In het centrum van Aalst wordt nog steeds volop gewerkt
aan de restauratie van de Sint-Martinuskerk. Dat gaat onder andere gepaard met
rondleidingen en de uitgave van informatiebrochures. Geheel terecht wordt zo de
schoonheid van de oude kerk in de schijnwerper gezet. Men komt interessante
achtergrondfeiten te weten en men ziet details van het interieur die men niet
eerder opmerkte. Zeker eens een bezoek waard!
Meer over ‘d’aa keirk’ is trouwens HIER te lezen.
Een ander kerkpareltje vinden we terug aan de Capucienenlaan,
net buiten het stadscentrum.
‘De Capecienekeirk’ is helemaal niet vergelijkbaar
met ‘d’aa keirk’. Ze is bijlange niet zo oud en ze herbergt bijvoorbeeld ook
geen Rubens of meridiaanlijn.
Toch is ook deze kerk meer dan de moeite waard om eens te
bezoeken. Er hangt immers steeds een warme sfeer en ook historisch gezien valt
er heel wat te vertellen. Op een dikke 100 jaar evolueerde ze immers van
kloosterkerk naar parochiekerk en lokale kerk binnen de grotere parochie
Aalst-Linkeroever. Over het kerkgebouw HIER meer.
Om het allemaal op een rijtje te zetten begin ik met de
komst van de Kapucijnen in Aalst (en neen, dat was niet aan de Capucienenlaan
waar we ze natuurlijk onmiddellijk mee associëren).
De orde der Kapucijnen vond haar ontstaan als reactie
op de opkomst van de Calvinistische, Protestantse of Geuzenleer (de
‘contrareformatie’). De kapucijnen of minderbroeders kapucijnen (Ordo
Fratrum Minorum Kapucinorum) zijn een tak van de orde van de franciscanen.
De orde werd gesticht door Mattheüs van Bascio
(1495–1552) en is rond 1585 uit Spanje overgekomen in het zog van Alexander
Farnese, de nieuwe gouverneur der Nederlanden die onze streken op de Geuzen
kwam heroveren.
De kapucijnen, 'minnebroeders' of ‘bedelmonniken’ vonden hun inspiratie in
de leer van Franciscus van Assisië (Umbrië-Italië) die armoede en een
strenge levensstijl voorschrijft.
De monniken waren gekleed in een grove bruine pij met een
pinkap of hoed en liepen blootsvoets (later werd dat blootsvoets op sandalen).
Typisch is ook dat men steeds een gordel (koord) droeg met drie knopen erin.
Deze drie knopen verwijzen naar de drie geloften van de orde : armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Het was wanneer Franciscus deze drie geloftes op papier zette dat de kloosterorde der Franciscanen ontstond.
De kleur van de habijt is ongeveer dezelfde als die van een hazelnootgebak dat in Oostenrijk wel eens graag gegeten wordt. Het is een gebak dat wordt gedrenkt in wijn en rum, en dus voor 'het nodige plezier achteraf' zorgt. De naam ? Een 'besoffener Kapuziner'. Ook bestaat er in de Weense koffiehuiscultuur een 'Kapuziner'. Dat is een mokka met een 'toef' slagroom, zodat de bruine kleur ook hier weer aan de monikspij doet denken. En nu we toch bezig zijn .... Ook de Italiaanse 'cappuccino' dankt zijn naam aan deze religieuze orde.
Door hun strenge en armoedige levensstijl wilden ze een
voorbeeld stellen aan de bevolking, en dit in tegenstelling met de hunker naar
goederen en bezit van de Kerk vóór de inval van de Geuzen.
Hieraan werd de openbare prediking gekoppeld want met de
kerken en overgebleven kloosters was het na de geuzenbezetting nogal triestig
gesteld.
Deze predikanten hielden hun boetepreken in eenvoudige
mensentaal op de hoeken van de straten of zelfs in de nabijheid van de galg bij
uitvoering van een vonnis. Ook werd er geleidelijk meer gepredikt in de lege
parochiekerken en in verschillende steden en dorpen rond de kloostersteden.
Als compensatie hiervoor kregen ze van de plaatselijke
overheid een bescheiden vergoeding.
Naast de prediking waren ze op veel plaatsen ook aktief
in het geven van catecheselessen en het afnemen van de biecht. Later kwam dan
ook de verzorging van de pestlijders op de voorgrond. Aanvankelijk was het
biecht horen door de paters enkel toegelaten bij mannen.
