zaterdag 24 augustus 2019

Ambachten : Hopplukkers

Dat hop reeds eeuwen een belangrijk produkt voor Aalst was, getuigt de aankoop van een Rubens schilderij in 1624 door de hop- en graanhandelaars voor hun gildenkapel in de St. Martinuskerk. Deze handelaars, samen met die uit de streek van Poperinge, verkochten de hop aan alle brouwerijen van België. Dat waren er na de tweede wereldoorlog toch nog altijd een 800-tal, ieder dorp had wel zijn brouwerij, en in Aalst waren er toendertijd zelfs drie. 

Het kweken van de hop gebeurde in de Faluintjes, een streek tussen Moorsel en Asse- Ternat.

Net zoals de seizoenarbeiders die voor de bietenoogst naar Frankrijk gingen, waren er ook tot zelfs van Aalst die gingen helpen om de hop binnen te halen. 
Eerst werden de hopranken van de palen (grote ingeteerde stammen van dennenbomen - ook gebruikt als elektriciteitspalen) en spandraden getrokken, op de karren geladen en naar de boerderij vervoerd.

Daar werden door ganse families de hopbellen van de ranken geplukt en in de enorme hopzakken gestopt. Wanneer die vol waren, wogen ze nog niet zo zwaar als een zak cement. De plukkers zagen na enkele uren tijd geel van het stuifmeel en kleefden alsof ze in een vat met honing gevallen waren, en dan zwijgen we nog eerbiedwaardig over de geur ... Die hing nog gedurende verschillende dagen in hun poriëen, wat wel een ideaal iddel was tegen muggen en motten, maar misschien iets minder interessant was voor de partner en de huisgenoten.

Eenmaal per jaar was het in de Kluyskensstraat gedurende een week een drukte van jewelste.
Dat was begin september wanneer de hopboeren hun geplukte hop naar één van de hopmagazijnen in Aalst brachten, ook naar die van de Coninck en van Felix Callebaut. 

Van ’s morgens vroeg kwamen ze met hun metershoog geladen hopkarren getrokken door twee Brabanders de straat ingereden.

De 3 tot 4 meter lange jutezakken met het embleem van de eigenaar erop werden gewoon op de straat af gegooid en weg waren ze om de volgende lading op te halen. Tegen de middag lag de ganse straat bedolven onder de zakken waarop de kinderen lachend en roepend van de ene zak op de andere sprongen en zich lieten vallen alsof het pluimenmatrassen waren. 

Wanneer ze naar huis gingen, roken ze samen met de ganse straat naar de typische geur van hop.

De hopzakken werden met behulp van pikhaken het magazijn ingetrokken, werden gewogen en werden vandaar met behulp van een katrol naar het tweede verdiep gebracht waar zich de eestkamers bevonden.

Hier werden de zakken uitgegoten op de “rookvloeren”. ’s Avonds werd dan het verdiep eronder, in de zogenaamde solferkamers, in zwarte gietijzeren potten de stukken zwavel, verpakt in donkerblauw papier, aangestoken om met de rook de hop te drogen en te ontsmetten. ‘s Nachts moest er regelmatig gecontroleerd worden of de zwavel niet gedoofd was. Die gietijzeren potten werden bij de Aalstenaars ook gebruikt als frietketel. 

Nadat de hop gedroogd was, ging die naar de pers waar ze in balen van 50 kg geperst werden, klaar voor verkoop en vervoer naar het goederenstation op de Hoge Vesten. 

Door de concurrentie uit andere landen zoals Duitsland, Slovakije en in Engeland de streek van Wales is het kweken van hop in Aalst buiten enkele boeren uit Moorsel en Meldert totaal verdwenen .

Een van de grote boosdoeners is echter ook de firma Stella (Interbrew), die de meeste pilsbrouwerijen zoals Safir opgekocht heeft en zo tegen de meest interessante prijzen kon kopen.
Hetzelfde wat ze gedaan heeft met de mouterij De Wolf-Cosijns.

Nu is Aalst van een brouwerstad met zijn eigen bieren een doodgewone klant van massaprodukten geworden.
… En dan wordt er nog niet gesproken van de biergist die we anders rechtstreeks in de brouwerij gingen halen.
… Of van de smakelijke hoppescheuten, die vroeger bij de boeren weggegooid werden en nu bijna onbetaalbaar geworden zijn.

Er waren twee rivaliserende hopmaatschappijen, met name: "Mij. St. Rochus" (de oudste) en ‘Mij. De Acht Merken"

Deze laatste waren vertegenwoordigd door 8 firma's :
- Cumont-De Clercq
- Wed. De Wolf- Cosijns en zonen
- De Wolf- Soetens
- Hyacinthe Le Clercq
- J.B. Lievens- V.D.Bossche
- P.Moens- De Coninck
- J.Meert- Eeckhout
- A.Verbrugghen- Moens

 In de andere groep vindt men namen als F. Callebaut; De Schaepdrijver; H.Eeman; Camu; Spruyt; Van Audenhove; Fache ; C. Verlinde en nog anderen

Vele van deze namen worden nog altijd met respect vernoemd maar er is slechts weinig geweten over de nakomelingen. 

In de maand september moet gedurende vele jaren de lucht in Aalst overwoekerd geweest zijn door de duizenden kilo's hop die de boeren naar de hopmagazijnen brachten. 



Hieronder enkele foto's van de laatst bewaard gebleven hopmagazijnen (ondertussen ook al 'verleden tijd')

Hophandel "Groene Belle Monopole" van Gustaaf De Coninck - Frans Van Den Bossche.
Esplanade nr. 8, afgebroken eind van de jaren 50 voor appartementsgebouwen. 

De Wolf - Cosijns langs de kant van de Arbeidstraat.

Hopmagazijn van Maurice Fache in de Koophandelstraat nr. 8, 
de huidige Majoor Claserstraat.

A & M Fache hadden ook nog een hopmagazijn in de Walstraat, 
op de hoek met de Hoge Vesten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten