woensdag 13 november 2019

Ambachten : Kleermakers - Kousenmakers

De omschrijving van dit ambacht in 1784 was “In een regt exclusief van kleederen te maeken, zoo in hunne winckels als in borgers huysen, het gone niemand buyten hun en mag doen, op de boete van zes guldens ende confiscatie van het werk”.

Dit laat toe de bevoegdheid ervan enigszins te omschrijven als : het monopolie in het vervaardigen van allerlei textiel op straffe van een boete van 6 guldens indien men deze regel zou overtreden.



De kleermakers produceerden in hoofdzaak voor de lokale markt. 
De statuten van het winkeliersambacht uit 1735 – dat vele kleermakers herbergde die op de verkoop werkten – weten de ruime omschrijving van “kleederen” te specifiëren: “Item alle cleermaeckers, caus ofte sockmaeckers, werckende op den coop in het versnijden van laken, stoffe, pije, frisade, carsije ende andere gheweven stoffen als oock op de gone vercoopende causen ende socken, soo ghebrijde als onghebrijde oock lijven ende deschelijcx.”.

De gezworenen van het kleermakersambacht verzochten omstreeks 1620 de wethouders om de oude verordeningen opnieuw in voege te brengen, waarbij de verkoop van kledij en kousen, buiten Aalst gemaakt, verboden werd, net zoals hun voorzaten, de schepenen in de jaren 1598 en 1609, al hadden gedaan.

Het magistraat stond dit verzoek toe. 
Blijkbaar lag een aantasting van het kleermakersmonopolie door import van kledij van buiten de stad aan de basis van een verpauperd ambacht, en drongen maatregelen zich op om de situatie terug recht te trekken.

Uit de rekeningen van die tijd valt op dat omstreeks 1772 de inkomstenrubriek van de boekhouding der kleermakers ontdubbeld werd. Deze interne reorganisatie maakte dat er voortaan in de boekhouding een duidelijk onderscheid gemaakt werd tussen inkomende leden van het kleermakersambacht enerzijds, en inkomende leden van de kousenmakers anderzijds. 

Van oudsher waren de kousenmakers te Aalst immers gevoegd bij het kleermakersambacht. De oorzaak van deze boekhoudkundige ontkoppeling is niet bekend. 
De ambachtsrekeningen bewezen ook het bestaan van de oudkleerkopers. Om als oudkleerkoper aan de bak te komen moest men de helft van het vrijgeld van een inwoner aan het kleermakersambacht betalen. 
De nijverheidstelling van 1738 leert ons verder dat het kleermakersambacht, numeriek gezien althans, het belangrijkste was in Aalst.

De kleermakers. 
Gravure van J. G. van Vliet, 17de eeuw


Een kleermaker anno 1800

Zowel de oudkleerkopers als de kousenmakers zaten ingekapseld in het ambacht der kleermakers. Toch waren deze lagere beroepssegmenten binnen het corporatieve kader van het kleermakersambacht relatief klein in omvang. 

Aangezien verondersteld kan worden dat de nood aan goedkopere producten – waar ondermeer de kousenmakers en de oudkleerkopers grotendeels verantwoordelijk voor waren – relatief groot moet geweest zijn, kan eventueel een link met het verhaal van de onderaanneming niet veraf geweest zijn.

Onderaanneming zou door grote en rijke meesters bij kousenmakers en oudkleerkopers een belangrijk fenomeen geworden zijn, hetgeen een grotere aanbodselasticiteit met zich meebracht.

Naast het fenomeen van onderaanneming zou men echter ook kunnen opwerpen dat de kousenmakers gewoonweg gefusioneerd waren met de kleermakers, omdat hun aantal te klein was om een ambacht in stand te houden. 

De oude werkverdeling wees alle kledingstukken boven de gordel toe aan de kleermakers, alles daaronder aan de kousenmakers. 
Na deze fusie bestonden er dus geen duidelijk gesloten circuits meer tussen beide stielen en kan men veronderstellen dat een kleermaker in feite tegelijk ook kousenmaker was. Dit verklaart eveneens het lage aantal kousenmakers.

Met betrekking tot het verdwijnen van de oudkleerkopers kan ook de stijging van de levensstandaard en van de massaproductie van goedkopere artikelen in de 18de eeuw aangebracht worden. De vraag naar tweedehands kledij slonk logisch gezien sterk.

Toch mag dit feit zeker niet veralgemeend worden. 

Dit kan geïllustreerd worden met de Leuvense oudkleerkopers in de 18de eeuw, waar het ambacht der oudkleerkopers in 1794 onverwachts een aanzienlijke aangroei kende.

Tot en met de opheffing van het ambacht lieten niet minder dan 40 leden zich inschrijven. 

Hoogstwaarschijnlijk moet de oorzaak gezien worden in de abnormale tijdsomstandigheden, die de handel in tweedehands artikelen een ongekende bloei bezorgden.



Bronnen

Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis. Door Sven De Schryver, academiejaar 2000-2001

Geen opmerkingen:

Een reactie posten