid-19’ is bijna heel België, neen wat zeg ik, heel Europa en bij uitbreiding grote stukken van de wereld momenteel in de ban van het woord ‘racisme’.

De dood van een zwarte Amerikaan heeft liters olie op het vuur gegooid wat aan het leiden is tot een echte brandhaard wereldwijd, en dat is soms heel letterlijk te nemen.

Ook historische figuren die het jaren of eeuwen geleden niet zo nauw namen met de gelijkheid van mensen worden tegenwoordig door de molen gedraaid en hun standbeelden worden bekogeld, beklad, in brand gestoken of afgebroken.
De voor België belangrijkste ‘kop van jut’ zal ongetwijfeld wel koning Leopold II zijn.


Een 19-jarige studente uit Halle lanceerde in juni 2020 een online petitie met de eis alle standbeelden van de voormalige Belgische vorst weg te halen. Volgens de ondertekenaars verdient hij, gezien zijn verleden, geen standbeeld. 
Maar wat heeft die 'brave' man nu juist misdaan?

Wel, in het kort … In 1885 richtte koning Leopold II Congo vrijstaat op, met toestemming van 14 Europese landen. 
Het werd een privékolonie van de koning, en hij vond dat het allemaal ook iets moest opbrengen.
In 1890 was er veel vraag naar rubber voor de productie van auto- en fietsbanden en naar ivoren voorwerpen.
De Congolese bevolking werd gemarteld en uitgehongerd en als een arbeider niet aan een quotum kon voldoen hakte de commandant zijn hand af, vooral ter intimidatie van de collega's en om geen dure kogels te verspillen.
Er kwamen strafkampen voor vrouwen en kinderen en de mannen konden hun geliefden vrijkopen met ivoor en rubber.
Met het geld van de Congo-vrijstaat liet de koning bouwwerken uitvoeren in eigen land. 

Naar het voorbeeld van Parijs liet hij Brussel aanleggen. Een voorbeeld hiervan is de Tervurenlaan.
Naar aanleiding van de 50ste verjaardag van België liet hij het Jubelpark bouwen, compleet met triomfboog.
En er volgden nog meer bouwwerkzaamheden : het Koninklijk Paleis, het Kasteel van Laken, de Koninklijke Serres in laken, de basiliek van Koekelberg, de OLV kerk in Laken, het Justitiepaleis in Brussel, het koninklijk museum voor Midden Afrika in Tervuren en de Koninklijke musea voor schone kunsten. 
In Antwerpen financierde hij de uitbouw van de zoo en liet hij het Centraal station en het Koninklijk Museum voor Schone kunsten bouwen. 
En in Oostende, één van zijn favoriete vakantiebestemmingen, liet hij de Koninklijke Gaanderijen, het Koninklijk Chalet, het Maria Hendrikapark, de Koninklijke Stallingen, de Sint Petrus en Pauluskerk en de De Smet de Naeyerbrug bouwen. 

In 1908 werd Congo een kolonie van de Belgische staat. De levensomstandigheden werden beter en de rubberquota werd afgeschaft. Het is echter een misvatting dat hij gedwongen werd om Congo aan de Belgische staat te schenken. Neen, hij liet zich hiervoor vorstelijk vergoeden door de brave belastingbetaler. In ruil voor het gebied in Afrika nam de Belgische regering de nog uitstaande schuld van Leopold II aan de overheid over ... o
p dat ogenblik 100 miljoen frank (uitgerekend komt dit op 600 miljoen euro). Maar dat bedrag werd natuurlijk nog wat aangepast (naar boven) met enkele bonusjes en extra's.

Op 30 juni 1960 werd Congo dan onafhankelijk. De link met België bleef echter nog steeds nadrukkelijk aanwezig. 

