Zoals de naam het al liet uitschijnen, stonden er – logischerwijs - ooit een windmolen aan de Windmolenstraat. De omgeving van de huidige Windmolenstraat werd trouwens sedert 1430 al het 'Windmolenveld' genoemd.
Reeds in de jaren 1400 werd de hele omgeving als de 'stompaertshouc' aangeduid, en het huidige Windmolenstraatje werd dan '... het straetkine daeer men gaet ter vesten waert' of 'het straetken in de hoochstraete, loopende naer den blauwe torre'.
Aalst kende rond 1572 geen enkele windmolen. Door de geografische ligging (aan de Dender) was het namelijk veel gemakkelijker om gebruik te maken van waterkracht. Logisch dus dat de watermolens tot zelfs in latere eeuwen de boventoon bleven voeren.
In periodes van grote droogte (zomer en vroeg najaar) of hevige vorst (met ijs en smeltwater als gevolg) maakten dat deze watermolens op verschillende vlakken heel kwetsbaar waren.
Een kwetsbaarheid die een windmolen niet kent. Ook de ligging op een heuvel maakte dat het water bij overstromingen nooit tot aan de molen zou kunnen komen.
Langs de ene kant dus veiliger en praktischer, maar langs de andere kant : bij windstilte was er ook niet veel mee aan te vangen, en bij storm en onweer waren ze nu ook niet bepaald onkwetsbaar.
Wat wel zo is, is dat de veilige ligging (binnen de stadsmuren) van zowel de water- als de windmolens in Aalst de reden waren dat heel veel molens konden onsnappen aan het oorlogsgeweld.
Dat
deze houten “wintcoornmeulen” werd gebouwd in 1594 (een jaar van 'groote
duerte van cooren') getuigt een stadsrekening:
"Also mijn
heeren van financien burgemeester ende schepenen deser stede aensocht hadden by
huerlieden briefven in daten XIII mey 1594 om syne majesteit te assisteren int
opmaeken van eenen wintmeulen tot geriefve van de gemeente,
so hebben de
voornoemde burgemeester en schepenen, tot bevoirderinghe van den selven wercke
ende dat de voorschreven meulen alhier grootelix van noode was, gheconserteert
de somme van honderd pond parisis betaelt aen Pieter Saye ende Lieven de
Somere".
Vlak na de oprichting kwam de houten molen echter al in het eigendom terecht van de Graeve van Vlaenderen. Adriaen Schellinck was de eerste pachter voor een termijn van drie opeenvolgende jaren.
Heel eigenaardig was dat dit blijkbaar een stedelijk initiatief was, maar dat de windmolen onmiddellijk in het bezit van de vorst kwam.
Voor de exacte plaats van de molen biedt een
politiereglement uit ca. 1660 geeft een nog iets duidelijkere plaatsbepaling.
Er
bestonden namelijk zware boetes voor personen die “hun vervoorderen savel te
steken en te haelen ontrent den wintmeulen ghestaen tusschen de Sautstraet ende
Pontstraet”.
In 1664 vinden we volgende officiële aanplakbrief voor de openbare aanbesteding voor het plaatsen van een nieuwe steenbalk en het verwijderen van de oude terug.
Dat was toen zeker nodig want de molen werd zwaar beschadigd tijdens een hevig onweer met sterke windstoten.
De
molen behoorde op dat ogenblik nog toe aan de Graven van Vlaanderen en het bericht werd
daarom in Gent gedrukt.
Transcriptie
van de Aanplakbrief :
Men
laet een yeghelijck weten van weghen sijne Conincklijcke Majesteyt, dat men
Maendagh toe-commende wesende den seven-en-twintichsten October 1664 op het
Stadt-huys der Stede van Aelst / ten elf uren voor noene / publickelijck aen
den minst biedenden / besteden zal het leveren ende stellen van eenen nieuwen
Steen-balck / op den wint-meulen binnen de voorz. Stede: mitsgaders het uytdoen
vanden ouden Balck aldaer ligghende.
Men
zal oock ten selven daghe / ure / ende plaetse / vercoopen à la haulce aen den
meest biedende / den ouden Steen-balck inden voorz. Meulen / noch
ligghende; op de Conditien als dan te verhaelen / berustende ten Comptoire
vanden Ontfangher Generael van Oost-vlaendren.
Elck
segghet den anderen voorts.
Tot
Ghent, by de Weduwe en Hoirs van Jan vanden Kerchove."
De windmolenpachter werd een vierde van zijn pacht kwijtgescholden over de drie jaren van zijn molentpacht.
De watermolens werden voor een termijn van negen jaar ter verpachting aangeboden. De nieuwe pachttermijn zou op Sint Jansdag ingaan.
De pachter verplichtte zich ertoe om de dijken, wegen, sluizen en onderdelen van het waterbed te onderhouden. Wanneer de molens beschadigd werden of afbranddden werd de pachter de schade wel vergoed.
In de tweede helft van de 16de eeuw berustte de molenpacht niet meer in de handen van de notabelen en magistraten. Het waren in die tijd meer de gewone burgers en zelfs hier en daar een molenondernemers die de grafelijke molens in pacht hadden.
De waarde van de windmolen steeg tussen 1594 en 1666 met maar liefst 328,5 %, bijna een viervoudiging van de prijs dus. Dit was niet enkel toe te schrijven aan de inflatie, maar ook aan de grondige herstellingen die plaatsvonden in de 17e eeuw. Ook werd een tweede maalgang aangebracht en waren de molenstenen duurder geworden.
Jaren later, we zitten dan reeds in de 18e eeuw, zou een zoon van Bernardus Bombeeck de molen gedurende een aantal pachttermijnen draaiende houden.
Op het einde van de 18e eeuw geraakte de benaming 'Sompershoeck' in de vergetelheid.
In 1830 werd hij gebruikt als schorsmolen door leerlooier Jacobus Boone.
Na een brand als gevolg van een blikseminslag was de molen zo bouwvallig dat de stad Aalst in 1839 besliste om hem te verkopen. De molen werd openbaar verkocht met het doel hem af te breken.
Pieter Van Damme, een molenaar uit Erembodegem, kocht de molen voor 3300 frank als gebouw (zonder de grond), demonteerde hem en bouwde hem terug op in Okegem.
Daar werd hij uitgerust met drie paar molenstenen.
De molen zal er verder leven als de 'Phenixmolen' of 'Phenixbergmolen'. Hij bevond zich op de Kattestraat 105 en werd gebruikt als Korenmolen.
Hier een foto uit 1930
Daar
werd hij rond 1936 echter zodanig bouwvallig en onbetrouwbaar dat hij diende gesloopt te worden.
In 1866 lagen hier nog de 'Impasse Callebaut' en de 'Impasse Bethune' (of ‘'t Convent').
Tegenover
het Windmolenstraatje was er in 1920 nog steeds de uitgang van het
voormalig Theresianenklooster, met panthof en kloosterkerkhof, hetwelk van 1632
tot 1783 in de Pontstraat gevestigd was.
In dit panthof werden in die tijd verscheidene kinderen van de families
Bombeeck begraven oftewel ..'in den hof gesoncken… '
Enkele bekende en toonaangevende hoven en erven op Sompershoeck waren: ..Eenen
Lochtinck, gheleghen in de Hoochstraete achter de stal gheheeten de Scheere;
den Swarten Hoop (1528); Sint Jooris (1539); het Fonteyntje
(1673); het Dambert (1771-1792); het klyn Parys (1846) en het
Haren Nestje (1860)..
In 1846 werden de zeven huisjes met de ingang gebouwd.
In mei 1974 werden de huisjes onbewoonbaar verklaard en vervolgens werden ze in oktober 1976 samen met de ingang gesloopt, ondanks dat het een zogeheten “klassiek beluik” betrof.
In 1692 werd het Windmolenstraatje nog 'het stratien leydende op het plain van den wintmoelen', in 1755 'het Meulestratien' en in 1758 'het Moelenstraetjen' genoemd.
Bronnen :
inventaris.onroerenderfgoed.be
bombeeck-genealogy.com
foto molen : heemkundige kring Okegem
molenechos.org Adrie De Kraker en Frans Weemaes
Geen opmerkingen:
Een reactie posten