dinsdag 22 oktober 2019

Prinsjen van Oilsjt : 1967 : Jean-Paul De Boitselier (+1998)

De allereerste Aalsterse carnavalssingle die op vinyl uitkwam, werd geperst bij uitgever Philips in 1967 en was een singeltje van Jean Paul De Boitselier (kortweg Jean-Paul) die dat jaar de eer had om met de scepter te mogen zwaaien over zijn geliefde stad. 

Jean-Paul had al een ‘verleden’ gezien ook zijn vader, Fransky, al regeerde over Aalst en het carnavalsgebeuren er met de paplepel ingegoten werd. 
Dat klein 'Jean-Polleken' (°07/10/1937) geen eendagsvlieg zou worden, bleek ook al uit het feit dat hij reeds op zijn 13 jaar teksten schreef op melodieën van reeds bestaande nummers. 
Hij organiseerde ook een heus circus op de Hopmarkt, die hij laten voorafgaan had door een stoet  doorheen de straten van onze stad. 
 

Als Keizer en Prins Carnaval was vader Frans overal van de partij. Het gebeurde regelmatig dat Jean-Paul zijn vader vergezelde op verschillende festiviteiten, waardoor hij ook de smaak van het vastenavondvieren te pakken kreeg. Toen zijn vader in 1962 stierf, liet Jean-Paul het carnavalsgebeuren even aan zich voorbij gaan, hoewel het vlammetje natuurlij zou blijven branden. 
Kort na het overlijden van vader Frans, huwde hij met Nora Van der Meirsch. 

Jean-Paul stelde zich in 1966 al kandidaat maar wist eigenlijk op voorhand dat het tegen Kamiel een verloren zaak zou worden. Hij bezag dit jaar als een ‘werkjaar’, een ‘voorbereidingsjaar’ naar 1967 waar hij zou knallen. 
Tijdens de carnavalsdagen van dit jaar was hij steevast ‘op maroede’ met zijn maat Herman Louies. 
Samen vormden ze het groepje ‘d'Aalweiters’, en zorgden daarmee voor het nodige vertier in  de Aalsterse cafés. Op en rond de Grote Markt brachten ze er hun ‘grootse’ café-melodieën ten gehore. 

Zo bijvoorbeeld op de welgekende tonen van Aline (J'ai pleuré).
Daar hadden ze volgende tekst op gemaakt : 

"Goeien auvend, mensjen allemool. 
Damme weir ier zén es doeidnormool. 
Want vandaug es't onzen dag, 
vol met voorten vér de lach. 
Na bringen me weir ideis 
van goei gekoste cafeis", 

En daarna bezongen ze de verschillende cafés : De Graaf van Egmont  (‘De Koont’), Dirk Martens, Bristol, De Middenstand, De ‘Bezze’ van Amsterdam, Club, De Hoorn, Belfort, Pick-nick, De Nachtwacht, De Koornbloem (‘Bij Van Der Elst), 't Land van Riem, 't Paviljoen, 't Groen Kruis en Centrum. 
Het succes van hun gelegenheidsgroepje groeide zelfs uit tot buiten carnaval en zo werden ze bijvoorbeeld ook gevraagd om op te treden op de feestavond van de Vriendenkring Schotte.

Hij was dus zeker al gekend ‘in het milieu’ toen hij zich in 1967 opnieuw kandidaat stelde en hij was niet zinnens om zich dit jaar de titel te laten ontglippen. 
Hij ging dus volop voor ‘campagne voeren’ en deed dit door lucifers en koffiebonen uit te delen. Ook zijn medekandidaten deden lustig mee in het uitdelen, en men kan dus eigenlijk stellen dat vanaf dit jaar het campagne voeren de doodnormaalste zaak zou worden. 

Dat Jean-Paul over een geweldig stem beschikte wisten we al, dat hij talent had ook en dus was het bijna normaal dat hij zijn tegenstanders Paul Brijs, Robert Coppens en Paul De Waegeneer ‘onder tafel’ zong en dus ook met de eerste prijs ging lopen. 


Zijn deelname aan de verkiezing in 1966 was een mooie voorbereiding geweest.
Hij voerde dus geen publiciteit, en toen hij met Kamiel Sergant, Georges Van Der Vorst, Firmin Van De Velde, de oudste broer van Michel Cleemput en een kandidaat van de Dekenij Kattestraat de strijd aanbond, stond hij er dan ook heel ontspannen bij. 