Naast de discussies over zwarte Piet (of Roetpiet of Regenboogpiet) van de laatste jaren, wordt nu dus ook de koloniale geschiedenis van - onder andere - ons land met argusogen bekeken en druk becommentarieerd. Iedereen heeft er wel zijn of haar mening over, en dat stuit soms wel eens op onbegrip van 'de andere partij'.

Als er trouwens één activiteit is die in de loop der jaren een volledig andere waardering heeft gekregen, dan is het wel de ‘kolonisatie’. Daar waar tot in de jaren 1950 overzeese bezittingen beschouwd werden als een statussymbool van het moederland, is er tegenwoordig nog nauwelijks iets goeds over te lezen of te horen.

De teruggekeerde aandacht voor ons koloniaal verleden geeft ons misschien de kans om de feiten, de interpretaties en de emoties ook eens in een juiste historische context te plaatsen.

In de tweede helft van de 19e eeuw immers werd kolonisatie aanschouwd als een weldaad voor de kolonies, die daardoor ook deel werden van de ‘beschaafde wereld’ … een ‘upgrade’ dus als het ware.

Kolonisatie betekende immers het einde van rooftochten en plunderingen, het aanleggen van wegen, spoorwegen, telegraaf- en telefoonverbindingen. Ook rioleringen, leidingwater en onderwijs, bestuur en rechtspraak werden er geïntroduceerd en sterk verbeterd.
De kolonisatie was voor Afrika en Azië eigenlijk een toegangsticketje tot de moderne beschaving.

Dat de plaatselijke bevolking hiervoor ook uitgebuit werd, werd wat naar de achtergrond verdrongen maar dat is niet zo raar omdat toen ook de Europese proletariërs werden uitgebuit.

Toch waren er ook toen al mensen die kritische commentaren lieten horen.
Onder andere ‘onze’ priester Daens die dat koloniseren toch maar geldverspilling vond. Geld dat veel beter zou worden besteed aan de Belgische arbeiders en aan de verbetering van de arbeidsvoorwaarden.
En de socialisten die vonden dat het geldgewin eigenlijk diende om de stem van het geweten en de klachten van de 'negers' te smoren.

Na de overdracht van Leopolds privékolonie aan de Belgische staat in 1908, raakte de kritiek op het wanbeleid van Leopold II nog een beetje verder in de vergeethoek. Dit stukje geschiedenis werd door de Belgen immers blijkbaar al vlug weg geduwd naar het collectieve onderbewustzijn.

In 1911 verscheen in De Volksstem een reeks artikelen van de Geraardsbergse oud-volksvertegenwoordiger Vincent Diericx (1862 – 1947). Dat gebeurde naar aanleiding van een zeven maanden durende rondreis door Congo, waarover hij heel duidelijk was :  ‘Den vierden maart aanstaande vertrek ik om mij nog meer te gaan overtuigen van het menschlievend beschavingswerk in Afrika, door den grooten koning Leopold II tot stand gebracht’. 

Niets dan eerbied dus voor de koning.

Die eerbied bleef bij velen trouwens bestaan, ook bij koning Boudewijn die bij de onafhankelijkheidsviering van Congo in 1960 zelfs op vrij ondiplomatische manier verwees naar ‘het genie van Leopold II die niet naar hier gekomen is als veroveraar maar als brenger van de beschaving’.

Dat veranderde echter snel. De Belgen die mee hielpen bouwen aan de ontwikkeling van de kolonie werden bij hun terugkeer eerder beschouwd als egoïstische uitbuiters en het woord ‘koloniaal’ werd een scheldwoord.

En in Aalst ?

Op het grondgebied van Aalst vinden we geen standbeelden terug van deze oud-koning en moeten we het stellen met een ‘Leopoldlaan’, die trouwens verwijst naar zijn voorganger Leopold I.
Deze straat ontstond in 1835 als nieuwe naam van de Kattestraat. Toen in 1927 deze haar oorspronkelijke benaming terugkreeg, moest een nieuwe locatie gevonden worden: de huidige Leopoldlaan werd de nieuwe naam van wat voorheen de Kloosterstraat was.

