vrijdag 3 mei 2019

Ambachten : Zeepzieders

Een zeepzieder (19e eeuw) maakte zeep uit natuurlijke vetten zoals reuzel, boter, levertraan, hennepolie, lijnolie, raapolie of een mengsel van voorgenoemde oliën.

Deze stoffen hebben allen gemeen dat ze bestaan uit triglyceriden, esters van vetzuren en glycerine. 


Het Zeepzieden als handwerk is een heel oud proces maar komt sinds de 20ste eeuw eigenlijk niet meer voor op commerciële basis. 
Wel wordt het nog steeds her en der beoefend als hobby.  

Het vet werd eerst op een vuur in een grote koperen ketel gekookt.

Het koken gebeurde met loog, meestal een mengsel van potas en kalkloog.

Door deze behandeling verzeepte het vet. 

Het mengsel van olie en loog moest geroerd worden tot er een homogene massa ontstond. Deze massa dikte in door afkoeling, en in een paar dagen ontstond zo een zachte zeep.


Het woord ‘zieden’ betekent eigenlijk koken, denken we bijvoorbeeld aan: ziedend van woede (= kokend van woede), of ‘ziedende patatjes’ (= kokende aardappeltjes).

In het Aalsters wordt 'zieden' ‘zoeien’. Zo zal niemand raar opkijken als je spreekt over : 

- Een gezoeien hesp (= een gekookte hesp),
- E gezoeien oi (= een gekookt ei),
- De patatten zoeien (= de aardappelen koken),
- De moeir zoetj (= de moor kookt),
- De witte was afzoeien (= de witte was afkoken)

of ... na een avondje stappen: ik voel mè gezoeien;

Bronnen

geni.com 
WikipediaZEEPZIEDERS 
Cursus Oilsjters aan het CVO Aalst (Jan Louies en Jacqui De Pauw)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten