Eigenlijk kunnen we er bijna niet omheen … zelfs niet in Aalst ...
Naast het woord ‘covid-19’ is bijna heel België, neen wat zeg ik, heel Europa en bij uitbreiding grote stukken van de wereld momenteel in de ban van het woord ‘racisme’.
De dood van een zwarte Amerikaan heeft liters olie op het
vuur gegooid wat aan het leiden is tot een echte brandhaard wereldwijd, en dat
is soms heel letterlijk te nemen.
Ook historische figuren die het jaren of eeuwen geleden
niet zo nauw namen met de gelijkheid van mensen worden tegenwoordig door de
molen gedraaid en hun standbeelden worden bekogeld, beklad, in brand gestoken of afgebroken.
De voor België belangrijkste ‘kop van jut’ zal ongetwijfeld
wel koning Leopold II zijn.
Een 19-jarige studente uit Halle lanceerde in juni 2020 een online petitie met de eis alle standbeelden van de voormalige Belgische vorst weg te halen. Volgens de ondertekenaars verdient hij, gezien zijn verleden, geen standbeeld.
Maar wat heeft die 'brave' man nu juist misdaan?
Wel, in het kort … In 1885 richtte koning Leopold II Congo vrijstaat op, met toestemming van 14 Europese landen.
Het werd een privékolonie van de koning, en hij vond dat het allemaal ook iets moest opbrengen.
In 1890 was er veel vraag naar rubber voor de productie van auto- en fietsbanden en naar ivoren voorwerpen.
De Congolese bevolking werd gemarteld en uitgehongerd en als een arbeider niet aan een quotum kon voldoen hakte de commandant zijn hand af, vooral ter intimidatie van de collega's en om geen dure kogels te verspillen.
Er kwamen strafkampen voor vrouwen en kinderen en de mannen konden hun geliefden vrijkopen met ivoor en rubber.
Met het geld van de Congo-vrijstaat liet de koning bouwwerken uitvoeren in eigen land.
De Congolese bevolking werd gemarteld en uitgehongerd en als een arbeider niet aan een quotum kon voldoen hakte de commandant zijn hand af, vooral ter intimidatie van de collega's en om geen dure kogels te verspillen.
Er kwamen strafkampen voor vrouwen en kinderen en de mannen konden hun geliefden vrijkopen met ivoor en rubber.
Met het geld van de Congo-vrijstaat liet de koning bouwwerken uitvoeren in eigen land.
Naar het voorbeeld van Parijs liet hij Brussel aanleggen. Een voorbeeld hiervan is de Tervurenlaan.
Naar aanleiding van de 50ste verjaardag van België liet hij het Jubelpark bouwen, compleet met triomfboog.
En er volgden nog meer bouwwerkzaamheden : het Koninklijk Paleis, het Kasteel van Laken, de Koninklijke Serres in laken, de basiliek van Koekelberg, de OLV kerk in Laken, het Justitiepaleis in Brussel, het koninklijk museum voor Midden Afrika in Tervuren en de Koninklijke musea voor schone kunsten.
Naar aanleiding van de 50ste verjaardag van België liet hij het Jubelpark bouwen, compleet met triomfboog.
En er volgden nog meer bouwwerkzaamheden : het Koninklijk Paleis, het Kasteel van Laken, de Koninklijke Serres in laken, de basiliek van Koekelberg, de OLV kerk in Laken, het Justitiepaleis in Brussel, het koninklijk museum voor Midden Afrika in Tervuren en de Koninklijke musea voor schone kunsten.
In Antwerpen financierde hij de uitbouw van de zoo en liet hij het Centraal station en het Koninklijk Museum voor Schone kunsten bouwen.
En in Oostende, één van zijn favoriete vakantiebestemmingen, liet hij de Koninklijke Gaanderijen, het Koninklijk Chalet, het Maria Hendrikapark, de Koninklijke Stallingen, de Sint Petrus en Pauluskerk en de De Smet de Naeyerbrug bouwen.
In 1908 werd Congo een kolonie van de Belgische staat. De levensomstandigheden werden beter en de rubberquota werd afgeschaft. Het is echter een misvatting dat hij gedwongen werd om Congo aan de Belgische staat te schenken. Neen, hij liet zich hiervoor vorstelijk vergoeden door de brave belastingbetaler. In ruil voor het gebied in Afrika nam de Belgische regering de nog uitstaande schuld van Leopold II aan de overheid over ... op dat ogenblik 100 miljoen frank (uitgerekend komt dit op 600 miljoen euro). Maar dat bedrag werd natuurlijk nog wat aangepast (naar boven) met enkele bonusjes en extra's.
Op 30 juni 1960 werd Congo dan onafhankelijk. De link met België bleef echter nog steeds nadrukkelijk aanwezig.
Naast de discussies over zwarte Piet (of Roetpiet of
Regenboogpiet) van de laatste jaren, wordt nu dus ook de koloniale geschiedenis van - onder andere - ons land met argusogen bekeken en druk becommentarieerd. Iedereen heeft er wel zijn of haar mening over, en dat stuit soms wel eens op onbegrip van 'de andere partij'.
Als er trouwens één activiteit is die in de loop der jaren
een volledig andere waardering heeft gekregen, dan is het wel de ‘kolonisatie’.
Daar waar tot in de jaren 1950 overzeese bezittingen beschouwd werden als
een statussymbool van het moederland, is er tegenwoordig nog nauwelijks iets
goeds over te lezen of te horen.
De teruggekeerde aandacht voor ons koloniaal verleden
geeft ons misschien de kans om de feiten, de interpretaties en de emoties ook
eens in een juiste historische context te plaatsen.
In de tweede helft van de 19e eeuw immers werd
kolonisatie aanschouwd als een weldaad voor de kolonies, die daardoor ook
deel werden van de ‘beschaafde wereld’ … een ‘upgrade’ dus als het ware.
Kolonisatie betekende immers het einde van rooftochten en
plunderingen, het aanleggen van wegen, spoorwegen, telegraaf- en telefoonverbindingen.
Ook rioleringen, leidingwater en onderwijs, bestuur en rechtspraak werden er
geïntroduceerd en sterk verbeterd.
De kolonisatie was voor Afrika en Azië eigenlijk een
toegangsticketje tot de moderne beschaving.
Dat de plaatselijke bevolking hiervoor ook uitgebuit
werd, werd wat naar de achtergrond verdrongen maar dat is niet zo raar omdat toen ook de Europese proletariërs werden uitgebuit.
Toch waren er ook toen al mensen die kritische commentaren
lieten horen.
Onder andere ‘onze’ priester Daens die dat koloniseren
toch maar geldverspilling vond. Geld dat veel beter zou worden besteed aan de
Belgische arbeiders en aan de verbetering van de arbeidsvoorwaarden.
En de socialisten die vonden dat het geldgewin eigenlijk
diende om de stem van het geweten en de klachten van de 'negers' te smoren.
Na de overdracht van Leopolds privékolonie aan de
Belgische staat in 1908, raakte de kritiek op het wanbeleid van Leopold
II nog een beetje verder in de vergeethoek. Dit stukje geschiedenis werd door de
Belgen immers blijkbaar al vlug weg geduwd naar het collectieve onderbewustzijn.
In 1911 verscheen in De Volksstem een
reeks artikelen van de Geraardsbergse oud-volksvertegenwoordiger Vincent Diericx
(1862 – 1947). Dat gebeurde naar aanleiding van een zeven maanden durende rondreis door Congo, waarover hij heel duidelijk was : ‘Den
vierden maart aanstaande vertrek ik om mij nog meer te gaan overtuigen van het
menschlievend beschavingswerk in Afrika, door den grooten koning Leopold II tot
stand gebracht’.
Niets dan eerbied dus voor de koning.
Die eerbied bleef bij velen trouwens bestaan, ook bij koning
Boudewijn die bij de onafhankelijkheidsviering van Congo in 1960 zelfs op vrij
ondiplomatische manier verwees naar ‘het genie van Leopold II die niet naar
hier gekomen is als veroveraar maar als brenger van de beschaving’.
Dat veranderde echter snel. De Belgen die mee hielpen bouwen aan de ontwikkeling
van de kolonie werden bij hun terugkeer eerder beschouwd als egoïstische
uitbuiters en het woord ‘koloniaal’ werd een scheldwoord.
En in Aalst ?
Op het grondgebied van Aalst vinden we
geen standbeelden terug van deze oud-koning en moeten we het stellen met een ‘Leopoldlaan’,
die trouwens verwijst naar zijn voorganger Leopold I.
Deze straat ontstond in 1835 als nieuwe naam van de
Kattestraat. Toen in 1927 deze haar oorspronkelijke benaming terugkreeg, moest
een nieuwe locatie gevonden worden: de huidige Leopoldlaan werd de nieuwe naam
van wat voorheen de Kloosterstraat was.
Geen standbeeld dus … en ook geen straat.
Ook in buurgemeenten en -steden zijn er maar heel weinig
verwijzingen terug te vinden.
Maar heeft onze ajuinenstad dan helemaal niets te maken met de
kolonisatie?
Oh, jawel hoor … waar hebben de Aalstenaars trouwens niets
mee te maken …
Zeker nu de tijd van 'nonkel pater' of 'tante nonneke' voorbij is, dienen we ons bewust te zijn dat er toch nog wat sporen van onze
koloniale geschiedenis in Aalst terug te vinden zijn en dat vooral in de vorm van
soldaten, missionarissen, investeerders, ontdekkingsreizigers enz
- Een eerste was Albert Boone
(° 1869 in Aalst, + 1908 in Kinkanda)
Albert groeide op in het ouderlijk huis in de Dirk
Martensstraat 16.
Hij scheepte na zijn legerdienst in Antwerpen op 18/7/1891
in om in Congo-Vrijstaat dienst te doen als sergeant van de Force
publique, het leger van Congo-Vrijstaat.
In april 1892 werd hij chef de poste in
Dungu (Noordoost Congo) en in 1894 vergezelde hij de expeditie van de beruchte
bevelhebber Willem-Frans Van Kerckhoven.
Samen trokken ze met een leger in naam van Leopold II
vanuit het hart van Afrika op expeditie richting Nijl. Hun expeditie richtte
zich onder andere tegen de Arabische slavenhandelaars maar deze ‘Grote Arabische
Campagne’ werd later internationaal aangeklaagd voor gruweldaden jegens de
Afrikaanse bevolking.
In 1895 was hij als luitenant gelegerd in Bima, Uele
en nam hij deel aan een tweede expeditie.
Albert werd bij zijn terugkeer, als één van de weinige
blanke overlevenden van Van Kerckhovens expeditie, als een échte held van het
Statieplein naar het Landhuis op de Grote Markt gebracht.
Daar kreeg hij te
horen dat hij de perfecte man zou zijn voor een grootse Aalsterse droom.
De ‘beau monde’ van onze stad had immers een concessie in Congo Vrijstaat en vanuit ons Vlaamse industriestadje plande men een logistieke lijn, recht naar het donkere hart van Afrika.
De ‘beau monde’ van onze stad had immers een concessie in Congo Vrijstaat en vanuit ons Vlaamse industriestadje plande men een logistieke lijn, recht naar het donkere hart van Afrika.
De ambitie was ongekend.
Enkele families die ons vandaag nog steeds bekend in
de oren klinken - de Bethune, De Clippele, De Vis, De Gheest, De Naeyer,
Geerinckx, Eeman, Liénart, ... - hoopten om rubber in het Congo van Leopold te
vinden, en waren er van overtuigd dat ze zo op korte tijd fortuin zouden kunnen
maken.
Ze ‘fixten’ in Engeland een raderboot en het was dus eind
19e eeuw dat men op de Congostroom de ‘Alostville’ kon zien varen.
De enthousiastelingen trokken het oerwoud in, op zoek
naar rubber dat ze dan later met de lokale bevolking verhandelden voor zoutklompen. Intussen genoten ze
van jachtpartijen, de nederigheid van de Afrikaanse stammen en het dagelijkse leven.