Geen standbeeld dus … en ook geen straat.
Ook in buurgemeenten en -steden zijn er maar heel weinig verwijzingen terug te vinden.

Maar heeft onze ajuinenstad dan helemaal niets te maken met de kolonisatie?
Oh, jawel hoor … waar hebben de Aalstenaars trouwens niets mee te maken …

Zeker nu de tijd van 'nonkel pater' of 'tante nonneke' voorbij is, dienen we ons bewust te zijn dat er toch nog wat sporen van onze koloniale geschiedenis in Aalst terug te vinden zijn en dat vooral in de vorm van soldaten, missionarissen, investeerders, ontdekkingsreizigers enz

- Een eerste was Albert Boone

(° 1869 in Aalst, + 1908 in Kinkanda)
Albert groeide op in het ouderlijk huis in de Dirk Martensstraat 16.


Hij scheepte na zijn legerdienst in Antwerpen op 18/7/1891 in om in Congo-Vrijstaat dienst te doen als sergeant van de Force publique, het leger van Congo-Vrijstaat. 

In april 1892 werd hij chef de poste in Dungu (Noordoost Congo) en in 1894 vergezelde hij de expeditie van de beruchte bevelhebber Willem-Frans Van Kerckhoven.

Samen trokken ze met een leger in naam van Leopold II vanuit het hart van Afrika op expeditie richting Nijl. Hun expeditie richtte zich onder andere tegen de Arabische slavenhandelaars maar deze ‘Grote Arabische Campagne’ werd later internationaal aangeklaagd voor gruweldaden jegens de Afrikaanse bevolking.

In 1895 was hij als luitenant gelegerd in Bima, Uele en nam hij deel aan een tweede expeditie.


Albert werd bij zijn terugkeer, als één van de weinige blanke overlevenden van Van Kerckhovens expeditie, als een échte held van het Statieplein naar het Landhuis op de Grote Markt gebracht. 

Daar kreeg hij te horen dat hij de perfecte man zou zijn voor een grootse Aalsterse droom.
De ‘beau monde’ van onze stad had immers een concessie in Congo Vrijstaat en vanuit ons Vlaamse industriestadje plande men een logistieke lijn, recht naar het donkere hart van Afrika.
De ambitie was ongekend.

Enkele families die ons vandaag nog steeds bekend in de oren klinken - de Bethune, De Clippele, De Vis, De Gheest, De Naeyer, Geerinckx, Eeman, Liénart, ... - hoopten om rubber in het Congo van Leopold te vinden, en waren er van overtuigd dat ze zo op korte tijd fortuin zouden kunnen maken.
Ze ‘fixten’ in Engeland een raderboot en het was dus eind 19e eeuw dat men op de Congostroom de ‘Alostville’ kon zien varen.
De enthousiastelingen trokken het oerwoud in, op zoek naar rubber dat ze dan later met de lokale bevolking verhandelden voor zoutklompen. Intussen genoten ze van jachtpartijen, de nederigheid van de Afrikaanse stammen en het dagelijkse leven.

Fernand, de broer van Albert, bezweek aan dysenterie en Malaria. Hij werd begraven in de Aalsterse nederzetting Kivula.

Op het thuisfront mikten de Aalsterse industrieën ondertussen op dubbele winst en zo verrees het rubberverwerkend bedrijf ‘La Centrale Belge. De fabriek bevond zich aan de Hoge Vesten, daar waar zich nu de carnavalshallen bevinden, en verschafte verschillende generaties Aalstenaars werk.
Tot begin jaren ’50 werden er rubberproducten vervaardigd.

In 1899 stapte Albert over naar ‘La Centrale Africaine’ van burgemeester Leo Gheeraerdts. 
Deze maatschappij stond in voor rubber- en ivoorexport en was actief in het bassin van Kasai.

