Het oud schepenhuis, ook wel 'den Ouden Steen' genoemd, werd in 1225 gebouwd, en is vermoedelijk het oudst bewaarde schepenhuis van de Nederlanden.
Het was in dit gebouw dat de bestuurders van de stad hun werk deden. Het schepenhuis groeide later uit tot een onderdeel van het Belfort.
Het
oorspronkelijke huis werd in Leedse zandsteen gebouwd in 1225, dus in de vroeg
gotiek.
Het onderste deel van de achtergevel is romaans (± 1230).
Het
Schepenhuis wordt beschouwd als oudst bewaarde in zijn soort in de Nederlanden,
hoewel het verschillende malen verwoest en herbouwd is. Zo werd het gebouw in
1360 grotendeels vernield tijdens een Gentse opstand onder leiding van Lodewijk
van Male. Enkel de noord- en de oostgevel bleven toen nog bewaard.
Het
gebouw werd wederopgebouwd in 1407 door Jan De Hase (de westgevel) en Jan Van
Goeteghem (de zuid- ofte voorgevel).
Het
is trouwens dezelfde Jan Van Goeteghem die dat zelfde jaar ook startte met de
bouw van de belforttoren. Deze zou in 1460 voltooid worden door Jan d'Otter.
Tot
in 1650 had het Schepenhuis ook een altaar, waar dagelijks de mis werd gelezen. In 1652 werd de dagelijkse mis op het schepenhuis volledig afgeschaft.
Het oude schepenhuis was met het oude Landhuis ernaast verbonden door een galerij die werd afgebroken in 1776.
De functie van 'stadhuis' werd behouden tot in het begin van de 19e eeuw. Na de inlijving van onze gewesten door Frankrijk verhuisde het stadhuis naar het iets verderop gelegen Landhuis.
In de tweede helft van de 19e eeuw bevonden zich nog de muziekschool en de tekenacademie in het gebouw, en daarna deed het nog verder dienst als stadsmuseum (tot 1970) en stedelijk archief (van 1938 tot 1970)
In de tweede helft van de 19e eeuw bevonden zich nog de muziekschool en de tekenacademie in het gebouw, en daarna deed het nog verder dienst als stadsmuseum (tot 1970) en stedelijk archief (van 1938 tot 1970)
Het gelijkvloers van het Schepenhuis wordt ook wel eens de Ridderzaal genoemd. Het volledig gerestaureerde schepenhuis werd plechtig geopend op 4 december 1981.
De gemeenteraad vergaderde er voor het eerst op 15 december 1981.
Het
gebiedshuisje of Bretesk : het vooruitspringende laatgotische gebouwtje, dateert uit 1474
en was de plaats van waaruit de stadhouder (de baljuw) de wetten afkondigde
voor het volk dat op de Grote Markt verzamelde.
Vijf
beelden uit de 19e eeuw sieren bovenaan deze gevel: het beeld van gerechtigheid
: 'vrouwe Justitia', Dirk Heer Van Aalst, schilder Pieter Coecke van Aelst,
keizer Karel V en Cornelius De Schrijver (Latijns dichter).
Na het gebruik als proclamatieplaats deed het huisje later nog dienst als kwartier voor legerofficieren, als politiebureau, bureau van de burgerwacht, en na WO II was ook de dienst Toerisme er gehuisvest.
De kelder (crypte) van het gebouw deed dienst als gevangenis en politiepost.
Tegenwoordig vinden er tentoonstellingen plaats. Het gebouwtje werd voor het eerst opengesteld voor het publiek in 1981, naar aanleiding van een tentoonstelling van beeldende kunsten, ingericht door de dienst cultuur.
Tegenwoordig vinden er tentoonstellingen plaats. Het gebouwtje werd voor het eerst opengesteld voor het publiek in 1981, naar aanleiding van een tentoonstelling van beeldende kunsten, ingericht door de dienst cultuur.
De
belforttoren of 'Tettentoeren' dateert uit 1407 (afgewerkt in 1460) en dankt zijn elegantie aan
de achthoekige toren met opengewerkte gaanderij.
De sierlijke belforttoren van
43.60 meter hoog, werd in 1999 opgenomen op de lijst van werelderfgoed van
UNESCO en herbergt één van de oudste beiaarden van ons land. De nog werkende
beiaard herinnert nog steeds elk kwartier aan de eeuwenoude aanwezigheid van
dit prachtige gebouw op de Grote Markt. De beiaardier moet trouwens 136 trappen
beklimmen om de beiaard te bespelen. Meer info over deze beiaard is trouwens
HIER te lezen.
Op
de voorzijde van het gebouw staan twee beelden die de graven van Vlaanderen en
van Aalst voorstellen. Daartussen hangt een zonnewijzer uit 1600.