Naderhand kwamen er de vrouwenkloosters bij zoals ‘de
Gasthuiszusters’, ‘de Zwarte Zusters’ en ‘de Karmelietessen’.
Pas veel later mochten de paters ook de biecht afnemen
van vrouwen, maar dit enkel als de biechtstoel in goed verlichte kapellen stond
en de biecht afgenomen werd door reeds oudere paters (kwestie van de #metoo
niet te aantrekkelijk te maken).
De eerste kapucijnen in België vestigden zich in
Antwerpen en geleidelijkaan werden er van daar uit kloosters gesticht in verschillende
andere steden.
De gemeenschap kreeg in 1614 toestemming van het
stadsbestuur van Aalst en ook van het bestuur van het Land van Aalst (dat
was het beheersorgaan voor de 177 gemeenten in de wijde omgeving van Aalst) om
zich in Aalst te vestigen.
Voorlopig namen ze hun intrek in het huis van de Aalsterse
schepen Jan de la Quadra.
In datzelfde jaar kocht ‘het Land van Aalst’ enkele woningen
op in de Kapellestraat, nog verder uitgebreid in 1615 met de aankoop van de “erve
ende behuysde steden staende in de Capellestraat toebehoorende aen Hendrik van
Steirteghem” voor de som van 768 gulden.
Het nieuwe klooster en de rechts aanpalende kerk waren
gesitueerd op de huidige Graanmarkt aan de rechterzijde van de Kapellestraat,
nu Zwarte Zustersstraat, rechts palend aan wat nu het huis De Bolle is, links
grenzend aan de stadswallen (nu Vaartstraat) die in de volksmond “de
Kapucienenvesten” werden genoemd.
In de Kapellestraat bevond zich ook de Scherrewerretoren, ook
Schrobberstoren genoemd, waar binnenin een watermolen werkte.
Achteraan paalde het aan de site van het huidig atheneum.
Op de plaats waar rechts op de Graanmarkt de fietsenstalling geplaatst is stond
het grote kerkhofkruis (later werd daar de grote pomp geplaatst die lang de
Graanmarkt heeft gesierd maar ondertussen ook reeds lang verdwenen is).
Beweringen als zou het klooster ooit op de plaats getaan
hebben van het huidig Pupillencomplex zijn onjuist. Rechts op het grondgebied
van het huidig Pupillencomplex stond wel het eerste klooster van de Zwarte
Zusters, palend aan de stadswallen en aan de Capellepoort en -toren.
De bouw van het klooster werd voltooid in 1624,
maar de inrichting ervan nam nog vele jaren in beslag. Doorheen de ganse
geschiedenis van het klooster doken aanvragen en betalingen op voor diverse
herstellingswerken en verbeteringen aan de gebouwen. De betaling ervan
geschiedde meestal door het Landscollege land van Aalst.
Aangezien in het begin enkel de kerk en enkele lokalen
glazen ramen hadden moet het er in de winter niet echt aangenaam geweest zijn.
Alhoewel de paters zelf eigenlijk niet zo veel in het kerkgebouw kwamen – ze hadden
‘hun bureel’ in een afgesloten ruimte achter het hoofdaltaar – werden ze toch
in de kerk zelf begraven. Dat was natuurlijk omdat men toen geloofde dat men hierdoor
dichter bij de Hemel kwam.
In de geest van armoede waren er in de kerk geen
offerblokken te vinden en werd er ook geen stoelgeld gevraagd aan de gelovigen.
Gezien het klooster door de overheid beschouwd werd als een instelling van
openbaar nut, kregen de kapucijnen ook kosteloze geneeskundige verzorging en
gratis geneesmiddelen.
Bovendien werden ze ook in voldoende mate voorzien van
brandhout.
Ook vanwege de abdij van Affligem en Ten Roosen ontvingen
de kapucijnen regelmatig enkele giften. Zijzelf verschaften op hun beurt dagelijks
brood en soep aan de behoeftigen.
Tijdens de regeringsperiode van de Oostenrijkse keizerin
Maria-Theresia vond men dat de godsdienstbeleving de spuigaten uitliep. In heel
wat kloosters en orden was de naleving van de evangelische gedachte ver zoek en
was het aantal geestelijken veel te hoog.
De bedelorden werden aanzien als een te zware belasting
van de bevolking. Alhoewel de kapucijnen er vrij goed uitkwamen dienden ze ook
een aantal geestelijken te verminderen.