Daarna werkte hij er als directeur voor bovengenoemde firma, die net zoals La Djuma, waarbij Leon de Béthune ook betrokken was, deel uitmaakte van de Compagnie du Kasaï. Door de Aalstenaars werd dit fabriek trouwens ook wel eens ‘’t Katsjoeken’ genoemd.
Van de fabriek ‘’t katchoeken’ naar het café ‘’t katchoeken’ is geen grote stap … en als we nog wat verder stappen komen we meteen bij ‘’t Katchoeken’, de bijnaam van onze eerste Ajuinboer (daarover is HIER meer te lezen).

In 1898 werd Albert vereerd met de medaille ‘Etoile de Service à deux raies’.
Deze burgerlijke onderscheiding was in 1889 door koning Leopold II ingesteld voor mensen die zich verdienstelijk hadden gemaakt in Congo-Vrijstaat.
De zilveren strepen verwijzen naar het aantal missies ter plaatse.
Op de achterkant van de ster staat het motto vermeld : ‘travail et progrès’.

In 1899 schreef hij het artikel ‘Sur le poste de Bima’ dat verscheen in ‘Mouvement anti-esclavagiste’.
Deze publicatie was vooral gericht tegen de Arabische slavenhandelaars.
Hij overleed in 1908 als gevolg van een ziekte, slechts 39 jaar oud.

- Ook zijn broer, Fernand Boone (° 1871 in Aalst, +1901 in Kioula, Djuma), was in Congo actief.
Eerst als onderofficier van de Force Publique van 1896 tot 1899 en daarna ook als agent van de Société Centrale Africaine (Kasai).
Ook hij overleed vroegtijdig: amper 30 jaar oud

- We gaan verder met Jan De Windt

Jan (1876 – 1898) groeide op in het ouderlijk huis op het Keizerlijk Plein (en nadien in de Nieuwstraat). Zijn vader was dokter in de heel- en vroedkunde.
Hij studeerde geologie in Gent, Wenen en Berlijn en behaalde de graad van doctor in de natuurwetenschappen, specialisatie mineralogie.

Jan was lid van het Kruidkundig genootschap Dodonaesa en was medestichter van de Vlaamse Natuur- en Geneeskundige Congressen.

Als bestuurslid van het liberale Willemsfonds ijverde hij ook voor de vervlaamsing van de Gentse hogeschool.

Hij was in maart 1898 als tweede commandant van de wetenschappelijke expeditie ‘Lemaire’ vertrokken.

Deze expeditie die zich van de oostkust van Afrika Congowaarts begaf langsheen de boorden van de Zambesi had als doel er topografische, etnologische, geologische en natuurkundige onderzoeken te verrichten.

Op 10 augustus van dat jaar kwam het bericht dat Jan verdronken was op het Tanganyika-meer, en dat op amper 22-jarige leeftijd. De oorzaak was een hevig onweer te Moliro.
De Jan De Windtstraat (tussen de Dr De Moorstraat en de Hovenierstraat) is een blijvende herinnering aan hem.

Ook de volgende in het lijstje klinkt heel bekend in de oren.
Het gaat immers over Léon De Bethune.

Léon  (1864-1907) was een telg uit een katholieke adellijke familie.
Hij trad in de voetsporen van zijn vader als politicus door gemeenteraadslid, schepen en volksvertegenwoordiger te worden voor de katholieke partij.
Zijn zwakke gezondheid maakte in 1887 reeds een einde aan zijn diplomatieke carrière, maar hij maakte zich wel op andere manieren verdienstelijk.

Zo zette hij zich vanaf 1888 in om de religieuze politiek van de onafhankelijke Congostaat onder de aandacht te brengen van de Belgen om op die manier steun te krijgen van katholieke landgenoten voor het Afrikaanse werk van de vorst en om roepingen van missionarissen naar Congo te stimuleren.