De zonnewijzer tussen de twee beelden was aanvankelijk zo oud als de belforttoren
zelf.
In
1600 werd echter een nieuwe zonnewijzer gemaakt die 80 jaar later door Jan
Lippery opnieuw verguld werd.
In
de nacht van Aalst-kermis op 7 juli 1879 brandde een gedeelte van het gebouw af
tijdens een vuurwerk. De voorgevel, het fronton, het torentje en het belfort
werden hersteld en de beiaardklokken werden hergoten en het aantal werd meteen
uitgebreid van 38 naar 52.
De
restauratie van de belforttoren werd het eerst aangepakt, maar de zonnewijzers
werden niet meer aangebracht. De heropbouw van de voorgevel gebeurde pas in
1886.
Tijdens de oorlog bleef de Grote Markt het centrum van de macht in onze stad.
In de kelders van het Belfort vonden toen voedsel- en goederenbedelingen voor de noodlijdende bevolking plaats. Gezien veel producten van Amerikaanse bodem kwamen, was de naam ‘Amerikaanse winkel’ al gauw in algemeen gebruik.
Het stedelijke voedingskomiteit slaagde er trouwens in om gedurende de hele oorlogsperiode de bevolking te blijven voorzien van graan, melk, rijst, zeep, kleding en chocolade.
Vanaf 1916 werd hier ook het gehate en gevreesde Duitse ‘Meldeamt’ gevestigd. Alle mannelijke 16-plussers moesten zich hier komen aanmelden en velen werden opgeëist om te gaan werken in de Duitse oorlogsindustrie.
De oorlog woedde hevig, maar het gebouwencomplex is niet getroffen geweest, zodat het nog steeds in dezelfde toestand kan blijven bestaan.
Tot
eind jaren '60 bezat de Aalsterse belforttoren nog een ‘klassiek’ uurwerk, met
neogotische cijfers zoals we op de meeste plaatsen te zien krijgen. Eigenlijk niets speciaals dus, ... tot in de
jaren '60 de klassieke wijzerplaat vervangen werd door een meer eigentijdse
versie … met halve bollen.
Deze
versie bezorgde het gebouw, eigenlijk ongewild, meteen de bijnaam
"Tettentoeren", en deze zal blijven voortleven tot heden.
Trouwens,
voor de liefhebbers van het ‘Oilsjters’ : Een tettengaraasj of een tettengariel is een beha.
De
oude wijzerplaten zijn echter niet verloren gegaan. Ze bevinden zich in het Oud
Hospitaal (weliswaar op zolder).
Ook
de wijzers zelf zijn niet verloren, deze bevinden zich tegenwoordig in Mere,
bij de heer Van Stijvendael, pompier en caféuitbater. Hij heeft die van de
aannemer kunnen kopen want "ze waren toch voor het oud ijzer bedoeld"
De
moderne wijzerplaat werd in 1964 gekozen omdat ze soberder zou passen bij de
toren.
Bij
het bouwen van de toren in de 15de eeuw was er immers nog geen horloge.
De
voorgevel van het belfort bevat het opschrift 'Nec spe, nec metu', een
herinnering aan de inhuldiging van Philips II als Graaf van Aalst (1555) die
deze spreuk tot de zijne had gemaakt.
De
datum in het midden van de spreuk, 1200, zou verwijzen naar de veronderstelde
bouwdatum van het schepenhuis, maar deze zou dan later bijgesteld worden naar
1225...
Onder
het gebouw werden kelders aangelegd die als folterkamers gebruikt werden. Hier
werd trouwens ook de bende van Jan de Lichte berecht.
Alle
circa 130 aangehoudenen werden toen naar Aalst overgebracht en gevangen gezet,
sommigen werden opgesloten in het Belfort, maar omdat de gevangenissen te klein
waren werd eveneens gebruik gemaakt van de Barbaracaemere ende
Catharinacaemere.
Verblijf
in de gevangenis werd trouwens niet beschouwd als straf, het was een
verblijfplaats waar men wachtte op het komende onderzoek, de ondervraging, de
uitspraak van het eventuele proces en uitvoering van de opgelegde straf.
Ijzeren deur van de gevangenis in het belfort |
Om
een ideetje te geven over gang van zaken toen : er werd bij de verdachten een
zogenaamd scherp-examen afgelegd.
Dit
Scherp-examen gebeurde met behulp van foltering in de kelders van het Belfort. Gebruikte middelen waren onder andere duimschroeven (verbrijzelden het duimgewricht) en Spaanse laarzen (verbrijzelden het scheenbeen).
Bekentenissen
die afgelegd werden in de folterkamer waren niet rechtsgeldig, en om die reden
moest de verdachte zijn bekentenis dan later opnieuw afleggen buiten de
folterkamer, in de rechtbank, nadat door de rechters eerst gevraagd werd of de
bekentenis niet werd afgelegd onder druk van de folteringen.