Fernand, de broer van Albert, bezweek aan dysenterie
en Malaria. Hij werd begraven in de Aalsterse nederzetting Kivula.
Op het thuisfront mikten de Aalsterse industrieën ondertussen
op dubbele winst en zo verrees het rubberverwerkend bedrijf ‘La Centrale
Belge’. De fabriek bevond zich aan de Hoge Vesten, daar waar zich nu de
carnavalshallen bevinden, en verschafte verschillende generaties Aalstenaars
werk.
Tot begin jaren ’50 werden er rubberproducten
vervaardigd.
In 1899 stapte Albert over naar ‘La Centrale
Africaine’ van burgemeester Leo Gheeraerdts.
Deze maatschappij stond in voor rubber- en ivoorexport
en was actief in het bassin van Kasai.
Daarna werkte hij er als directeur voor bovengenoemde firma, die net zoals La Djuma, waarbij Leon de
Béthune ook betrokken was, deel uitmaakte van de Compagnie du Kasaï.
Door de Aalstenaars werd dit fabriek trouwens ook wel eens ‘’t Katsjoeken’
genoemd.
Van de fabriek ‘’t katchoeken’ naar het café ‘’t
katchoeken’ is geen grote stap … en als we nog wat verder stappen komen we
meteen bij ‘’t Katchoeken’, de bijnaam van onze eerste Ajuinboer (daarover is HIER meer te
lezen).
In 1898 werd Albert vereerd met de medaille ‘Etoile
de Service à deux raies’.
Deze burgerlijke onderscheiding was in 1889 door
koning Leopold II ingesteld voor mensen die zich verdienstelijk hadden gemaakt
in Congo-Vrijstaat.
De zilveren strepen verwijzen naar het aantal missies
ter plaatse.
Op de achterkant van de ster staat het motto vermeld :
‘travail et progrès’.
In 1899 schreef hij het artikel ‘Sur le poste de Bima’
dat verscheen in ‘Mouvement anti-esclavagiste’.
Deze publicatie was vooral gericht tegen de Arabische
slavenhandelaars.
Hij overleed in 1908 als gevolg van een ziekte, slechts
39 jaar oud.
- Ook zijn broer, Fernand Boone (° 1871 in
Aalst, +1901 in Kioula, Djuma), was in Congo actief.
Eerst als onderofficier van de Force Publique van 1896 tot 1899 en daarna ook als agent van de Société Centrale Africaine (Kasai).
Eerst als onderofficier van de Force Publique van 1896 tot 1899 en daarna ook als agent van de Société Centrale Africaine (Kasai).
Ook hij overleed vroegtijdig: amper 30 jaar oud
- We gaan verder met Jan De Windt
Jan (1876 – 1898) groeide op in het ouderlijk huis op
het Keizerlijk Plein (en nadien in de Nieuwstraat). Zijn vader was dokter in de
heel- en vroedkunde.
Hij studeerde geologie in Gent, Wenen en Berlijn en
behaalde de graad van doctor in de natuurwetenschappen, specialisatie
mineralogie.
Jan was lid van het Kruidkundig genootschap Dodonaesa
en was medestichter van de Vlaamse Natuur- en Geneeskundige Congressen.
Als bestuurslid van het liberale Willemsfonds
ijverde hij ook voor de vervlaamsing van de Gentse hogeschool.
Hij was in maart 1898 als tweede commandant van de
wetenschappelijke expeditie ‘Lemaire’ vertrokken.
Deze expeditie die zich van de oostkust van Afrika Congowaarts begaf langsheen de boorden van de Zambesi had als doel er topografische, etnologische, geologische en natuurkundige onderzoeken te verrichten.
Op 10 augustus van dat jaar kwam het bericht dat Jan
verdronken was op het Tanganyika-meer, en dat op amper 22-jarige leeftijd. De
oorzaak was een hevig onweer te Moliro.
De Jan De Windtstraat (tussen de Dr De Moorstraat en
de Hovenierstraat) is een blijvende herinnering aan hem.
Ook de volgende in het lijstje klinkt heel bekend in
de oren.