Daarbij werd hij ook geholpen door zijn schoonbroer, Edouard Descamps, professor internationaal recht aan de katholieke universiteit te Leuven, die ook een functie bekleedde in het ‘Institut Colonial International’ en de Hoge raad van de Onafhankelijke Congostaat’.

Zijn vader, baron Paul de Bethune, werd trouwens ook al geloofd als één van de eerste aanhangers van de Afrikapolitiek van koning Leopold II. 
Zo bijvoorbeeld verdedigde hij in de Senaat in juli 1889 met succes het voorstel tot staatsdeelname in de Compagnie du Chemin de fer du Congo



Léon had contacten met abt Van Impe, directeur van het Sint-Lodewijk van Gonzaga onderwijsinstituut in Gijzegem, dat zich wijdde aan de opleiding van jonge Congolezen in België.
Een belangrijk doel hiervan was om de doelstellingen van de kolonisatoren beter te doen begrijpen en hierdoor later beter te kunnen inschakelen in de Congolese administratie.
Léon zelf vond dit eigenlijk een geldverslindend project, dat trouwens na vijf jaar al werd stop gezet. Het had toen ook geen zin meer vermits in Congo zelf ondertussen al diverse kloosterordes (de Jezuïeten en de Scheutisten) begonnen waren met onderwijs ter plaatse in het kader van hun evangelisatiewerk.

In 1889 richtte Léon in Aalst een plaatselijk comité op van het Afrikaanse Rode Kruis en een jaar later ook een plaatselijk comité voor het Belgisch Anti-slavernij Werk.

Vanaf dat jaar ging hij zich op uitdrukkelijk verzoek van de vorst ook bezig houden met de missionering van Congo, waarvan hij enkel voordelen zag: ‘met behulp van talrijke katholieke zendelingen en met volharding zal men op een duurzame wijze dit ongelukkig volk tot een nieuw leven brengen: het zonder achteruitgang al de graden van den vooruitgang doen bereiken’. 
Ook wou men toen de negatieve invloeden van de Islam (waaronder polygamie) op zwart Afrika tegenwerken.

In september 1891 was hij op het Congres van de Katholieken in Mechelen de welsprekende promotor van de  Belgische missies in Congo. Hij verkreeg er ook de steun van de Jezuïeten voor de evangelisatie van en missionering in Congo.

Als doctor in de rechten en jong katholiek parlementslid werd hij door koning Leopold II van nabij betrokken bij het bestuur van de Vrijstraat Congo.
Van 1890 tot 1898 was hij secretaris van de Hoge Raad van Congo-Vrijstaat en van 1899 tot aan zijn dood was hij er raadsheer. Dit was niet enkel een adviesraad, maar ook een wetgevend orgaan evenals opperste gerechtshof voor de Congostaat.

In 1892 verdedigde hij de stelling dat Congo- Vrijstaat het recht had om grond in bezit te nemen die door de plaatselijke bevolking niet gebruikt werd en dat dit niet strijdig was met artikel 5 uit de Akte van Berlijn van 1885. Sommige Belgische commerciële groepen vonden dat dit neerkwam op monopolievorming en dat dit zeker in hun nadeel zou kunnen spelen.

De Compagnie de commerce du Haut Congo kwam daarenboven nogmaals in conflict met Leopold II door diens verbod op handel in ivoor en rubber in het gebied van de Uele, het grensgebied in het Noordoosten van Congo. Volgens de Compagnie kwam ook dit neer op monopolievorming met het oog op persoonlijke verrijking…

Als ‘rechterhand’ van Leopold II moest Léon ook diverse aanvallen vanuit Groot Britannie op de Congopolitiek van de koning proberen counteren. Daarbij kreeg hij hulp van zijn ex-stadsgenoot, priester Auguste Boone die naar Engeland was verhuisd. Dank zij deze laatste kon hij de ‘Catholic Press Limited’ aan de kant van de Congostaat krijgen.
De ontvolking van Congo verklaarde hij door te wijzen op de zware gevolgen van de slaapziekte en wantoestanden werden als” geïsoleerde feiten” geminimaliseerd.