Keizer Jozef II, de opvolger van zijn moeder
Maria-Theresia, hief in 1783 de “nutteloze orden” op. Alhoewel de
kapucijnerorde niet opgeheven werd wegens hun sociale inzet, kregen ze het wel
heel moeilijk om verder te kunnen blijven
functioneren.
Hun seminaries werden gesloten en alle contacten met de
buitenlandse kloosteroverheid werden verboden.
Bij de Brabantse Omwenteling kozen de kapucijnen
voor het volk en trokken op als veldkapellaan tot Vlaanderen en Brabant geheel
bevrijd waren van de Oostenrijkers.
Een kapellaan is een geestelijke, hulppriester of
hulpgeestelijke, van de Rooms-Katholieke kerk die de godsdienst in een kapel
verricht.
In 1790 verklaarden “de Verenigde Nederlanden”
zich onafhankelijk, maar in hetzelfde jaar keerden de Oostenrijkers terug … en
de kapucijnen dienden zo kort na mekaar verschillende malen troepen van de
belegeraars te huisvesten.
Uiteindelijk zal de nieuwe Oostenrijkse keizer Leopold II
een aantal van de gehate beslissingen opheffen en kwam er tijdelijk wat rust
over het land.
‘Tijdelijk’ want in 1794 vielen de Fransen terug binnen.
In 1796 werden alle kloosters opnieuw afgeschaft en dit
maal werden ook hun bezittingen aangeslagen.
Ook de kapucijnen stond hetzelfde lot te wachten
natuurlijk.
De Commissaris van de Nationale Domeinen kwam op
22/9/1796 een inventaris opmaken van de leden van de kloostergemeenschap.
Op 9/2/1797 werd ook inventaris gemaakt van de ganse
inboedel van de kerk en het kloosterbezit.
De kerk, kloostergebouwen en tuinen van het
kloostercomplex kregen onmiddellijk een andere bestemming. Zo werden de
graanvoorraden van de stad in de gebouwen ondergebracht en de hooi- en
strovoorraad in de kloostertuin. Met die voorraden werd door de bezetter trouwens
flink geknoeid want er waren voortdurend klachten over de resterende
hoeveelheden.
Aalst werd, zoals de meeste steden van Vlaanderen, in
verschillende perioden zwaar geplaagd door de pest, die dood en
vernieling zaaide onder de bevolking. De benaming “pest” werd algemeen
gebruikt, ook als het eigenlijk over een tyfus- of cholera-epidemie ging.
Meer over ‘De pest in Aalst’ is HIER te lezen.
In sommige steden stierven er toen dagelijks 60 tot 70
personen, wat in vergelijking met het toenmalig bevolkingscijfer echt wel enorm
was.
In 1485 stierven er in Aalst op 3 maanden tijd zo 1.200
personen. Een speciaal kerkhof werd buiten de stadswallen aangelegd op het
grondgebied van de huidige Albert Liénartstraat.
In 1597 was er de aanstelling van Hendrik Breem in 1597
als pestmeester.
De verzorging van de pestlijders was voornamelijk het
werk van de Zwarte Zusters en de Gasthuiszusters. Meer info over de Zwarte
Zusters vinden jullie HIER.
De geestelijke bijstand aan zieken en stervenden werd
verstrekt door enkele (pest-)paters. Ze woonden in pesthuisjes aan de
buitenrand van het kloosterdomein en mochten geen contact hebben met hun
medebroeders omwille van het besmettingsgevaar.
Om verlost te worden van de gesel van de pest werden alle
mogelijke heiligen aanroepen, O.L. Vrouw, Sint-Rochus, de heilige man Job
(Sint-Jobskapel), Sint-Antonius enz.
Er werden Novenen gebeden en er werden processies
gehouden en wanneer de pestperioden eindelijk uitbleven werd dit algemeen
toegeschreven aan al die religieuze activiteiten.
Ongetwijfeld heeft de verbetering van de hygiënische toestand van waterputten
en open rioleringen hierin echter een groter aandeel in gehad.
Na de opheffing van de orde bleven de kapucijnen
zoveel mogelijk bij elkaar in burger woningen. Sinds de afkondiging van het
concordaat tussen Frankrijk en Rome in 1801 begon men terug in kleine
gemeenschappen samen te leven.