Zijn speech kende hij uit het hoofd, en zijn Aalsterse versie van “J’ai pleuré” sloeg in bij het publiek, dat luidruchtig zijn naam scandeerde. 
Kamiel Sergant, wiens supporters met spandoeken aanwezig waren, zei op een bepaald moment : “Jean Paul, g’hetj gewonnen jong”

Kamiel was in 1963 al prins geweest en was dan ook de topfavoriet, dus die woorden op dat ogenblik horen deed hem deugd. 
Uiteindelijk werd het voor het jaar 1966 dus toch opnieuw Kamiel, voor Georges Van Der Vorst en Jean Paul. 

Uiteindelijk helemaal geen desillusie voor Jean-Paul, gezien het hem toch te doen was om zich voor te kunnen bereiden op het volgende jaar, en ‘deelnemen’ dus zeker prioriteit had op ‘winnen’. In dat opzicht was hij dan ook glansrijk geslaagd. Hij had gehoord en gezien hoe het moest en zijn strategie voor 1967 lag toen al in grote lijnen vast. In de zomer van dat jaar al begon hij met zijn definitieve voorbereidingen. 

Schepen Gilbert Claus was toen voorzitter van het Feestcomité, en architect Walter Van Herreweghe had de functie van feestleider. 

JP had zich op de verkiezingen zo hard geconcentreerd, dat hij helemaal geen oog meer had voor de anderen. 
Hij wist met moeite wie zijn tegenstanders waren : Brijs, Rob en ....euh ... nog ene (dat was dan uiteraard Paul). 
Hij zong zijn liedje, dat iedereen tegenwoordig nog steeds luidkeels kan meebrullen : 
“Oilsjteneers zemmen, en weir vinnen da ferrem, weir zen goed in de grond, mo spreiken geiren oever ... dei dei dei dei, dei dei dei dei dei … “

Een nieuw geluid was geboren in Aalst, en iedereen zong meteen mee. Heel Aalst sprak er over. De eerste échte Aalsterse carnavalshit was geboren. Er zouden er nog honderden, duizenden volgen, maar het feit van de eerste te zijn pakken ze hem toch nooit meer af. De eventuele twijfelaars werden zeker over de streep getrokken door zijn zelfgeschreven “Oilsjteneirs Zemmen” en er was dus geen discussie meer mogelijk. 
Prins van Oilsjt ’67 werd Jean-Paul. 

Het werd nog een memorabele stoet voor de prins dat jaar. 
Toen enkele caramellenwerpers hun plaats weigerden af te staan bij het oprijden van de Grote Markt, werd de prins dan maar op de schouders van Fritz Van der Stock en Daniel Jacobus de Markt opgedragen. Na wat onderhandelingen mocht de prins dan toch nog zijn ereronde doen bovenop de wagen. 

Tijdens ‘zijn’ jaar bleef Jean-Paul voornamijk in Aalst. De buitenstoeten en evenementen buiten de stad liet hij zoveel mogelijk aan zich voorbijgaan. 

“Oilsjteneers zemmen’, met als B-kant “De jongens van de veirkemert” zijn ondertussen echte evergreens geworden in de Aalsterse carnavalswereld. Op de tonen van deze plaat, die trouwens tegenwoordig nog steeds uit de boxen knalt, voel en ruik je als het ware de échte carnavalssfeer. 

Eigenlijk zijn het heel eenvoudige akkoorden, maar wel met een spitsvondige simpele Oilsjterse tekst. Dat zijn trouwens steeds de ingrediënten geweest voor zijn carnavalsnummers.  Jean-Paul kon die als geen ander in zijn sappige Oilsjterse dialect steeds ten gehore brengen. De teksten leek hij bij wijze van spreke steeds ter plaatse  uit z’n mouw te schudden op menig bal, tijdens den “Oilsjterse auved” of bij andere gelegenheden waar hij mocht opdraven. 

Jean Paul I was dan ook nog maar net als  prins verkozen, of reeds die vrijdag (zestien dagen voor carnaval) werd hem gevraagd om het liedje ook op plaat te zetten. Van alle kanten bleef men aandringen, de hele dag en nacht lang. 

Tot Jean Paul dan ‘s zondags zonder veel overtuiging Dissen Kieckens opbelde en hem uitlegde wat de Aalstenaars van hem verlangden. 
Dissen stelde zich in verbinding met de commerciële directeur van Philips (De heer Moons), die JP de maandag daarop al contacteerde. 
Zonder veel hoop – dertien dagen voor carnaval – deed deze nog maar eens zijn verhaaltje over. 