Hij was commissaris-generaal van de grote Congo-exposities die plaats vonden in Antwerpen (1885 en 1894) en in Tervuren (1897). Het belangrijkste doel daarbij was ‘den bezoeker vooral van de nuttige zijde der onderneming op de hoogte stellen en tevens het bewijs leveren van den onmeetlijken vooruitgang die Congo op enkele jaren heeft gedaan’. Daardoor werd ook het nut van de katholieke missies aangetoond. Als commissaris-generaal van de Congolese sectie wou hij op de wereldtentoonstelling van 1897 in Brussel een ruimere plaats voor de missies in Congo.

In 1899 werd hij belast met een onderzoek naar de zending van de missies in Congo.
Hij vond het ‘zijn dringende plicht om het ongelukkige volk al de graden van den vooruitgang te doen bereiken’ en zo ging de Bethune meer en meer als financiële tussenpersoon van de koning fungeren in godsdienstige zaken. Een voorbeeld daarvan is een cheque van 100.000 fr. op naam van de Bethune om de abdij van Westmalle te steunen voor haar vesting in Congo

Hij bereidde mee de overdracht voor van Congo Vrijstaat  aan het koninkrijk België als de kolonie  “Belgisch-Congo”. Leopold II wou hem voor de geleverde inspanningen belonen en bood hem in 1907 het ministerschap voor de kolonies aan.
Léon diende dit echter te weigeren door zijn zwakke gezondheidstoestand. In datzelfde jaar zou hij op 43-jarige leeftijd vroegtijdig overlijden.

Léon wordt ook wel eens de ‘stroman’ van Leopold II genoemd omdat hij mee ingestaan had voor de propaganda en de misbruiken had afgedaan als geïsoleerde incidenten.

De Leo de Béthunelaan is de laan die loopt van het rond punt ‘Haring’ tot aan de St Jobskerk.

Niet alleen Leon was echter belangrijk voor Congo. Ook zijn broer Louis De Bethune is vermeldenswaardig.
Louis (Aalst,5/8/1872 – 29/1/1939) was ook katholiek volksvertegenwoordiger van 1912 tot 1932.
Hij was Doctor in de rechten van de Katholieke Universiteit Leuven en werd adjunct-kabinetschef van de staatssecretaris van de Congo-Vrijstaat.

Twee andere bekende namen in Aalst zijn Jacques Geerinckx en Baron Romain Moyersoen.

- Jacques Geerinckx (°1913, + 1943) werkte in het begin van de jaren 1930 in het Noorden van Belgisch Congo op een plantage in Bujala, gelegen in de provincie Zuid-Ubangi in het Noord Westen van het land.
Hij vervoegde in W.O. II in de herfst van 1942 de Belgische Inlichtendienst te Londen. Hij keerde terug naar België als geheim agent. Bij de dropping per parachute op 14 mei 1943 boven het Luxemburgse Soy ging het mis met zijn parachute en vond hij een dramatische dood. Na de oorlog werd hem postuum een belangrijke Britse onderscheiding toegekend. Op 23 maart 1954 werd het plein palend aan de Terlindendreef / Boudewijnlaan / Sylvain Van der Guchtstraat naar hem genoemd als “square Jacques Geerrinckx”. De drie andere zonen erfden het kasteel en verkochten het op 17 mei 1965 aan de "Societé d'Etudes et de Réalisations Immobilières" of beter gekend de naam N.V. Etrimo.

- Baron Romain Moyersoen (°2 september 1870 +21 april 1967) maakte in 1937 een eerste reis naar Belgisch Congo en ‘stelde vast hoe ver de kolonisatie en de welvaart van de inlandse bevolking waren gevorderd’.
Hij was toen voorzitter van de Senaat en was vol bewondering voor het werk van de missionarissen en in het algemeen voor het werk dat zijn landgenoten er hadden verricht.  In juli 1950 keerde hij, gecoöpteerd senator zijnde, terug om de huldiging te vieren van een fabriek die het Aalsters bedrijf Roos-Geerinckx en De Naeyer er had opgericht.
Het Baron Moyersoenpark bevindt zich tussen de Beukendreef en de Zwembadlaan.

