Af en toe kan men ze nog wel eens tegenkomen op rommelmarkten : de biljetten uitgegeven door de diverse gemeenten of andere instanties tijdens WOI of WOII, of het zogenaamde oorlogs- of noodgeld.
Want dat lijkt natuurlijk op dé ideale oplossing om de begrotingstekorten van de laatste decennia in te dijken en ook om de extra coronakosten van het voorbije jaar te kunnen dragen.
Bijdrukken ? Niets is minder waar natuurlijk.
Noodgeld is eigenlijk geld dat wordt aangemaakt door een andere instantie of persoon dan de staat zelf en dit om (tijdelijk) een nood aan betaalmiddelen (vaak kleingeld) op te vangen.
De ‘tegoedbon - kasbon’ kon men overdragen bij een koop-verkoop en de bezitter kon die dan later terug gaan inruilen tegenover ‘echt’ geld.
Dit fenomeen was reeds bekend in de oudheid (onder andere ten tijde van keizer Claudius) maar werd in onze streken pas echt bekend door de oorlogsjaren.
Toen op 28 juni 1914 de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger Franz Ferdinand (1863-1914) samen met zijn vrouw vermoord werd in Sarajevo, leidde dit tot het uitbreken van WOI.
Vanaf 4 augustus 1914 raakte ook het neutrale België betrokken in de strijd toen de Duitsers ons land binnenvielen.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bleven aanvankelijk enkel de gekende biljetten van de Nationale Bank in gebruik maar men had het nakende gewapende conflict al wat zien aankomen, en dus hadden zij reeds vanaf 1912 ook extra maatregelen genomen.
Biljetten met een waarde van 5 frank werden voorbereid om in geval van oorlog in omloop te kunnen brengen en dat idee bleek al snel bruikbaar te zijn. Het dreigende internationale conflict zorgde immers voor grote paniek bij de bevolking.
De biljetten van 5 frank kwamen al snel op tafel te liggen.
Op 31 juli 1914 had men de benodigde handtekening en datum aangebracht en was men begonnen men met het versnijden van de bladen.
Op 1 augustus werd een Koninklijk Besluit uitgevaardigd dat toelating gaf tot uitgave van deze biljetten en op 4 augustus 1914, toen België dus ook effectief betrokken werd in de strijd, werd gestart met de eigenlijke uitgifte van van de 5 frank biljetten.
Op 19 augustus van dat jaar, net voor de Duitse bezetting, eindigde deze operatie.
De Duitse inval zorgde er voor dat de Duitse Mark in ons land werd geïntroduceerd. Men werd verplicht om de Mark te aanvaarden als wettelijk betaalmiddel en België werd dus letterlijk overspoeld door Duits geld.
Het wantrouwen tegenover de - door de bezetter gebruikte - bankbiljetten groeide echter heel snel en men haastte zich eind juli-begin augustus 1914 naar de Nationale Bank om ze in te ruilen tegen muntstukken.
Men had duidelijk meer vertrouwen in het ‘eigen’ edele metaal.
Er ontstond al snel ook een groot tekort aan metalen wisselgeld in vrijwel het hele bezette deel van België.
De kleinere metalen muntstukjes werden immers stelselmatig door de bezetter verzameld om de "Kriegsmaschine" draaiende te kunnen houden.
De grotere waarden onder de muntstukken, die nogal wat zilver en nikkel bevatten, werden dan weer gretig ingehouden door de bevolking.
De Nationale Bank paste wel het ‘convertibiliteitsprincipe’ toe, maar wisselde enkel in tegen zilverstukken, zoals dit de gewoonte was.
De vijffrankstukken en de zilveren pasmunt verdwenen uit volledig uit de omloop door het feit dat men ze op aan het potten was vanwege hun metaalwaarde.
Er werd daarenboven geen kleingeld meer aangemaakt door de overheid, en dat het nog beschikbare kleingeld raakte maar moeilijk tot zelfs helemaal niet meer tot bij de kleinere regionale banken...
Hierdoor bleef de goudvoorraad wel intact, maar op een bepaald ogenblik dreigde de voorraad aan zilvergeld uitgeput te geraken, waardoor de Belgische regering verplicht was om het convertibiliteitsprincipe op te heffen.
Op 3 augustus 1914 verscheen hiervoor een Koninklijk Besluit in het Staatsblad waarin de Nationale Bank ontheven werd van de plicht om bankbiljetten nog verder om te wisselen in muntstukken.
De biljetten kregen ook een vaste koers, waar men zich aan diende te houden.
Het papiergeld verloor hierdoor zijn rechtstreekse binding met het edelmetaal en hierdoor kwam er een einde aan een tijdperk waarbij het bankbiljet omwisselbaar was in munten.