Het gaat immers over Léon De Bethune.
Léon (1864-1907)
was een telg uit een katholieke adellijke familie.
Hij trad in de voetsporen van zijn vader als politicus door gemeenteraadslid, schepen en volksvertegenwoordiger te worden voor de katholieke partij.
Hij trad in de voetsporen van zijn vader als politicus door gemeenteraadslid, schepen en volksvertegenwoordiger te worden voor de katholieke partij.
Zijn zwakke gezondheid maakte in 1887 reeds een einde aan
zijn diplomatieke carrière, maar hij maakte zich wel op andere manieren
verdienstelijk.
Zo zette hij zich vanaf 1888 in om de religieuze politiek
van de onafhankelijke Congostaat onder de aandacht te brengen van de Belgen om op
die manier steun te krijgen van katholieke landgenoten voor het Afrikaanse werk
van de vorst en om roepingen van missionarissen naar Congo te stimuleren.
Daarbij werd hij ook geholpen door zijn schoonbroer,
Edouard Descamps, professor internationaal recht aan de katholieke
universiteit te Leuven, die ook een functie bekleedde in het ‘Institut
Colonial International’ en de Hoge raad van de Onafhankelijke Congostaat’.
Zijn vader, baron Paul de Bethune, werd trouwens
ook al geloofd als één van de eerste aanhangers van de Afrikapolitiek van
koning Leopold II.
Zo bijvoorbeeld verdedigde hij in de Senaat in juli 1889 met
succes het voorstel tot staatsdeelname in de Compagnie du Chemin de fer du
Congo
Léon had contacten met abt Van Impe, directeur van het
Sint-Lodewijk van Gonzaga onderwijsinstituut in Gijzegem, dat zich wijdde aan
de opleiding van jonge Congolezen in België.
Een belangrijk doel hiervan was om de doelstellingen
van de kolonisatoren beter te doen begrijpen en hierdoor later beter te kunnen
inschakelen in de Congolese administratie.
Léon zelf vond dit eigenlijk een geldverslindend
project, dat trouwens na vijf jaar al werd stop gezet. Het had toen ook geen
zin meer vermits in Congo zelf ondertussen al diverse kloosterordes (de Jezuïeten
en de Scheutisten) begonnen waren met onderwijs ter plaatse in het kader van
hun evangelisatiewerk.
In 1889 richtte Léon in Aalst een plaatselijk comité
op van het Afrikaanse Rode Kruis en een jaar later ook een plaatselijk
comité voor het Belgisch Anti-slavernij Werk.
Vanaf dat jaar ging hij zich op uitdrukkelijk verzoek
van de vorst ook bezig houden met de missionering van Congo, waarvan hij enkel
voordelen zag: ‘met behulp van talrijke katholieke zendelingen en met
volharding zal men op een duurzame wijze dit ongelukkig volk tot een nieuw
leven brengen: het zonder achteruitgang al de graden van den vooruitgang doen
bereiken’.
Ook wou men toen de negatieve invloeden van de Islam (waaronder
polygamie) op zwart Afrika tegenwerken.
In september 1891 was hij op het Congres van de
Katholieken in Mechelen de welsprekende promotor van de Belgische missies
in Congo. Hij verkreeg er ook de steun van de Jezuïeten voor de evangelisatie
van en missionering in Congo.
Als doctor in de rechten en jong katholiek parlementslid werd
hij door koning Leopold II van nabij betrokken bij het bestuur van de
Vrijstraat Congo.
Van 1890 tot 1898 was hij secretaris van de Hoge Raad
van Congo-Vrijstaat en van 1899 tot aan zijn dood was hij er
raadsheer. Dit was niet enkel een adviesraad, maar ook een wetgevend orgaan
evenals opperste gerechtshof voor de Congostaat.
In 1892 verdedigde hij de stelling dat Congo- Vrijstaat
het recht had om grond in bezit te nemen die door de plaatselijke bevolking
niet gebruikt werd en dat dit niet strijdig was met artikel 5 uit de Akte van
Berlijn van 1885. Sommige Belgische commerciële groepen vonden dat dit neerkwam
op monopolievorming en dat dit zeker in hun nadeel zou kunnen spelen.
De Compagnie de commerce du Haut Congo kwam
daarenboven nogmaals in conflict met Leopold II door diens verbod op handel in
ivoor en rubber in het gebied van de Uele, het grensgebied in het Noordoosten van Congo. Volgens de Compagnie kwam ook dit neer op monopolievorming met het
oog op persoonlijke verrijking…
Als ‘rechterhand’ van Leopold II moest Léon ook
diverse aanvallen vanuit Groot Britannie op de Congopolitiek van de koning proberen
counteren. Daarbij kreeg hij hulp van zijn ex-stadsgenoot, priester Auguste
Boone die naar Engeland was verhuisd. Dank zij deze laatste kon hij de ‘Catholic
Press Limited’ aan de kant van de Congostaat krijgen.
De ontvolking van Congo verklaarde hij door te wijzen
op de zware gevolgen van de slaapziekte en wantoestanden werden als”
geïsoleerde feiten” geminimaliseerd.
Hij was commissaris-generaal van de grote Congo-exposities
die plaats vonden in Antwerpen (1885 en 1894) en in Tervuren (1897). Het
belangrijkste doel daarbij was ‘den bezoeker vooral van de nuttige zijde der
onderneming op de hoogte stellen en tevens het bewijs leveren van den
onmeetlijken vooruitgang die Congo op enkele jaren heeft gedaan’. Daardoor
werd ook het nut van de katholieke missies aangetoond. Als commissaris-generaal
van de Congolese sectie wou hij op de wereldtentoonstelling van 1897 in Brussel
een ruimere plaats voor de missies in Congo.
In 1899 werd hij belast met een onderzoek naar de
zending van de missies in Congo.
Hij vond het ‘zijn dringende plicht om het
ongelukkige volk al de graden van den vooruitgang te doen bereiken’ en zo
ging de Bethune meer en meer als financiële tussenpersoon van de koning
fungeren in godsdienstige zaken. Een voorbeeld daarvan is een cheque van
100.000 fr. op naam van de Bethune om de abdij van Westmalle te steunen voor
haar vesting in Congo
Hij bereidde mee de overdracht voor van Congo
Vrijstaat aan het koninkrijk België als de kolonie “Belgisch-Congo”.
Leopold II wou hem voor de geleverde inspanningen belonen en bood hem in 1907
het ministerschap voor de kolonies aan.
Léon diende dit echter te weigeren door zijn zwakke
gezondheidstoestand. In datzelfde jaar zou hij op 43-jarige leeftijd
vroegtijdig overlijden.
Léon wordt ook wel eens de ‘stroman’ van Leopold II
genoemd omdat hij mee ingestaan had voor de propaganda en de misbruiken had
afgedaan als geïsoleerde incidenten.
De Leo de Béthunelaan is de laan die loopt van het
rond punt ‘Haring’ tot aan de St Jobskerk.
Niet alleen Leon was echter belangrijk voor Congo. Ook
zijn broer Louis De Bethune is vermeldenswaardig.
Louis (Aalst,5/8/1872 – 29/1/1939) was ook katholiek
volksvertegenwoordiger van 1912 tot 1932.
Hij was Doctor in de rechten van de Katholieke
Universiteit Leuven en werd adjunct-kabinetschef van de staatssecretaris van de
Congo-Vrijstaat.
Twee andere bekende namen in Aalst zijn Jacques
Geerinckx en Baron Romain Moyersoen.
- Jacques Geerinckx (°1913, + 1943) werkte in het
begin van de jaren 1930 in het Noorden van Belgisch Congo op een plantage in
Bujala, gelegen in de provincie Zuid-Ubangi in het Noord Westen van het land.
Hij vervoegde in W.O. II in de herfst van 1942
de Belgische Inlichtendienst te Londen. Hij keerde terug naar België
als geheim agent. Bij de dropping per parachute op 14 mei 1943 boven het
Luxemburgse Soy ging het mis met zijn parachute en vond hij een
dramatische dood. Na de oorlog werd hem postuum een belangrijke Britse
onderscheiding toegekend. Op 23 maart 1954 werd het plein palend aan de
Terlindendreef / Boudewijnlaan / Sylvain Van der Guchtstraat naar hem genoemd
als “square Jacques Geerrinckx”. De drie andere zonen erfden het kasteel en
verkochten het op 17 mei 1965 aan de "Societé d'Etudes et de Réalisations
Immobilières" of beter gekend de naam N.V. Etrimo.
- Baron Romain Moyersoen (°2 september
1870 +21 april 1967) maakte in 1937 een eerste reis naar Belgisch Congo en ‘stelde
vast hoe ver de kolonisatie en de welvaart van de inlandse bevolking waren
gevorderd’.
Hij was toen voorzitter van de Senaat en was vol
bewondering voor het werk van de missionarissen en in het algemeen voor het
werk dat zijn landgenoten er hadden verricht. In juli 1950 keerde hij,
gecoöpteerd senator zijnde, terug om de huldiging te vieren van een
fabriek die het Aalsters bedrijf Roos-Geerinckx en De Naeyer er had opgericht.
Het Baron Moyersoenpark bevindt zich tussen de Beukendreef
en de Zwembadlaan.
Tot zover enkele ‘bekende namen’. Uiteraard zijn er nog
verschillende mensen die wat tussen de plooien van de geschiedenisboeken zijn
verdwenen maar toch ook hun belang hadden in de kolonisatieperiode. Hieronder
enkele voorbeelden uit (Groot) Aalst :
- zuster Marie Coppens (° Aalst in 1862, + Melle
1919) die van 1896 tot 1912 als ziekenverpleegster actief was in Congo (Moanda
en Kinkanda)
- Jean Baptiste Verschelden (° Aalst in 1866, +
Luik in 1931) was als officier actief bij de Force publique.
- Urbain Van Der Brempt (° Aalst in 1873, +
Antwerpen 1906) die in 1900 als klerk vertrok naar de Stanleypool en in 1903
postoverste werd in Moengo. Maar daar een ziekte opdeed en reeds op 33-jarige
leeftijd overleed.
- Emiel Vereecken (° Gijzegem in 1886, +
Coquilhatstad in 1938) was districtscommissaris in Lulonga.
En als we even verder buiten de stadsgrenzen gaan, vinden
we binnen het vroegere ‘Land van Aelst’ ook nog volgende namen terug :
- Achilles De Riemaecker (° Berchem, bij
Oudenaarde in 1850, + Leopoldville in 1893) was sergeant in de Force
Publique maar werd getroffen door een zonneslag.
- Octaaf D’Hooge (° Wichelen in 1857, + Zele in
1899) stond als priester vanaf 1892 de arbeiders bij die werkten aan de aanleg
van de spoorweg Matadi – Stanleypool. Hij werkte ook onvermoeibaar aan de
bouw van een kerk en een bibliotheek in Matadi. Zijn gezondheid werd daarbij
ondermijnd.
- Désiré De Smet (° Sint-Goriks-Oudenhove in 1867, + Lisaba in 1900) was
onderofficier bij de Force publique, maar werd getroffen door
eczema en dysenterie waardoor hij op 33-jarige leeftijd overleed.
- Jules De Potter (° Ename in 1868, + Ronse in 1912) was als
zonechef actief.
- Jules Lejeune (° Geraardsbergen in 1870, +
Thysville in 1909) was actief in de koloniale administratie maar werd getroffen
door moeraskoorts.
- Hector Van Cattendyck (° Dendermonde 1871, +
Nsekololo 1892): sergeant bij de Force publique, na hevige koorts
overleden op 21-jarige leeftijd.
- zuster Hildebrand, Marie Lebon (° Zottegem in
1872, + Lokeren in 1902) wiens gezondheid sterk verzwakte door haar verblijf in
de tropen.
- Charles Glorie (° Okegem 1872, + Stanleyville
1901) was als onderluitenant van de Force publique circa 1894
betrokken bij een campagne tegen Arabische slavenhandelaars. Overleed op
29-jarige leeftijd aan dysenterie.