Slechts
weinigen durfden het echter aan om het tegendeel te beweren. Immers, als de bekentenis ingetrokken of gewijzigd werd begon de hele procedure opnieuw, van voren af aan.
Dit
unieke complex kreeg ondertussen een meer hedendaagse culturele bestemming, als
vergaderruimte of tentoonstellingsruimte. De gemeenteraadszittingen vinden er
sedert de jaren 1980 opnieuw plaats en sedert 2018 is het belfort op bepaalde
momenten ook opgengesteld voor het publiek.
Een
beeld van ons “Belfort”, door de ogen van een Amerikaans kunstenaar.
In
“Vanished Towers and Chimes of Flanders” uit 1916 geeft de auteur en
illustrator, George Wharton Edwards, ons een nogal ongewoon beeld van het
Belfort.
Edwards
studeerde te Antwerpen en Parijs, in 1912 verhuisde hij naar Greenwich,
Connecticut.
Waarschijnlijk
heeft hij het Belfort in het echt gezien en getekend, nog voor het uitbreken
van wereldoorlog I. Hij ging hij ervan uit dat het Belfort na de inname door de
Duitsers was vernield.
Ook de Sint-Martinuskerk was volgens hem door de
Duitsers volledig vernield.
Vandaar
“Vanished” of “Verdwenen” in de titel van zijn boek.
De
Koleirengeivers hadden in 1965 een carnavalliedje over 't belfort en de zwerte maan (op de melodie van 'Geef mij
maar Amsterdam'):
Refrein:
in
Oilsjt zen schoein gebaan
't
belfort en de zwerte maan
ziet
den toeren dor na stoon
't
hangen twellef baalen oon
ze
zen zu dik en rond
't
wooter komt in anne mond
waair
een willen gienen bicht
ziet,
ons baalen zen verlicht
es
da na gien schoein zicht
Strofe:
Onzen
toeren heit wel bollen
Mor
a heit giene korsei
De
stad oi ni genoeg kredieten
Aal
heer zengen zen gon rollen
En
heere portomonei
Es
toe, ze zitten zonder pieten
Onzen
toeren stoot e dor na bloeit
Domei
toeinen zen bollen nog zu groeit
Bij
de restauratie in 1992 was de benaming 'Tettentoeren' een groot argument voor
het behoud van de beroemde / beruchte wijzerplaten met hun specifieke
'vrouwelijke vormen'.
Ook
het feit dat de 'nieuwe' wijzerplaten ondertussen, na 40 jaar, deel uit maakten
van het monument zou maken dat het dus gewoonweg niet kón dat deze wijzerplaat
(en met deze ook de benaming) zou verdwijnen … en dus bleef de wijzerplaat
maar.
Ook
het bronzen standbeeld van Dirk Martens werd toen trouwens niet opgekuist bij
de restauratie, eigenlijk om dezelfde reden : omdat hij dan 'De Zwarte Maan'
niet meer zou zijn. Enkel de sokkel werd opgekuist.
Dat het belfort een grondige opkuisbeurt nodig heeft, dat is zeker. Dat dat veel centjes zal kosten, dat is ook zeker. In 2019 werd werk gemaakt van een subsidiedossier dat ingediend werd bij het FoCi (Fonds voor Culturele Infrastructuur. Toen haalde het dossier het niet, maar een nieuwe poging in 2021 bleek wel succesvol te zijn.
Het dossier was een gevolg van het beleidsplan dat meer aandacht vroeg voor het historische karakter van onze stad. Enkele belangrijke gebouwen en plaatsen zouden worden opengesteld voor het grote publiek, maar daarvoor is het natuurlijk nodig dat dat op een veilige manier kan. Veilig = restauratie = centjes ...
De totale kost volgens het dossier loopt op tot 2,4 miljoen €. Een grote som die zal gebruikt worden voor bouwkundige werken, technieken, duurzaamheids- en toegankelijkheidswerken en - misschien zelfs het belangrijkste punt - veiligheid.
Met deze subsidie zouden het belfort en het gebiedshuisje ingericht kunnen worden zodat ze het hele jaar door toegankelijk zouden kunnen zijn voor het publiek.
Begin 2022 kwam dan het goede nieuws dat er in elk geval al 1,1 miljoen € Vlaamse subsidies voorzien worden.
Soit, tegen eind 2024 zouden we in Aalst moeten kunnen beschikken over een 'familievriendelijk' belfort waar de verhalen over Iwein van Aalst en Jan De Lichte opnieuw tot leven kunnen komen.
Dat
den ‘Tettentoeren’ een geliefkoosd onderwerp is in carnavalsmiddens, bewijzen
de talrijke liedjes die het gebouw beschreven en beschrijven. Zo was er ‘Den Tettentoeren’ van Prins
Antoine.