Om het ook steeds groter wordende tekort aan pasmuntjes te verhelpen, was De Munt begin augustus 1914 ook al begonnen met het slaan van zilverstukken van 1 frank en 50 centiem en dit voor een som van maar liefst 1 060 000 frank. Door de Duitse inval en bezetting diende deze muntslag echter stopgezet te worden.
De Munt bracht het meeste materiaal over naar het bijkantoor van de Nationale Bank van België in Antwerpen, vanwaar het meeste geld werd overgebracht naar Engeland.
Meer en meer gemeenten kwamen in serieuze financiële problemen.
Naast de dagelijkse uitgaven werden ze geconfronteerd met de bijkomende oorlogslasten.
Militievergoedingen, militaire opeisingen, oorlogsschattingen, … vielen ten laste van de gemeentebesturen die geen beroep meer konden doen op hun financiële reserves. Deze waren immers gedeeltelijk geblokkeerd door oorlogsmaatregelen, zoals de reglementering op de deposito's dat de opvragingen sterk begrensde.
Het gevolg hiervan was, dat er onder de bevolking een nog nijpender tekort aan wisselgeld ontstond, zodat kleine transacties zoals het betalen bij de bakker, de slager enz... niet meer mogelijk werden.
Daarom namen een 600-tal gemeentebesturen en honderden weldadigheidsinstellingen en ondernemingen in augustus hun toevlucht tot de uitgifte van noodgeld of kasbons, meestal in de vorm van papiergeld, maar soms ook van metalen munten.
In eerste instantie diende dit voor de betaling van militievergoedingen, militaire opeisingen, wedden, leveranciers en andere gemeentelijke lasten.
Ook de talrijke steun- en hulpcomités (onder meer het Nationaal Hulp- en Voedingscomité) gingen over tot zulke nooduitgiften en ook fabrieken en firma’s gaven op deze manier salaris- en aankoopbons uit.
De ‘gemeentebons’ hadden als grote nadeel dat ze enkel binnen de gemeente of in een of ander magazijn betaalkracht hadden. Hier en daar werden ze, bij onderling akkoord onder de gemeentebesturen, ook elders aanvaard maar dat was eerder een uitzondering dan een regel.
Het gebeurde zelfs dat ook privépersonen en lokale handelaars overgingen tot de uitgifte van jetons of penningen. Daardoor werd ook het gebrek aan pasmunt verholpen en kon men de allernoodzakelijkste levensmiddelen en goederen (bijvoorbeeld eten, kleren en steenkool) toch aankopen.
Deze ‘bons’ waren trouwens niet altijd in Belgische frank uitgedrukt, maar verschenen ook onder de vorm van voedsel- of goederenbons, al dan niet geldig voor de aankoop van bepaalde specifieke zaken (met broodbons kon men bijvoorbeeld geen kledij gaan kopen).
In geval van landbouwgemeenten kon men dikwijls terugvallen op ruilhandel. Het probleem van wisselgeld-schaarste was hier dus niet zo nijpend.
Ook Aalst had zo zijn eigen noodgeld.
De stadsuitgaven waren inwisselbaar bij de stadskas, die van het Nationale Hulp- en Voedingskomiteit waren omwisselbaar in de Banque Central de la Dendre.
De meeste biljetten werden gedrukt bij de drukkerij Van De Putte.
Deze briefjes hadden slechts een beperkte geldigheid.
Dat van 16 januari 1916 bijvoorbeeld, moest voor 30 april 1916 uitgewisseld zijn.
Dat van 16 januari 1916 bijvoorbeeld, moest voor 30 april 1916 uitgewisseld zijn.
Ze waren daarenboven slechts inwisselbaar iedere dinsdag en vrijdag tussen 09.00 en 12.00 uur.
- Volgende werden uitgegeven door het gemeentebestuur van Aalst (uitgiftes van 22 augustus 1914 en 1917-1918)
- 10 centiem
Naast het gemeentelijk noodgeld werden tijdens WOI ook noodbiljetten uitgegeven door de plaatselijke voedselhulporganisaties.
Deze waren in eerste instantie bedoeld voor aankopen in hun eigen winkels, maar na verloop van tijd kregen ze ook koopkracht bij alle handelaars van de gemeente.
Ook private ondernemingen, die wegens de geldschaarste de lonen van hun personeel niet konden betalen, gingen over tot het uitgeven van eigen geld.
De overheid was niet betrokken bij deze uitgiftes en droeg dan ook geen enkele verantwoordelijkheid bij de latere uitwisseling in officieel geld.
- Volgende werden uitgegeven door het Nationaal Hulp- en Voedingscomité / Hulp en Bescherming aan de Werklozen / Gewestelijke afdeling Aalst-Herzele
- Volgende werden uitgegeven door het Nationaal Hulp- en Voedingscomité / Spaans-Nederlands comité voor de vrijwaring van de Bevoorrading / Gewestelijk comité Aalst
Juiste berekeningen van hoeveel noodgeld er nu juist gemaakt is, zijn niet beschikbaar. Enkele schattingen zeggen dat tussen augustus 1914 tot juli 1915 maar liefst voor 60 000 000 frank aan noodgeld werd uitgegeven in België.