- Leon Coppens (°Lede 1875, + Lovo 1898) die als
agronoom werkzaam was in Temvo en als achttienjarige overleden aan hematurie
(bloed in de urine door verschillende oorzaken).
Als je de jaartallen bekijkt, valt onmiddellijk op dat
het grotendeel van deze personen reeds voor hun 45ste overleden zijn.
Meestal gebeurde dit door de slopende invloed van het tropisch klimaat op hun gezondheid.
Meestal gebeurde dit door de slopende invloed van het tropisch klimaat op hun gezondheid.
Velen hebben dus op hun manier meegeholpen aan de
kolonisatie …
Vredelievend maar ook minder vredelievend.
Sommigen kregen een
standbeeld, anderen niet.
Sommigen worden beschimpt, anderen niet.
Tolerantie is tegenwoordig ver te zoeken. Hoewel de feiten
natuurlijk niet moeten of zelfs niet mogen (!) geminimaliseerd worden, is het toch
jammer om te zien dat sommige van deze vandalen zelfs niet weten van wie het standbeeld
dat ze bekladden eigenlijk is … laat staan dat ze de achtergrond kennen.
Het is zeker begrijpelijk dat beelden van omstreden figuren
emoties kunnen losmaken, maar men moet het wel in de context van de tijd kunnen
plaatsen. En 'toen' was dat, jammer genoeg, allemaal normaal.
De Grieken deden het, de Vikingen, de Fransen, de
Spanjaarden, en noem maar op …
Er zijn erge dingen gebeurd, heel erge dingen ,dat is zeker, maar het
heeft ons wel gemaakt wat we nu zijn … een vrij, welvarend en gelukkig nog altijd
tolerant land.
De eis om een stuk van de geschiedenis te wissen, daar
wordt niemand beter van.
De eis om excuses?
Ok, en dan ? Dan gaan we daarna gewoon verder alsof niets van dit alles ooit gebeurde ?
Het is trouwens merkwaardig dat in Congolese
landen zelf geen standbeelden van de oud-koning worden vernield, terwijl dat
hier dan wel het geval is. Meer nog, de oud-koning krijgt er nog steeds erkenning.
En is het ook niet ‘raar’ dat bijvoorbeeld een
standbeeld van Julius Caesar, ‘de veroveraar en ontwerper van België’ bij
sommigen misschien wel voor ‘lichte oprispingen’ zorgt maar niet voor manifestaties
en plundertochten doorheen de stad ?
De meeste Vlamingen beschouwen hem als de man die onze
voorvaderen deel maakte van de rijke cultuur van het Romeinse Rijk … terwijl
dit eigenlijk ook ‘kolonisatie’ was ... en er ook uitbuiting en geweld bestond.
Beter dus om alles te ‘kaderen’ en een duidelijk
infobord bij te plaatsen.
Soit, geen echt eerbetoon in de vorm van een beeld of een straatnaam dus voor Leopold II in Aalst.
Wel een feitje misschien : het station van Aalst werd
op 6 juli 1856 plechtig geopend door deze tegenwoordig veelbesproken koning.
En de aandacht die nu opnieuw wordt gegeven aan dit
verleden wordt ook opnieuw geïntroduceerd in de scholen. In juni 2020 werd
immers beslist dat het onderwerp ‘kolonisatie’ verplicht zal worden in de eindtermen
van het secundair onderwijs.
En dat we nog niet aan het einde zijn gekomen van ‘kolonisatie’
bewijzen we trouwens met de plannen om naar Mars te gaan … en daar onze eigen …
ja hoor : kolonie te stichten …
Bronnen :
De Volksstem : verschillende artikels 1911
foto Albert Boone : J. Louies De Dirk Martensstraat :
waardevol Stadszicht
Het Land van Aalst 2016 nr 2
HLN uitgelegd : de kolonisatie
Wouter van der Spiegel
foto standbeeld Ekeren : NOS.nl
le-petit-bruges.be
bestor.be
stichtingdebethune.be
Geen opmerkingen:
Een reactie posten