“Morgenvroeg om negen uur zijn we bij u”, klonk het aan de andere kant van de lijn in het verbaasde oor van de prins.  Het zou een waanzinnige strijd tegen de tijd worden. 

Dinsdag waren de heren van de uitgeverij Lamy- Van Den Hout, van het merk Primavera, ter plaatse. 

Ze vroegen hem om zijn eigen compositie eens te laten horen. Zonder orkest, enkel onder begeleiding van een gitaar, deed Jean Paul zijn ding. 

De heren vonden het goed, en vroegen meteen wat er op de B-kant zou komen ... 
Een B-kant .. Oja, een B-kant is er ook nog nodig. 
Jean-Paul dacht even na over een typisch Aalsters lied, en meteen schoot hem het welbekende “Jonges van de Veirkemert’ te binnen. Dat moest het worden ! Een refrein dat iedere Aalstenaar kende. 

Het refrein was echter wel gekend, maar ... de rest ? 
Tja, ... de rest ... 
Jean Paul kende het niet, enkele oude carnavalsratten ook niet, zelfs Gust Kees wist niet hoe dit aireken verder ging!”

“Zekken dingen es da na nie grof” ...

Er zat dus niets anders op dan de volgende coupletten zelf te gaan schrijven. 

Odilon Mortier zorgde voor het orkest en, samen met de orgelist van de Actif Club, ook voor de orkestrale aanpassingen en de melodie voor de coupletten. 
Alles werd keurig op papier gezet, en werd opname klaar gemaakt. 
Dinsdagmorgen kwam er dan een telefoontje van een Aalstenaar die bij de BRT werkte en die wilde voor de studio opnames een groep van dertig verkleden zien. 
Ook dat speelde men (uiteraard) klaar ... da kaan alien in Oilsjt ... 
In de studio van Decca werd de plaat dan opgenomen voor Philips. 
Alles verliep naar wens. 

De moederband werd op woensdag naar de perserij gebracht, vrijdag werden de platen geperst en de hoezen gedrukt. ‘s Maandags gingen de zwarte schijven in hun hoesje en dinsdag om 11 uur lagen ze bij Dissen Kiekens en andere Aalsterse platenhandelaars. 
De radiodistributie die banden had met Philips, kreeg van directeur Moons de opdracht om het plaatje zo veel mogelijk te draaien, en dat gebeurde dan ook … tot zo’n 20 keer per dag. 

Aalst liep storm voor zijn hit. Bij Kieckens lagen er zo’n tweeduizend in dozen op de toonbank, aan 66 frank ’t stuk en ‘s Anderendaags waren ze allemaal al weg. De zoon van Dissen had een ganse dag niets anders moeten doen dan kaartjes typen voor de Juke-boxes van de Aalsterse cafés. 

Drieduizend nieuwe exemplaren werden de vrijdag verkocht en nog eens drieduizend extra op carnavalszondag zelf. 
In Aalst werd gedurende die drie dolle dagen en nachten niets anders gezongen dan dat ze het hier ferrem vonden om Oilsjteneers te zen. 

Samen met bloemenfee Annick Palsterman, en omringd door zijn Prinsengarde (de Galante Moilentrekkers), doorkruiste Jean-Paul zowat de hele stad. Hij was overal aanwezig en zijn succes was overweldigend. 

Eén ding vond hij wel jammer. Na de verbranding van 22 uur dinsdagavond, vertrokken bussen met Aalstenaars naar de Nachten van Antwerpen, en lieten hun stad daardoor nogal desolaat achter. Dat was een pijnlijke anti climax. 

Vastelauved was voorbij en zwijgend liepen de laatste verkleden naar huis … plotseling waren ze allemaal heel erg moe.

Een verdiende prins ? Ja hoor!
Als kind immers stak Jean Paul stak als kid al boordevol fratsen. 
Het bleek een nerveus ventje te zijn met een onvoorstelbare, ongebreidelde fantasie. Het leven was voor hem één grote grap. In iedere situatie die zich voor zijn ogen voordeed, zag hij direct het komische element. Wie met Jean Paul op de lappen ging, lachte zich dus zeker te pletter, de lol kon gewoon nooit op. 

Kinderen konden toen ook nog rustig ravotten in de straten en op de pleinen, er viel altijd wel wat te beleven. Zo kon je toen in het straatbeeld nog je eigen circus opzetten, waaraan op de koop toe een heuse reclamestoet voorafging. Wat hij dan ook deed … door de Statiestraat, over het Statieplein, via de Vooruitgangstraat en den Botanieken Hof, en langs de Fabriekstraat terug naar de “Koelemert”, waar de tenten waren opgeslagen. 

