Ver de bistjes 'ter land', klik HIER
Ver de bistjes 'in 't woter', klik HIER
We kennen ze vinnen in of oit een (voegel) moit = in of uit een kooi
Een paar uitdrukkingen om te beginnen :
- Zennen bek in zen ploimen aven : zich heel koest houden, zich niet moeien
- Oeirt, de voegelkes zen on ’t schoifeln : hoor, de vogeltjes zijn aan het fluiten
Appelbie : een wesp
Beifkalleken / Beifstertjen : een kwikstaartje
Bie : bij.
Biekerf : bijenkorf, ook de naam van een bekend Aalsters café
Boor : rosse streekvlieg
Boskanarevoegel : Europese kanarie (boskanarie)
Doif : duif
Doivekeet : duivenhok (ook straatnaam : Doivekeetstroot)
Donderbizjeken : donderbeestje, onweersvliegje
Ezzel : een horzel: oeik gebeizigd as verwoitwoerd
Fernoinvoegelken : insectenetend vogeltje
Flieramois : een vleermuis
Floitenier : wesp, komt van ‘fruitenier’, ook gebruikt voor ‘leugenaar’
Gaadvinksken : Goudvink / geelvink.
- Het gaat hier ook over een muntstuk (wie veel ‘gaadvinkskes’ had, was rijk).
- Ook gebruikt als bijnaam voor oud-burgemeester en minister Romain Moyersoen
Geelord : groenvink, groenling. Werd ook gebruikt als spotnaam voor Charles Woeste
Gesgroensjel : groenvink / geelgors
Glozenmauker : een libelle
Kalle : een ekster, een kraai oeik : e stoksken > kalleken wip
Keuteken : winterkoninkje
Kezemiesken : koolmeesje
Liaweirk : een leeuwerik
Loister : zanglijster, kleine lijster
Meerloon : een merel
Meizeleer : groenvink (vinkachtig vogeltje)
Meizeleersois : fratertje, soort bruinzwart vinkje
Moosj : een mug
Oiben : een uil
Orend : arend, ook een gekende wijk in Aalst, 'oever 't woter'
Paradoispeimel : een paradijsvlinder
Pa-ou : pauw
Peerd : een langpootmug, maar ook een paard
Peimel : een vlinder
Perebiest, peremigge : een langpootmug
Perejokker : kwikstaart
Perevlieg : een daas
Poeverken : een roodborstje
Prisj, perisj, parisj : een parkiet (uit het Frans ‘peruche’)
Regenvoegel : regenwulp, pluvier. Ook een merel, zo genoemd als hij fluitend aankondigt ‘hoiert, de regenvoegel’)
Ronker : een bromvlieg, Spaanse vlieg. In Zuid Nederland ook gebruikt voor een meikever.
Schoitloister : grote lijster, ook als scheldwoord gebruikt
Steikvoegel : een roofvogel
Stienmis : een ringmus
Tarantjen : een sijsje, werd vaak als zengvogeltje in een kooitje gehouden. Ook ‘Toeftarantjen’. Komt van het Franse woord ‘tarin’.
Tsjakloister : veldlijster, kramsvogel
Vlieg : - ‘k ben weg gelek een vlieg op een plank : ik ben vlug weg (ne ronker = een bromvlieg)
- Vliegenklasjer : vliegenmepper
Voegel : vogel
- Voegelazjeir : handelsreiziger (voyageur)
- Voegelazjeiren : seks hebben, voornamelijk van een ‘voyageur’ met een eenzame huisvrouw
- Ik zol der ’t voegelenschoit van kroigen : ik heb daar een grondige hekel aan
- Voegelenwoin : kraantjeswater, pompwater, regenwater
- Voegelken zonder kop : blinde vinken
- Voegelkesschoit : plankenkoorts, examenstress
Voegelstrois : een struisvogel
Willawoi / wiejawool : wielewaal.
- Niet verwarren met een wiejawoi (= lichtzinnig persoon, wildebras, onnadenkende)
Witjoe : Middenbelgische vink, wiens slak niet eindigt op ‘suskewiet’ maar wel op ‘witoe’
Wool : vink met uitheemse, zogenaamde Waalse zang. Eindigt niet op ‘suskewiet’ maar op ‘ritsetoe’.
Zwalm : een zwaluw
Ni echt in de locht, mor wel in de boeimen :
Meimel : houtworm (van ‘meluw’ : bladluis/houtluis)
Bistjes op 't land : klik HIER
Bistjes in 't woter : klik HIER
Geen opmerkingen:
Een reactie posten