Op basis van de huidige verzamelingen is vastgesteld dat 630 Belgische gemeenten met dit noodgeld aan de slag gingen.
Maar moesten we nu wachten tot in 1914-1918 vooraleer we in Aalst konden spreken van ‘noodgeld’?
Neen.
De uitgifte van noodgeld is immers niet "uitgevonden" in WO 1.
Reeds in de dertiende eeuw werden in Aalst al anonieme Vlaamse penningen geslagen die te herkennen zijn aan het stadswapen.
Van 1244 tot 1346 was er zelfs een 'Munthuis van de Vlaamse Graven' in onze stad gevestigd.
Mogelijks werd er ook gemunt door Jan I van Namen (1297-1330) tijdens de muntovereenkomst met de Vlaamse graaf Lodewijk van Crécy.
Een aantal van die munten is te herkennen aan ALOST in het omschrift, de Franse naam voor Aalst.
Vlaanderen, penning midden 13e eeuw, geslagen te Aalst, zilver.
Vlaanderen, Margaretha van Constantinopel (1244-1280), dubbele sterling (= 2/3 groot), geslagen te Aalst (ALOS), zilver.
In vele steden ontstond tijdens langere belegeringen in de vorige eeuwen eveneens wisselgeld-schaarste.
Er werd dan overgegaan tot de uitgifte van penningen en muntstukjes van goedkope legeringen dan de gangbare gouden en zilveren munten. Dit noodgeld had enkel koopkracht binnen de muren van de belegerde stad, en het stadsbestuur stond dan garant voor terugbetaling als de belegering werd opgeheven.
Denken wij hierbij maar aan het "kanonnengeld" in Antwerpen bij het ontstaan van België.
Noodgeld werd niet alleen vervaardigd uit metaal of gedrukt papier. In Nederland werden zelfs muntstukjes uit aardewerk gebakken met het stadswapen erin gedrukt.
Ook kartonnen schijfjes met overeengekomen betaalkracht, jetons en penningen allerhande kwamen veelvuldig voor. Internationaal zijn deze gekend onder de benaming "Primitief geld".
Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) zijn er, weliswaar veel minder dan tijdens WOI, noodbiljetten uitgegeven in België.
Oudere personen zullen zich ongetwijfeld nog herinneren, dat in het Italië van de zeventiger jaren een groot tekort aan wisselgeld ontstond toen de stukken van 100 en van 50 lire meer zilver bevatten dan wat men ervoor kon kopen.
Het gevolg was dat deze stuken volledig uit het straatbeeld verdwenen en de bevolking zich ging behelpen met "alternatieve betaalmiddelen" als postzegels, pakjes kauwgom, benzinebonnetjes en zelfs sigaretten. Eigenlijk een soort terugkeer naar de ruilhandel dus.
De meeste noodgeldemissies, zowel biljetten als munten, vonden plaats in Duitsland en Oostenrijk. Dit gebeurde vooral gedurende de Eerste Wereldoorlog en de inflatieperiode daarna, 1920-1923 (sommige series blijken echter speciaal voor verzamelaars gemaakt te zijn, en dus eigenlijk van geen enkele waarde).
Verder zijn er in Europa veel noodbiljetten uitgegeven
- in Frankrijk vlak na het begin van de Franse Revolutie (1789), gedurende de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871) en tijdens en vlak na de Eerste Wereldoorlog;
- in Spanje tijdens de Burgeroorlog (1936-1937) en
- in Rusland, vooral tijdens en na de Eerste Wereldoorlog en de Revolutie van 1917..
Eigenlijk is het bijna ongelooflijk te noemen hoe de gemeenten er in slaagden om het betalen met lokaal geld op te leggen aan hun inwoners en de handelaars.
Er waren wel sancties voorzien (van geldboetes tot gevangenisstraf) voor diegenen die het geld niet zouden aanvaarden maar toch …
we weten intussen wel hoe de Belg meestal reageert als er iets opgelegd wordt ...
Bronnen :
nationale bank van Belgie
nbbmuseum.be
ablhistoryforum.be
la petite Belgique dans la Grande Guerre : une icône, des images, faculté univ. Notre Dame de la Paix, Namur
Het papieren noodgeld van het arrondissement Aalst, Bosman J, 1991
vilvoordeanno.be c Adelijn Calderon
Foto noodgeld 10 cent : Alain (Riot Punk) via FaceBook
Afbeeldingen noodgeld : copyright Museum NBB
Geen opmerkingen:
Een reactie posten