Iedere vrije dag en elk mogelijk vrij uurtje brachten de kinderen op de straat door. 
Daar waar spelende kinderen tegenwoordig ‘het storende element’ op de straat zijn, was het toen net omgekeerd. De auto was de ‘indringer’ op de straten ...    
Je was als kind trouwens wel verplicht om voortdurend wat te verzinnen, want televisie was er nog niet, laat staan computers, videogames en smartphones. De straat was je eigen wereldje, waar je godganse dagen zelf je scenario’s schreef en alle mogelijke rollen speelde. 

Zijn vader Frans De Boitselier en moeder Honorine Beeckman waren allebei voortreffelijke dansers, en Frans vormde ook met Charles Van Steenberghe een paar apart. Frans en Charly, een duo, dat zich in die tijd over een enorme populariteit mocht verheugen. 
Grootvader Modest Beeckman bracht in de toenmalige Aalsterse revues het publiek ook aan het gieren, en zo kwam het dat ieder die Jean Pauleken toen kende, zei ‘da maaneken eig’et van gien vremde’ (‘dat ventje heeft het van geen vreemde’)

De appel viel dus zeker pal onder de boom en Jean Paul werd parodist en imitator met zo een onnavolgbare mimiek, … Mocht hij in Nederland zijn geboren, hij was ongetwijfeld al sinds vele jaren een gevierd cabaret artiest geweest. 

Hij kreeg een heel mooie carrière. In tegenstelling tot zijn voorgangers Henri Arijs en Simon D’Hondt, heeft hij immers wél meer dan 1 keer deelgenomen aan een prinsenverkiezing ... en met succes.
 
In een quiz enkele jaren geleden, werd de vraag gesteld hoeveel keer Jean-Paul er is bijgeweest. 
De meeste quizzers waren ervan overtuigd dat het vier keer was, maar daar sloegen ze de bal mis. Het was ondertussen maar liefst vijf keer. 

Het begon al in 1955, hij was toen zeventien. 
De mensen van de vroegere weerstandsgroep “Rita”, mevrouw Pletsier, Gustaaf De Stobbeleir en Bastien Verhulst (die ook de jury vormden) organiseerden in de zaal Madelon één van de eerste verkiezingen van Prins Carnaval. 
In de zaal achter Oscar Van Paemel’s “Pompierken” stonden Ben Barrez, Bert Verbestel, Fransky en zoon Jean Paul op het podium. 
“Ik was bereid om de hoop te vullen” zei hij. 
Een speech moest toen nog niet worden gehouden. De jury en gedeeltelijk ook het publiek beoordeelden de kandidaten immers enkel op hun kostumering, mimiek en presentatie. 

Het was vader Fransky die toen de show stal, en uiteindelijk ook het pleit won. 
Een jaar later werd hij Keizer carnaval. 
Niet gewonnen dus, maar zoon Jean Paul had toch maar mooi al enige podiumervaring opgedaan. 

Het zou wel nog elf jaar duren vooraleer hij opnieuw op de bühne zou klimmen.
Meteen deed hij opnieuw een gooi te doen naar het prinsschap. 
Intussen was hij in December 1962 gehuwd met Nora Van Der Meirsch, een meisje uit een verfijnd artistiek milieu. 
Frans De Boitselier was kort daarvoor overleden. Eén en ander zou er dus waarschijnlijk de oorzaak van worden dat Jean Paul de eerste jaren niet meer zo erg veel aan carnaval dacht. 

Op 25/07/1998 verloor onze keizerlijke stad deze Prins der Prinsen. Hij die ons wondermooie carnavalsongs naliet. Cultureel erfgoed .. . Deze liedjes moeten  we met z’n allen  koesteren en in ere houden, ter nagedachtenis van deze artiest. 

Raldegeda, Ka-Ka-Carnaval, de Rozenbril, ‘k drink zu geren Safir, en zoveel andere songs waarvan velen zelfs nog nooit zullen van hebben gehoord hebben waren verkrijgbaar op vinyl, langspeelplaten, cassettes en ondertussen ook op cd.  Zij zullen ongetwijfeld nog heel lang door de Aalsterse carnavalisten meegezongen worden. 
Zorg er trouwens ook zeker voor dat je de tekst van het ”stroeimezieksken” niet vergeet als je met carnaval rondloopt in Aalst. Het zal je zeker goed van pas komen.

--- Een overzicht van alle prinsen die onze stad kende tot hiertoe is HIER te vinden ---

Geen opmerkingen:

Een reactie posten