Tot zover enkele ‘bekende namen’. Uiteraard zijn er nog verschillende mensen die wat tussen de plooien van de geschiedenisboeken zijn verdwenen maar toch ook hun belang hadden in de kolonisatieperiode. Hieronder enkele voorbeelden uit (Groot) Aalst :

- zuster Marie Coppens (° Aalst in 1862, + Melle 1919) die van 1896 tot 1912 als ziekenverpleegster actief was in Congo (Moanda en Kinkanda)

- Jean Baptiste Verschelden (° Aalst in 1866, + Luik in 1931) was als officier actief bij de Force publique.

- Urbain Van Der Brempt (° Aalst in 1873, + Antwerpen 1906) die in 1900 als klerk vertrok naar de Stanleypool en in 1903 postoverste werd in Moengo. Maar daar een ziekte opdeed en reeds op 33-jarige leeftijd overleed.

- Emiel Vereecken (° Gijzegem in 1886, + Coquilhatstad in 1938) was districtscommissaris in Lulonga.

En als we even verder buiten de stadsgrenzen gaan, vinden we binnen het vroegere ‘Land van Aelst’ ook nog volgende namen terug :

- Achilles De Riemaecker (° Berchem, bij Oudenaarde in 1850, + Leopoldville in 1893) was sergeant in de Force Publique maar werd getroffen door een zonneslag.

- Octaaf D’Hooge (° Wichelen in 1857, + Zele in 1899) stond als priester vanaf 1892 de arbeiders bij die werkten aan de aanleg van de spoorweg Matadi – Stanleypool.  Hij werkte ook onvermoeibaar aan de bouw van een kerk en een bibliotheek in Matadi. Zijn gezondheid werd daarbij ondermijnd.

- Désiré De Smet (° Sint-Goriks-Oudenhove in 1867, + Lisaba in 1900) was onderofficier bij de Force publique, maar werd getroffen door eczema en dysenterie waardoor hij op 33-jarige leeftijd overleed.

- Jules De Potter  (° Ename in 1868, + Ronse in 1912) was als zonechef actief.

- Jules Lejeune (° Geraardsbergen in 1870, + Thysville in 1909) was actief in de koloniale administratie maar werd getroffen door moeraskoorts.

- Hector Van Cattendyck (° Dendermonde 1871, + Nsekololo 1892): sergeant bij de Force publique, na hevige koorts overleden op 21-jarige leeftijd.

- zuster Hildebrand, Marie Lebon (° Zottegem in 1872, + Lokeren in 1902) wiens gezondheid sterk verzwakte door haar verblijf in de tropen.

- Charles Glorie (° Okegem 1872, + Stanleyville 1901) was als onderluitenant van de Force publique circa 1894 betrokken bij een campagne tegen Arabische slavenhandelaars. Overleed op 29-jarige leeftijd aan dysenterie.

- Leon Coppens (°Lede 1875, + Lovo 1898) die als agronoom werkzaam was in Temvo en als achttienjarige overleden aan hematurie (bloed in de urine door verschillende oorzaken).

Als je de jaartallen bekijkt, valt onmiddellijk op dat het grotendeel van deze personen reeds voor hun 45ste overleden zijn.
Meestal gebeurde dit door de slopende invloed van het tropisch klimaat op hun gezondheid.

Velen hebben dus op hun manier meegeholpen aan de kolonisatie … 

Vredelievend maar ook minder vredelievend. 
Sommigen kregen een standbeeld, anderen niet.
Sommigen worden beschimpt, anderen niet.