As
kleine gast wiste’k nog van dieje goeien aven peerdentram,
Kinjerkopkes
in de stroten,
Weir
ginken elk joor nor de foeir, soms in regen, soms in smoeir,
Weir
kosten ons tén al nie loten.
Mé
ons dobbel zondagsprei, nor de zwontjes van Barrez,
Giejl
daugen zwieren en plezieren,
Boisen
en de carroussel, was ver ons aliejn van tel
Om
vastelauved mei te vieren.
Ref
: En door rond diejen aven tettentoeren,
Door
kan iejn ieder van op oon
Door
es nen Oilsjteneer verloeren,
En
es den toid nog bleiven stoon.
Voil
Janetten van weliejr, zaugde vroeger kiejr op kiejr,
Mé
carnaval de mert afdwoilen,
Mé
vizosje of tettemoesj, eu voil kostum, een kinjerkoesj
Da
zal in Oilsjt toch noeit verdwoinen.
Op
ieder’n hoek stond miejneg kraum, ‘k rappeleir mé giejne naumm,
Vol
sgerregossen en me boelink
Och,
getj nog as ge’t goe beziet kraumen iejte mond en friet.
En
zu vindj ieder toch zén goestink.
Refrein
Ver
een appel en een oi, want onze spoorceng stond opzoi,
Trokken
weir van ’t iejn not ’t ander
Recht
nor de boizen en de risp, het loenapark de kakkewalk,
Alted
in groepkes be malkander.
Ik
em er ten nie op geletj ‘k smoeirde d’iejste sigaret,
En
’t keirmislief een beiske geiven.
Och
dovan emme’k toch giejn spoit, niemand mokt me eu verwoit,
We
zén makander traa gebleiven.
Refrein
No
aal die joren as ge’t wist, voele’k me toch carnavalist
En
‘k zeg da zonder ’t oeverdroiven
De
vraa woor da’k e ben getraad verdientj eu standbeldj in pier gaad,
Och,
zu lupt somwoil te koiven
‘k
Ben van mé leven in mé kot, wa doene’k foitelek toch zot
Zo
da nog iemand apprecieiren
Die
microeb van ’t carnaval zitj teigewordeg oeveral
En
dades nie te likwideiren
Refrein
En
ondertussen heeft ook prins Werner zijn eigen ‘Tettentoerenlied’
uitgebracht. Het lied verscheen op de
CD ‘Oilsjt de max’ van 1998 (volume 2).
Hierbij de woorden :
Refrein:
En
oon den tettentoeren
Ge
moetj allensj ni groin
Stoot
er weir iet te gebeiren
Ziet
de peiremeiles droin
Alles
is omklidj
Giejl
ons stad es omgebaad
En da lotj zeiker de kliejren
Van
'n Oilsjteneer ni kaat
Het
bistjen da komt boeven
En
ied'riejn weit et aal
Want
den toid es oongebroeken
Ver
et Oilsjters Carnaval
Florken
en Florisken
Kommen
oit eire slaup
De
zoemer es gepasseirt
En
ze emmen giejne vauk
Er
kliejren zen gestreiken
Ze
doeng ze weir isj oon
Want
't es toid
Ze
gon ver droi daugen op de boon
In
d'hallen wertj
De
leste and geleid
De
leste loedjes weigen zwoorst
Da
wertj altиd gezeit
Aga
nog ewa verven
En
ier en door een striejp
Mor
as ze boiten roin
Ten
is alles wel geriejd
Refrein
Monjen
oon e stik
Es
doorveir noig geweirkt
En
iederiejn die doeget toch
Oit
de grond van zen ert
En
da de stoet ier
Elk
joor verdrom passeirt
Iet
ieneg es
Da
wetj iederiejn die et krejeirt
As
ze passeiren madam of meniejr
Plasjt
tein isj in eir annen
En
doet da tein kiejr ver kiejr
Apprecieirt
wa ze tein doeng
En
leift mei in de ban
Want
't zen toch koensjtweirken
Wa
niemand ons nie nodoeng kaan
Refrein
Me
Carnaval Me
Carnaval Me
Carnaval
Me
Carnaval Me
Carnaval Me
Carnaval
Me
Carnaval
Als
afsluitertje hier nog een raadseltje, .. “ver d’echte Oilsjteneers’ :
Wie
springt er oeiger as den tettentoeren ?
.
.
.
.
.
Nieje
? Nimand ?
.
.
.
.
.
Awel
... Iederiejn hé, want den tettentoeren
kan ni springen
Bronnen :
Historiek der oude straten - P. Van Nuffel
Geschiedenis der straten van Aalst - Ghysens J.
visit-aalst.be
inventaris.onroerenderfgoed.be
Geen opmerkingen:
Een reactie posten