De paters moesten leven van hun werk in het onderwijs, van
activiteiten in de parochies of van de steun van familieleden en vrienden. Nog
anderen verdienden hun boterham als handarbeider, schoenmaker, tuinman of kok.
Na het concordaat werden verschillende kapucijnen verbonden aan een kerk als
mislezer, biechtvader, kapellaan of aalmoezenier in gasthuizen en
gevangenissen.
Een heropleving van het kapucijnenleven begon met
mondjesmaat na 1815, maar ook onder de Nederlandse koning Willem II bleef het
kloosterleven nog altijd afgeschaft.
In de Belgische grondwet van 1831 werd de vrijheid
van godsdienst en het recht op vereniging weer ingevoerd, maar de
kapucijnergemeenschap was tegen dan zodanig ontredderd en gereduceerd dat het nog
tot 1845 duurde vooraleer een nieuwe start kon worden genomen.
Hun actieterrein lag bij deze heropstart bij de gewone
mensen.
Die werden bereikt door predicatie in allerlei vormen
zoals volksmissies, aanbiddingsdagen, recollecties, vastensermoenen, het
verspreiden van volksdevotie en het horen van biecht.
In het teken van de christelijke caritas werd in
Antwerpen in 1869 met het foor-, woonwagen- en schipperswerk begonnen. Bij deze
– marginale - groep ging de aandacht vooral naar het dopen van volwassenen en
kinderen, de eerste communie, het sluiten en regulariseren van huwelijken en
kerkelijke begrafenissen.
Ook de eerste schoolstrijd van 1879-1884 en de opkomst
van het socialisme met zijn antigodsdienstige ideeën ging aan de kapucijnen
niet onopgemerkt voorbij en gaf aanleiding tot het oprichten van eigen
katholieke organisaties.
Er kwam stilletjes aan opnieuw uitbreiding van de
kloosterorde en in 1908 keerden de kapucijnen na lange tijd ook terug
naar Aalst.
De kapucijnen kwamen terug naar onze stad naar een nieuwe
locatie aan de rand van de stad in de wijk Sint-Job, op een terrein Beekveld
genaamd. Langs het pas getrokken deel van de ring rond de stadskern - toen nog
een aarden weg - verrezen op initiatief van provinciaal Benvenutus van
Sint-Michiels de huidige kerk, het klooster en een studiehuis voor
clerici-filosofen.
Tijdens de gemeenteraadszitting van maandag 7 oktober
1907 werd er door de liberale minderheid toch een onthouding genoteerd bij de
stemming voor de aanneming van de lijnrichtingen van ‘den nieuwen
verbindingsweg tusschen de St Jobstraat en den Gentschen steenweg’ …
‘Hét’ werd niet gezegd maar … ‘omdat er kwestie was
aldaar van de oprichting van een Capucienenklooster? … Niet eene boerderij met
melkerij, brouwerij enz zoo als men het wil doen gelooven aan de landbouwers
van St Job, maar een groot studiehuis met openbare bidplaats’.
Dat de Kapucijnen niet in de smaak vielen van de
liberalen, dat begreep men al snel. Hun leven van gebed en versterving zou
immers het tegenovergestelde zijn van wat die ‘heeren’ zouden doen.
Alles over de uitbreiding van de Kapucijnen op deze nieuwe locatie is HIER
te vinden.
Bronnen :
Pierre Van Der Vurst
De Denderbode 10/10/1907
KU Leuven, faculteit theologie
geschiedenis der stad Aalst: Frans De Potter en Jan
Broeckaert
1875-de kapucijnen te Aalst : Dany D’Herdt
2001-VVAK Mededelingen nr. 1/2008 : Graanmarkt : De
pupillen of het Rijksadministratiecentrum
Aalsters erfgoed in gevaar? Pierre van Der Vurst
VVAK Mededelingen nr. 3/2009
“Twelck de heere behouden wille”
ajvar.nl (gerecht en afbeelding besoffener Kapuziner
Freddy Caudron-Kerk en leven nr 23 12/8/2009
Johan De Baere-internet: - kapucijnen – vlaanderen -
sintantoniusaalst.
De Nieuwe gazet van
Aalst, 25 februari 1983
Facebook 't Kapucijntje
sintantoniusaalst.be>historiek
Het Laatste Nieuws
12/2/2011
Het Nieuwsblad 16/9/2017
De Standaard 15/11/2008
encyclo.nl/begrip/kapellaan
Geen opmerkingen:
Een reactie posten