Tolerantie is tegenwoordig ver te zoeken. Hoewel de feiten natuurlijk niet moeten of zelfs niet mogen (!)  geminimaliseerd worden, is het toch jammer om te zien dat sommige van deze vandalen zelfs niet weten van wie het standbeeld dat ze bekladden eigenlijk is … laat staan dat ze de achtergrond kennen.


Het is zeker begrijpelijk dat beelden van omstreden figuren emoties kunnen losmaken, maar men moet het wel in de context van de tijd kunnen plaatsen. En 'toen' was dat, jammer genoeg, allemaal normaal.
De Grieken deden het, de Vikingen, de Fransen, de Spanjaarden, en noem maar op …

Er zijn erge dingen gebeurd, heel erge dingen ,dat is zeker, maar het heeft ons wel gemaakt wat we nu zijn … een vrij, welvarend en gelukkig nog altijd tolerant land.
De eis om een stuk van de geschiedenis te wissen, daar wordt niemand beter van.
De eis om excuses?  Ok, en dan ? Dan gaan we daarna gewoon verder alsof niets van dit alles ooit gebeurde ?

Het is trouwens merkwaardig dat in Congolese landen zelf geen standbeelden van de oud-koning worden vernield, terwijl dat hier dan wel het geval is. Meer nog, de oud-koning krijgt er nog steeds erkenning.
En is het ook niet ‘raar’ dat bijvoorbeeld een standbeeld van Julius Caesar, ‘de veroveraar en ontwerper van België’ bij sommigen misschien wel voor ‘lichte oprispingen’ zorgt maar niet voor manifestaties en plundertochten doorheen de stad ? 
De meeste Vlamingen beschouwen hem als de man die onze voorvaderen deel maakte van de rijke cultuur van het Romeinse Rijk … terwijl dit eigenlijk ook ‘kolonisatie’ was ... en er ook uitbuiting en geweld bestond.

Beter dus om alles te ‘kaderen’ en een duidelijk infobord bij te plaatsen.

Op 30 juni 2020 wordt trouwens de zestigste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid gevierd. Ook dit werd een verjaardag in mineur. Enerzijds wegens de Coronacrisis en anderzijds ook door deze nieuwe evolutie in de rassenstrijd. Leopold II was 'koning der Belgen' tussen 1865 en 1909. Hij werd berucht door de kolonisatie en exploitatie van Congo, waarbij naar schatting zo'n 10 000 000 mensen zijn omgekomen door honger, ziektes en executies.
Ter gelegenheid van deze verjaardag werd ook België natuurlijk weer in de schijnwerpers geplaatst , en dit verleden is iets wat we de toeristen niet echt willen laten zien. 
We zijn er niet fier op ... maar anderzijds is het weghalen van de beelden er misschien wat 'over'. 

Soit, geen echt eerbetoon in de vorm van een beeld of een straatnaam dus voor Leopold II in Aalst.

Wel een feitje misschien : het station van Aalst werd op 6 juli 1856 plechtig geopend door deze tegenwoordig veelbesproken koning.

En de aandacht die nu opnieuw wordt gegeven aan dit verleden wordt ook opnieuw geïntroduceerd in de scholen. In juni 2020 werd immers beslist dat het onderwerp ‘kolonisatie’ verplicht zal worden in de eindtermen van het secundair onderwijs.

En dat we nog niet aan het einde zijn gekomen van ‘kolonisatie’ bewijzen we trouwens met de plannen om naar Mars te gaan … en daar onze eigen … ja hoor : kolonie te stichten …


Bronnen :

De Volksstem : verschillende artikels 1911
foto Albert Boone : J. Louies De Dirk Martensstraat : waardevol Stadszicht
Het Land van Aalst 2016 nr 2
HLN uitgelegd : de kolonisatie
Wouter van der Spiegel
foto standbeeld Ekeren : NOS.nl
le-petit-bruges.be
bestor.be
stichtingdebethune.be

Geen opmerkingen:

Een reactie posten